ECLI:NL:RBDHA:2025:244

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 januari 2025
Publicatiedatum
10 januari 2025
Zaaknummer
C/09/647059 / HA ZA 23-402
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Goederenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over eigendom en bestemming van grond en brug tussen gemeente en voormalige scheepswerf

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, staat de eigendom en bestemming van een stuk grond en een brug centraal. De gemeente Westland heeft een voorovereenkomst gesloten met [partij B] c.s. over de ontwikkeling van een scheepswerfterrein. [partij B] c.s. beschuldigen de gemeente van het niet nakomen van deze overeenkomst, omdat zij niet op de hoogte zijn gehouden van de beoordeling van hun plannen. De gemeente vordert in conventie een verklaring voor recht over de eigendom van de brug en de weg, terwijl [partij B] c.s. in reconventie stellen dat zij mede-eigenaar zijn van de brug en dat deze niet openbaar is. De rechtbank oordeelt dat zowel de gemeente als [partij B] c.s. mede-eigenaren zijn van de brug. Tevens wordt vastgesteld dat de brug en de weg over het scheepswerfterrein niet openbaar zijn in de zin van de Wegenwet. De rechtbank concludeert dat de gemeente tekort is geschoten in haar verplichtingen uit de voorovereenkomst, wat leidt tot een veroordeling tot betaling van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team handel
Zaaknummer: C/09/647059 / HA ZA 23-402
Vonnis van 8 januari 2025
in de zaak van
GEMEENTE WESTLANDte Naaldwijk,
eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
hierna te noemen: de gemeente,
advocaat: voorheen mr. R. Brouwer te Naaldwijk, thans mr. J.J. Jacobse.
tegen

1.. [naam 1] te [woonplaats 1],2. [naam 2] te [woonplaats 2],3. [bedrijfsnaam] B.V. te [vestigingsplaats],

gedaagden in conventie, eisers in reconventie,
hierna samen te noemen: [partij B] c.s.,
advocaat: mr. S.A. van Leeuwen te Honselersdijk.

1.Inleiding: waar gaat deze zaak over?

1.1.
Het gaat in deze zaak over een stuk grond in het Westland waarop [partij B] c.s. voorheen een scheepswerf hadden. [partij B] c.s. willen een andere invulling geven aan het terrein (waaronder woningbouw) en zijn hierover in overleg gegaan met de gemeente. Partijen hebben in 2021 een voorovereenkomst gesloten met als doel – kort samengevat – om kaders vast te leggen voor de wijze waarop de gemeente de plannen van [partij B] c.s. zal beoordelen en behandelen. [partij B] c.s. vinden dat de gemeente zich niet aan de voorovereenkomst heeft gehouden door zonder [partij B] c.s. op de hoogte te houden van het beoordelingsproces en zonder nadere motivering mee te delen dat de plannen van [partij B] c.s. niet haalbaar zijn. Daarnaast bestaat er tussen [partij B] c.s. en de gemeente discussie over de brug die het terrein van [partij B] c.s. verbindt met het terrein aan de overkant van de rivier de Grote Gantel. Partijen verschillen erover van mening wie eigenaar is van de brug en of de brug en de weg die vanaf de brug over het terrein van [partij B] c.s. naar de Gantellaan loopt, onderdeel uitmaken van de openbare weg.
1.2.
Het vonnis is als volgt opgebouwd. De rechtbank bespreekt eerst welke stukken door partijen zijn ingediend en hoe de procedure is verlopen. Dan volgt een beschrijving van de feiten en omstandigheden die voor de beoordeling van de zaak relevant zijn en waar partijen het over eens zijn. Daarna volgt een opsomming van de vorderingen die partijen over en weer hebben ingesteld, gevolgd door een beoordeling van de argumenten die partijen voor hun vorderingen naar voren hebben gebracht en van de vorderingen. Het vonnis wordt afgesloten met de beslissingen op de vorderingen.
2. De procedure
2.1.
Het procesdossier bestaat uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding alsmede (voorwaardelijke) provisionele eis van 26 april 2023, met producties 1 tot en met 16;
  • de conclusie van antwoord in het incident, alsmede conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie, met producties 1 tot en met 11;
  • de conclusie van antwoord in reconventie, tevens houdende een incident tot onbevoegdheid, tevens houdende wijziging/vermeerdering van eis, met producties 1 tot en met 6;
  • de conclusie van antwoord in het incident;
  • het vonnis in incident van 8 november 2023 waarbij de incidentele vorderingen van de gemeente zijn afgewezen;
  • het tussenvonnis van 6 december 2023 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • een akte overleggen producties van de gemeente met twee nadere producties;
  • een akte overleggen producties van [partij B] c.s. met productie 12 tot en met 15;
  • de e-mail van de gemeente van 14 maart 2024 met diverse afbeeldingen en een toelichting daarop;
  • een akte indienen aanvullende productie van [partij B] c.s. met productie 16.
2.2.
Op 18 juni 2024 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Hierbij zijn verschenen:
  • namens de gemeente: de heer ir. [naam 3] (projectmanager), bijgestaan door mr. Brouwer voornoemd;
  • namens [partij B] c.s.: de heer [naam 2] vergezeld van zijn partner en zijn zoon, en de dochter van de heer [naam 1], bijgestaan door mr. Van Leeuwen voornoemd en adviseur de heer [naam 4].
2.3.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen hun standpunten toegelicht en vragen van de rechtbank beantwoord. De griffier heeft van de mondelinge behandeling aantekeningen gemaakt.
2.4.
Na de mondelinge behandeling heeft de rechtbank nog de volgende stukken ontvangen:
  • de akte overlegging producties van 31 juli 2024 van de gemeente, met producties 1 tot en met 4 (waarvan de randnummers 7-10 en productie 3 en 4 door de rechtbank buiten beschouwing worden gelaten);
  • de brief van 7 augustus 2024 van [partij B] c.s.;
  • het verzoek om een nadere akte te mogen indienen van 19 augustus 2024 van de gemeente;
  • de akte overlegging productie van 28 augustus 2024 van de gemeente;
  • de antwoordakte van 11 september 2024 van [partij B] c.s., met productie 17;
  • de antwoordakte van 25 september 2024 van de gemeente (de daarbij overgelegde productie is niet geaccepteerd);
  • de brief van 30 september 2024 van [partij B] c.s.;
  • het e-mailbericht van 30 september 2024 van de gemeente.
2.5.
Vervolgens is een datum voor het wijzen van vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
[partij B] c.s. zijn op 6 mei 2002 eigenaar geworden van het perceel ter hoogte van de [adres] te [plaatsnaam 1], kadastraal bekend [kadastraal nummer 1]. Zij zijn tevens eigenaar van de nabijgelegen percelen, kadastraal bekend [kadastraal nummer 2], [kadastraal nummer 3], [kadastraal nummer 4] en [kadastraal nummer 5]. [partij B] c.s. exploiteerden op deze percelen een scheepswerf (hierna: het scheepswerfterrein). Het scheepswerfterrein heeft de (planologische) bestemming “bedrijven” met functieaanduiding scheepswerf.
3.2.
Het scheepswerfterrein ligt aan de rivier de Grote Gantel die eigendom is van het Hoogheemraadschap van Delfland.
3.3.
Direct tegenover het scheepswerfterrein, aan de andere kant van de rivier, bevindt zich een perceel grond dat in eigendom is van de heer [naam 5] en mevrouw [naam 6] (hierna gezamenlijk te noemen: [naam 5]), kadastraal bekend [kadastraal nummer 6]. De percelen van [partij B] c.s. en [naam 5] worden verbonden door een brug (hierna: de brug). Op 28 februari 2024 heeft de gemeente (tegen betaling van € 1) een stukje grond geleverd gekregen van het Hoogheemraadschap van Delfland van 2 m², kadastraal bekend [kadastraal nummer 7]. Dit stukje grond betreft een stukje oever gelegen direct naast het perceel van [naam 5] waar de brug aanlandt.
3.4.
Aanvankelijk was de brug alleen in gebruik als loopbrug. In 2009 is de brug vervangen/verstevigd en sindsdien wordt de brug ook gebruikt als fietsbrug door de bewoners van de woningen die zich sinds 2008/2009 aan de overzijde van de rivier bevinden.
3.5.
[partij B] c.s. hebben sinds lange tijd de wens dat het scheepswerfterrein een andere (planologische) bestemming krijgt. Partijen hebben over deze wens langdurig overleg gevoerd. Ook zijn partijen in verband met deze wens in bestuursrechtelijke procedures verwikkeld geweest. Tot nu toe is het niet gekomen van een wijziging van de (planologische) bestemming van het terrein.
3.6.
Op 28 september 2012 heeft de gemeente het ontwerp bestemmingsplan [bestemmingsplan] ter inzage gelegd en naar aanleiding daarvan hebben [partij B] c.s. op 5 november 2012 een zienswijze ingediend. De zienswijze van [partij B] c.s. richtte zich tegen de in het bestemmingsplan opgenomen fietsverbinding die door middel van de brug over het scheepswerfterrein van [partij B] c.s. loopt.
3.7.
Naar aanleiding van de zienswijze van [partij B] c.s. hebben partijen geprocedeerd tot aan de Raad van State. In de tussenuitspraak van 12 november 2014 heeft de Raad van State het volgende vastgesteld:
“ (..)
5.3.
Uit de stukken en verhandelde ter terechtzitting komt het volgende naar voren. De desbetreffende brug werd in het verleden gebruikt door enkele tuinders. Met het realiseren van woningen in het deelgebied “De Haven”, waarvoor een vrijstellingsprocedure is doorlopen, wordt deze brug thans ook gebruikt door de bewoners hiervan. De brug is in 2008/2009 verstevigd, hetgeen mogelijk was op basis van het vorige bestemmingsplan.
Ten tijde van de vaststelling van het plan heeft de raad geen onderzoek verricht naar de intensiteit van het fietsverkeer dat gebruik maakt van de desbetreffende brug en de verkeersveiligheid ter plaatse. De raad heeft ter zitting toegelicht dat na de vaststelling van het plan alsnog aan de hand van verkeerstellingen de verkeersintensiteit in beeld is gebracht en gebleken is dat deze omhoog is gegaan. De raad heeft voorts toegelicht dat momenteel de verkeersveiligheid ter plaatse wordt onderzocht en dat uit dit onderzoek moet blijken of het noodzakelijk is om maatregelen te nemen om de verkeersveiligheid te verbeteren dan wel de brug te verleggen. De raad heeft ter zitting erkend dat in voornoemd onderzoek dient te worden betrokken in hoeverre sprake is van een openbare weg als bedoeld in de Wegenwet. Voor de raad is thans niet inzichtelijk of op de onderhavige plek dan wel een andere locatie binnen het plangebied een verkeersveilige fietsverbinding door middel van een brug tot stand kan komen. (..)”
3.8.
In 2015 hebben partijen per e-mail gecommuniceerd over het plaatsen van zogenaamde schaarhekken aan weerszijden van de brug (productie 13 van [partij B] c.s.). Op 2 april 2015 wordt namens de gemeente het volgende gecommuniceerd:
“Komende week worden er schaarhekken aan beide zijden van de brug met bebording (voetganger en fietsers afstappen) aangebracht. Ook borden “eigen weg” worden geplaatst.
Kunnen jullie dit doorgeven aan de eigenaar van de scheepswerf?”
3.9.
Partijen hebben op 22 december 2021 een zogenaamde voorovereenkomst (hierna: de voorovereenkomst) met elkaar gesloten waarin zij afspraken vastleggen over het op voorhand beoordelen van de haalbaarheid van de plannen van [partij B] c.s. met betrekking tot het scheepswerfterrein.
Hierin is – onder meer – het volgende bepaald:
“(..)
Overwegende dat:
(..)
B. Initiatiefnemer voornemens is op de Locatie het navolgende te realiseren:
- 9 grondgebonden woningen met bijbehorende parkeerplaatsen, natuurvriendelijke oevers en groen.
- Een houten botenhuis in oude stijl met bijpassende woning waarbij de haven en de helling behouden blijven en in het bouwplan worden geïntegreerd. Zo blijft een deel van de historie van de locatie behouden.
- Het aanleggen van een fietsverbinding richting Gantel de Baak.
hierna alles tezamen te noemen: “het Plan” (..)
C. Het op de Locatie vigerende bestemmingsplan géén ruimte biedt voor de ontwikkeling van het Plan.
D. Gemeente niettemin bereid is om de haalbaarheid van het Plan bestuurlijk, ruimtelijk, financieel en juridisch te onderzoeken.
(..)
Artikel 1 Doel van deze overeenkomst
Het doel van deze overeenkomst is het vastleggen van kaders voor het Plan, de wijze waarop de Gemeente dat beoordeelt en behandelt, en het verhaal van de gemeentelijke kosten voor de uitvoering van deze overeenkomst c.q. de werkzaamheden die noodzakelijk zijn om te komen tot een anterieure overeenkomst en nodig zijn voor het starten van een ruimtelijke procedure. (..)
Artikel 2 Duur van deze overeenkomst
Deze overeenkomst eindigt in de volgende gevallen:
2.1
Op het moment dat het Plan naar oordeel van één van Partijen of Partijen gezamenlijk niet haalbaar blijkt te zijn. Gemeente is alsdan verplicht haar oordeel schriftelijk te motiveren.
(..)
Artikel 4 Verplichtingen Gemeente
4.1
De Gemeente is verplicht de haalbaarheid van het Plan ambtelijk te beoordelen ten aanzien van:
a. de stedenbouwkundige aspecten van het Plan;
b. van de milieukundige aspecten van het Plan;
c. van de juridisch-planologische aspecten van het Plan;
d. van de civiel-technische aspecten van het Plan;
e. of het Plan past binnen het gemeentelijk beleid en in overeenstemming is met de gemeentelijke doelstellingen;
f. de verkeerskundige aspecten van het Plan;
g. de gevolgen voor de waterkwantiteit en de waterkwaliteit van het Plan;
h. de archeologische aspecten van het Plan;
i. de gevolgen voor de flora en fauna van het Plan.
4.2
De gemeente is voorts verplicht om gedurende de looptijd van deze overeenkomst de initiatiefnemer te informeren over:
a. bestaande stedenbouwkundige randvoorwaarden voor een dergelijk Plan;
b. te verwachten tijd die met de behandeling van het Plan gemoeid is;
c. de beoordelingen, onderzoeken en activiteiten die de gemeente in het kader van de behandeling van het Plan uitvoert dan wel die door de Initiatiefnemer dienen te worden (doen) uitgevoerd;
d. de eventueel te volgen planologische procedures.
(..)
Artikel 8 Overleg en informatievoorziening
8.1
Gedurende de looptijd van deze overeenkomst houden Partijen voor zoveel als nodig met elkaar contact en doen zij alles wat redelijkerwijs nodig is om het onderzoek binnen de tijdsplanning succesvol te laten verlopen.
8.2
Voor de informatie-uitwisseling en onderlinge afstemming tussen Partijen tijdens de uitvoering van deze overeenkomst wordt zo vaak als nodig is, overleg gevoerd. (..)
8.3
De Gemeente neemt deel aan overleggen die, gelet op haar hoedanigheid van Gemeentelijk overheidsorgaan, noodzakelijk zijn. De Gemeente en de Initiatiefnemer nemen voorts deel aan andere overleggen die voor de ontwikkeling cruciaal zijn.
8.4
In geval van belangrijke wijziging van omstandigheden waaronder deze overeenkomst is gesloten, waaronder begrepen (onverwachte) beleidswijzigingen, zijn Partijen gehouden elkaar hierover binnen een redelijke termijn te informeren.
(..)
Artikel 9 Gevolgen van beëindiging behandeling
9.1
Bij beëindiging van deze overeenkomst door de Gemeente, om welke van de in deze overeenkomst genoemde reden dan ook, kan de Initiatiefnemer geen enkele aanspraak maken jegens de Gemeente op schadevergoeding en/of enigerlei verrekening, dan wel het mogen indienen, ontwikkelen en/of uitvoeren van een vervangend voornemen.
3.10.
Op 22 april 2022 hebben [partij B] c.s. een tweetal plannen bij de gemeente ingediend en zij hebben de afgesproken € 10.000 aan de gemeente betaald.
3.11.
Bij brief van 3 februari 2023 zeggen [partij B] c.s. de voorovereenkomst op vanwege een
toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de voorovereenkomst aan de zijde van de gemeente. Volgens [partij B] heeft de gemeente zich niet gehouden aan de op haar rustende inspanningsverplichting en heeft er geen ambtelijke beoordeling plaatsgevonden.
3.12.
Op 28 februari 2023 heeft de gemeente per brief gereageerd. De gemeente laat weten – kort samengevat – dat zij zich wel degelijk heeft gehouden aan de voorovereenkomst, dat de plannen niet haalbaar zijn gebleken en dat zij zelfs meer uren heeft ingezet dan overeengekomen en daarom geen aanleiding ziet voor restitutie van het gefactureerde bedrag.
3.13.
Bij brief van 13 juli 2023 laat de gemeente officieel weten dat de plannen van [partij B] c.s. niet haalbaar zijn.

4.Het geschil

4.1.
De gemeente vordert in conventie – na vermeerdering van eis en de eisvermindering op de mondelinge behandeling – bij vonnis, voor zover uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
I. te verklaren voor recht dat de gemeente, al dan niet gedeeltelijk, eigenaar is, al dan niet in de vorm van een recht van opstal, dan wel een eigendomsrecht sui generis, van de brug en dat [partij B] c.s. te dulden hebben dat de brug daar aanwezig blijft;
subsidiair:
II. te verklaren voor recht dat de gemeente door verjaring een opstalrecht heeft verkregen ten aanzien van het stukje grond ten behoeve van de brug;
III. [partij B] c.s. te veroordelen om binnen twee weken na de betekening van dit vonnis medewerking te verlenen aan de inschrijving van het opstalrecht bij het kadaster, onder welke medewerking zo nodig moet worden begrepen het doen opmaken van een notariële akte en te bepalen dat het vonnis in de plaats kan treden van die akte, op straffe van een dwangsom van € 500 per dag, dat [partij B] c.s. hieraan niet voldoen, met een maximum van € 25.000;
voorwaardelijk, meer subsidiair, als wordt verklaard dat de brug en de weg over het perceel van [partij B] c.s. niet (langer) openbaar zijn:
IV. te verklaren voor recht dat sprake is van misbruik van bevoegdheid/recht indien [partij B] c.s. de weg en de brug niet langer open en/of toegankelijk houden voor voetgangers en fietsers en te bepalen dat [partij B] c.s. zich daarvan zullen onthouden op straffe van een dwangsom van € 5.000 voor iedere dag dat zij daaraan niet voldoen, met een maximum van € 150.000;
in alle gevallen:
V. [partij B] c.s. te veroordelen in de proceskosten, inclusief nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.2.
[partij B] c.s. voeren verweer en concluderen tot afwijzing van de vorderingen van de gemeente. Zij vorderen op hun beurt in reconventie bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. te verklaren voor recht dat [partij B] c.s. op grond van de artikelen 3:3 BW en 5:20 BW door natrekking mede-eigenaar zijn van de brug;
II. te verklaren voor recht dat de brug en de weg over het perceel van [partij B] c.s. niet openbaar zijn in de zin van artikel 4 van de Wegenwet, dan wel dat de brug en de weg op grond van artikel 7 onder I van de Wegenwet niet langer openbaar zijn;
III. te verklaren voor recht dat de gemeente jegens [partij B] c.s. tekort is geschoten in de nakoming van de op haar rustende verplichtingen uit de voorovereenkomst;
IV. de gemeente te veroordelen in de proceskosten, inclusief nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.3.
De gemeente voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen in reconventie.
4.4.
Op de standpunten van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

In conventie en in reconventie
5.1.
De rechtbank zal de vorderingen over en weer, gelet op hun onderlinge samenhang, samen bespreken.
Wie is eigenaar van de brug?
5.2.
Allereerst zal de rechtbank beoordelen wie als eigenaar van de brug kan worden aangemerkt.
5.3.
Niet in geschil is dat de brug aan één zijde aanlandt op het scheepswerfterrein van [partij B] c.s. zodat zij in ieder geval als eigenaars van de brug kunnen worden aangemerkt op grond van artikel 3:3 lid 1 BW juncto artikel 5:20 lid 1 sub e BW. Inmiddels zijn partijen het er ook over eens dat de brug aan de andere zijde aanlandt op een perceel dat op 28 februari 2024 door de gemeente is aangekocht waarmee de gemeente eveneens als eigenaar van de brug kan worden aangemerkt. Of de brug eveneens (deels) aanlandt op het perceel van [naam 5], zoals [partij B] c.s. stellen en de gemeente betwist, kan de rechtbank aan de hand van de thans beschikbare informatie niet vaststellen. Dit doet ook niet ter zake, nu [naam 5] in deze procedure geen partij zijn. Van belang is dat beide partijen eigenaar van de brug zijn zodat de ene partij niet zonder de andere partij over het lot van de brug kan beslissen.
5.4.
Het bovenstaande betekent dat zowel de in conventie primair onder I gevorderde verklaring voor recht als de in reconventie onder I gevorderde verklaring voor recht voor toewijzing vatbaar zijn, in die zin dat de rechtbank voor recht zal verklaren dat [partij B] c.s. en de gemeente mede-eigenaars zijn van de brug. Aan de subsidiaire vordering van de gemeente in conventie met betrekking tot het opstalrecht komt de rechtbank niet meer toe.
5.5.
De vordering van de gemeente om voor recht te verklaren dat [partij B] c.s. te dulden hebben dat de brug aanwezig blijft op de plek waar deze zich bevindt, zal worden afgewezen, nu een wettelijke grondslag voor deze vordering ontbreekt.
Maken de brug en de weg over het scheepswerfterrein onderdeel uit van de openbare weg?
5.6.
Vervolgens moet worden beoordeeld of de brug en de weg over het scheepswerfterrein van [partij B] c.s. tussen de brug en de Gantellaan onderdeel uitmaken van de openbare weg. De rechtbank komt tot de conclusie dat de brug en de weg over het scheepswerfterrein geen onderdeel uitmaken van de openbare weg. De rechtbank legt hierna uit hoe en waarom zij tot deze conclusie is gekomen.
5.7.
De rechtbank stelt voorop dat bij de beoordeling of een bepaalde weg openbaar is, niet van belang is of de betreffende weg eigendom is van een particulier of van een publiekrechtelijke rechtspersoon, zoals de gemeente. Op grond van het bepaalde in artikel 4 van de Wegenwet is een weg, en dus ook een brug, openbaar wanneer I) deze gedurende dertig achtereenvolgende jaren voor een ieder toegankelijk is geweest, II) deze gedurende tien achtereenvolgende jaren voor een ieder toegankelijk is geweest en tevens gedurende die tijd is onderhouden door het Rijk, een provincie, gemeente of waterschap, of III) wanneer de rechthebbende daaraan de bestemming van openbare weg heeft gegeven. In aanvulling hierop bepaalt artikel 49 van de Wegenwet, dat een weg die op de wegenlegger voorkomt, wordt aangemerkt als openbare weg, tenzij wordt bewezen dat de weg nadien heeft opgehouden openbaar te zijn. Op grond van artikel 7 van de Wegenwet heeft een weg opgehouden openbaar te zijn wanneer hij gedurende dertig achtereenvolgende jaren niet voor een ieder toegankelijk is geweest.
5.8.
Als eerste ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of de brug en de weg over het scheepswerfterrein voorkomen op de wegenlegger. Om deze vraag te kunnen beantwoorden heeft de rechtbank partijen op 8 maart 2024 gevraagd om hierover nadere informatie in het geding te brengen. De gemeente heeft in reactie hierop in haar e-mail van 14 maart 2024 diverse afbeeldingen in het geding gebracht waaruit zou moeten blijken dat de brug en de weg over het scheepswerfterrein voorkomen op de wegenlegger en daarom als openbare weg moeten worden aangemerkt.
5.9.
De rechtbank heeft de door de gemeente in het geding gebrachte afbeeldingen tijdens de mondelinge behandeling op 18 juni 2024 met partijen besproken. De gemeente heeft te kennen gegeven dat het kleine lichtgele kaartje de wegenlegger van de (destijds nog bestaande) gemeente Monster betreft zoals deze in 1941 definitief is vastgesteld en dat de weg over het scheepswerfterrein daarop is ingetekend. De gemeente heeft ter zitting erkend dat de brug, die zich op het betreffende kaartje op de gemeentegrens met de (destijds nog bestaande) gemeente Naaldwijk bevindt, hierop niet specifiek is ingetekend. De gemeente heeft in dit verband naar voren gebracht dat zij de wegenlegger van de gemeente Naaldwijk niet heeft kunnen achterhalen, maar zij heeft toegelicht dat het gebruikelijk is dat de openbare weg van de ene gemeente (in dit geval de gemeente Monster) doorloopt in een openbare weg van de andere gemeente (in dit geval de gemeente Naaldwijk), zodat de brug desalniettemin geacht moet worden openbaar te zijn. [partij B] c.s. hebben gemotiveerd betwist dat het lichtgele kaartje de wegenlegger is en zij vragen zich af wat uit het lichtgele kaartje zou moeten volgen of wat daaruit kan worden afgeleid. Zij hebben er verder op gewezen dat de gemeente niet duidelijk heeft gemaakt wat de bron is van de door haar in het geding gebrachte afbeeldingen.
5.10.
De rechtbank is met [partij B] c.s. van oordeel dat het lichtgele kaartje niet als wegenlegger in de zin van artikel 49 van de Wegenwet kan worden aangemerkt omdat er geen nadere aanduiding is gegeven van de herkomst van dit kaartje. Dit betekent dat de weg over het scheepswerfterrein die volgens de gemeente op het lichtgele kaartje is ingetekend niet op die grond als openbaar kan worden aangemerkt. Voor de brug komt daar nog bij dat deze niet, althans niet duidelijk zichtbaar is op het lichtgele kaartje terwijl dat wel wordt vereist op grond van artikel 49 van de Wegenwet waarin immers staat dat het moet gaan om een weg die op de legger voorkomt. De rechtbank gaat dan ook voorbij aan het standpunt van de gemeente dat op basis van het lichtgele kaartje (als zijnde een wegenlegger) de brug en de weg over het scheepswerfterrein als openbaar moeten worden aangemerkt.
5.11.
Vervolgens moet de vraag worden beantwoord of de brug en de weg over het scheepswerfterrein op basis van het bepaalde in artikel 4 van de Wegenwet openbaar zijn. Hierbij moet worden getoetst in hoeverre en gedurende welke periode de brug en de weg over het scheepswerfterrein voor een ieder toegankelijk zijn geweest en, zo nodig, wie de brug en de weg gedurende welke periode hebben onderhouden.
5.12.
Over de toegankelijkheid en het gebruik van de brug en de weg over het scheepswerfterrein overweegt de rechtbank het volgende. Tussen partijen staat vast dat de brug er al heel lang is, in ieder geval sinds de jaren ’50 van de vorige eeuw en mogelijk nog langer. [partij B] c.s. hebben verklaard dat de brug en de weg over het scheepswerfterrein tot 2009, behalve voor het verrichten van diverse werkzaamheden op de scheepswerf, alleen werden gebruikt door enkele tuinders die hun bedrijf aan de overzijde van de rivier hadden. Sinds in 2009 aan de overzijde van de rivier een nieuwe woonwijk is gerealiseerd, wordt de brug door de bewoners van die woonwijk gebruikt als fietsbrug en is de verkeersintensiteit over de brug en het scheepswerfterrein volgens [partij B] c.s. fors toegenomen. Een en ander vindt bevestiging in de uitspraak van de Raad van State van 12 november 2014 [1] . De rechtbank heeft de gemeente gevraagd om het gebruik van de brug en de weg over het scheepswerfterrein in het tijdvak van 1992 tot heden nader toe te lichten. De gemeente heeft hierop te kennen gegeven dat haar hierover geen gegevens bekend zijn. Zij heeft nog wel gewezen op een brief van 20 november 1974 van de gemeente Monster aan de gemeente Naaldwijk (productie 4 bij de conclusie van antwoord in reconventie) waarin gesproken wordt over zes bruggen over de Gantel die de grens vormen tussen de gemeente Naaldwijk en de gemeente Monster. Volgens de gemeente betreft de brug die in deze procedure onderwerp van geschil is, de vierde in die brief genoemde brug. Bij die vierde brug met de vermelding “Gantel/Monsterseweg” staat genoteerd dat het de ontsluiting naar het Naaldwijkse tuinbouwgebied betreft. Hieruit blijkt volgens de gemeente dat er sprake zou zijn van meer dan incidenteel gebruik door enkele tuinders van de route over het scheepswerfterrein. De rechtbank volgt de gemeente hierin niet. [partij B] c.s. hebben ter zitting erop gewezen dat niet de vierde in die brief genoemde brug, maar de zesde in die brief genoemde brug de desbetreffende brug bij het scheepswerfterrein is. Bij die zesde brug staat genoteerd “voetbrug hoek Gantellaan/Papelaan”. Nu de brug die aanlandt op het scheepswerfterrein inderdaad aansluit op de hoek waar de Gantellaan overgaat in de Papelaan en deze brug in die tijd ook daadwerkelijk een voetbrug was, gaat de rechtbank ervan uit dat deze brug als zesde brug genoemd is in de hiervoor genoemde brief van de gemeente Monster. Dat deze brug meer dan alleen incidenteel gebruikt wordt door enkele tuinders volgt dus niet uit deze brief. De rechtbank stelt daarom vast dat de brug en de weg over het scheepswerfterrein tot 2009 incidenteel werden gebruikt door tuinders met een bedrijf aan de overzijde van de rivier en dat het gebruik van de brug en de weg over het scheepswerfterrein nadien sterk is toegenomen.
5.13.
Het incidenteel gebruik van de brug en de weg over het scheepswerfterrein door enkele tuinders tot 2009 brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat niet kan worden gesproken van een voor een ieder toegankelijke weg in de zin van artikel 4 onder I van de Wegenwet. Voor het tijdvak na 2009 tot heden is dat wellicht anders. Daarbij is het dan wel van belang om te toetsen of de route via de brug over het scheepswerfterrein vanaf dat moment uitsluitend werd gebruikt door bestemmingsverkeer of ook in bredere zin. Gebruik door uitsluitend bestemmingsverkeer is immers onvoldoende om de route over het scheepswerfterrein als voor een ieder vrij toegankelijk te kunnen bestempelen. Wat daar ook van zij, in dit geval is pas sprake van een ruimer gebruik van de brug en de weg over het scheepswerfterrein sinds 2009 en daarmee nog niet gedurende dertig achtereenvolgende jaren zoals artikel 4 onder I van de Wegenwet vereist. De conclusie is dan ook dat de brug en de weg over het scheepswerfterrein niet op grond van het bepaalde in artikel 4 onder I van de Wegenwet als openbaar kunnen worden aangemerkt.
5.14.
De periode van dertig achtereenvolgende jaren kan echter op grond van het bepaalde in artikel 4 onder II van de Wegenwet worden verkort tot een periode van tien achtereenvolgende jaren, als vast komt te staan dat de brug en de weg over het scheepswerfterrein gedurende die tien jaren zijn onderhouden door, in dit geval, de gemeente. Over het onderhoud van de brug en de weg over het scheepswerfterrein is het volgende vast komen te staan. De brug is in 2009 door de gemeente vernieuwd c.q. vervangen. Wie nadien het onderhoud van de brug heeft uitgevoerd is niet duidelijk geworden. [partij B] c.s. stellen dat zij nadien de benodigde onderhoudswerkzaamheden aan de brug hebben uitgevoerd, maar ook de gemeente stelt zich op het standpunt dat zij gedurende meer dan tien jaar onderhouds- en beheerswerkzaamheden aan de brug heeft uitgevoerd. Nader bewijs voor de beide standpunten hebben partijen niet aangedragen. De rechtbank kan dan ook niet vaststellen dat de gemeente de brug na 2009 gedurende tien jaren heeft onderhouden. Voor de weg over het scheepswerfterrein van [partij B] c.s. ligt dat anders. [partij B] c.s. hebben onweersproken gesteld dat zij deze weg, die volledig op hun eigen terrein ligt, altijd zelf hebben onderhouden. De conclusie is dan ook dat geen sprake is van een situatie zoals is bedoeld in artikel 4 onder II van de Wegenwet.
5.15.
Bovendien geldt dat een rechthebbende gedurende de dertig of tien achtereenvolgende jaren op grond van artikel 4 lid 2 van de Wegenwet kan voorkomen dat een voor een ieder toegankelijke weg openbaar wordt, wanneer gedurende een tijdvak van ten minste een jaar duidelijk ter plaatse kenbaar is gemaakt dat de weg slechts ter bede – dat betekent: slechts op verzoek – voor een ieder toegankelijk is. Dit kan kenbaar worden gemaakt door het plaatsen van bordjes met opschriften als: “eigen weg”, “private weg” of op andere manieren (artikel 4 lid 3 van de Wegenwet). In deze kwestie staat vast dat aan de voorgevel van de garage van [partij B] c.s. een bordje is opgehangen met de tekst “SCHEEPSWERF” en “EIGEN WEG”. De betreffende garage bevindt zich aan de noordzijde van het scheepswerfterrein en is duidelijk zichtbaar voor het doorgaande verkeer op de Gantellaan/Papelaan. Wanneer je vanaf de Gantellaan/Papelaan de weg over het scheepswerfterrein op wil gaan, passeer je deze garage met het daaraan bevestigde bordje. [partij B] c.s. hebben onweersproken gesteld dat dit bordje er al meer dan dertig jaar hangt en dit lijkt ook aannemelijk gelet op de mate van verkleuring en verroesting van het betreffende bordje. Verder blijkt uit e-mailcorrespondentie van de gemeente op 2 april 2015 (zie de feiten onder 3.8) dat de gemeente destijds zelf voornemens was om bij het scheepswerfterrein borden met de tekst “eigen weg” te plaatsen. De rechtbank maakt hieruit op dat de gemeente het in 2015 ook niet wenselijk achtte dat de weg over het scheepswerfterrein van [partij B] c.s. een voor een ieder toegankelijke openbare weg zou worden.
5.16.
Gezien het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat de brug en de weg over het scheepswerfterrein niet op enig moment op grond van het bepaalde in artikel 4 van de Wegenwet openbaar zijn geworden. De vordering van [partij B] c.s. om te verklaren voor recht dat de brug en de weg over het scheepswerfterrein niet openbaar zijn in de zin van de Wegenwet is daarmee voor toewijzing vatbaar.
5.17.
Ten overvloede merkt de rechtbank nog het volgende op. Voor zover in een later stadium alsnog door de gemeente kan worden aangetoond dat de brug en de weg over het scheepswerfterrein voorkomen op de wegenlegger van de gemeente Monster uit 1941, overweegt de rechtbank dat in deze procedure genoegzaam is komen vast te staan dat de brug en de weg over het scheepswerfterrein nadien op grond van het bepaalde in artikel 7 onder I van de Wegenwet hebben opgehouden openbaar te zijn, omdat de betreffende route in het tijdvak van meer dan dertig aaneengesloten jaren voor 2009 niet voor een ieder toegankelijk is geweest.
Is er sprake van misbruik van bevoegdheid?
5.18.
Omdat de rechtbank tot de conclusie komt dat de brug en de weg over het scheepswerfterrein niet openbaar zijn geweest, komt de vraag of [partij B] c.s. misbruik maken van hun bevoegdheid door deze route niet toegankelijk te houden voor een ieder die daarvan gebruik wil maken, aan de orde.
5.19.
Naar het oordeel van de rechtbank is er geen reden om aan te nemen dat [partij B] c.s. misbruik maken van hun bevoegdheid als zij deze route niet vrij toegankelijk houden. In dat geval dient er immers een belangenafweging plaats te vinden, waarbij de rechtbank van doorslaggevend belang acht dat de route via de brug over het scheepswerfterrein bij het ontwikkelen van de plannen voor de woonwijk aan de overzijde van de Gantel nimmer is bestempeld als ontsluitingsroute voor deze woonwijk. De gemeente heeft ter zitting toegelicht dat er ten behoeve van deze woonwijk een andere ontsluitingsroute is gerealiseerd waarvan al het verkeer van en naar deze woonwijk gebruik kan maken. Onder deze omstandigheid kan het niet vrij toegankelijk houden van de route over het scheepswerfterrein door [partij B] c.s. niet worden aangemerkt als misbruik van bevoegdheid. De vordering van de gemeente op dit punt is daarom niet toewijsbaar.
Is de gemeente tekortgeschoten in de nakoming van de voorovereenkomst?
5.20.
Tot slot bestaat er tussen partijen discussie over de vraag of de gemeente zich heeft gehouden aan de op haar rustende verplichtingen die voortvloeien uit de voorovereenkomst die partijen hebben gesloten of dat zij daarin is tekortgeschoten. De rechtbank oordeelt dat de gemeente daarin inderdaad tekort is geschoten. Hierna licht zij haar oordeel toe.
5.21.
[partij B] c.s. vinden dat de gemeente tekortgeschoten is in de nakoming van de op haar rustende verplichtingen neergelegd in de artikelen 2, 4 en 8 van de voorovereenkomst. [partij B] c.s. voeren hiertoe – kort samengevat – aan dat er geen ambtelijke beoordeling van de door hun ingediende plannen heeft plaatsgevonden (artikel 4.1), dat de gemeente heeft nagelaten om haar oordeel dat deze plannen niet haalbaar zijn, schriftelijk te motiveren (artikel 2.1) en dat de gemeente heeft verzuimd om te voldoen aan haar informatieplicht (artikel 4.2) en haar verplichting om gedurende de looptijd van de voorovereenkomst contact te houden en in overleg te treden met [partij B] c.s. (artikel 8).
5.22.
De gemeente betwist dat zij toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van de voorovereenkomst. Zij voert aan dat zij de plannen van [partij B] c.s. wel degelijk heeft beoordeeld op haalbaarheid, dat zij daarbij de nodige zorgvuldigheid heeft betracht en dat zij tot de conclusie is gekomen dat de plannen niet haalbaar zijn.
5.23.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 4.2 van de voorovereenkomst de gemeente verplicht om [partij B] c.s. te informeren over – onder meer – de te verwachten tijd die met de behandeling van de plannen gemoeid is, en over de beoordelingen, onderzoeken en activiteiten die in het kader van de behandeling van die plannen worden uitgevoerd. In aanvulling daarop verplicht artikel 8 van de voorovereenkomst beide partijen tot het uitwisselen van informatie, onderlinge afstemming en het voeren van overleg, voor zoveel nodig om het onderzoek binnen de tijdplanning succesvol te laten verlopen. Het betreft hier een inspanningsverbintenis van de gemeente. In het geval van een inspanningsverbintenis is er sprake van een tekortkoming wanneer kan worden vastgesteld dat de schuldenaar tekortgeschoten is in de inspanning die onder de gegeven omstandigheden op grond van de overeenkomst van hem (of haar) kon worden verwacht.
5.24.
Vaststaat dat [partij B] c.s. hun plannen op 22 april 2022 hebben ingediend bij de gemeente en dat zij een bijdrage van € 10.000 aan de gemeente hebben betaald om de plannen door de gemeente te laten beoordelen. Hoewel de gemeente zich heeft verbonden om [partij B] c.s. op de hoogte te houden van het proces rond de beoordeling van de plannen, is het vanuit de gemeente gedurende een lange periode stil geweest. [partij B] c.s. hebben de gemeente in september, oktober en november 2022 en in januari 2023 per e-mail gevraagd om updates en om nader overleg (productie 6 en 7 van [partij B] c.s.). Vaststaat dat de gemeente hierop niet heeft gereageerd. De gemeente heeft [partij B] c.s. evenmin geïnformeerd over de onderzoeken en activiteiten die in het kader van de beoordeling van de plannen zijn uitgevoerd en de gemeente heeft ook geen contact opgenomen met [partij B] c.s. om overleg te voeren, ook niet nadat [partij B] c.s. hierom expliciet hadden gevraagd. De gemeente heeft ter zitting desgevraagd laten weten dat de betrokken projectleider namens de gemeente geruime tijd afwezig was zodat er niet op de berichten van [partij B] c.s. kon worden gereageerd.
5.25.
De rechtbank is van oordeel dat deze omstandigheid voor rekening en risico van de gemeente behoort te komen. Gezien de in de voorovereenkomst neergelegde verplichtingen en de omstandigheid dat [partij B] c.s. een forse bijdrage hebben betaald om hun plannen te laten beoordelen, had het immers op de weg van de gemeente gelegen om [partij B] c.s. uitgebreid, zorgvuldig en tijdig te informeren over het beoordelingsproces en over alle activiteiten en onderzoeken die zij tijdens dit proces heeft uitgevoerd of heeft laten uitvoeren. Dit heeft zij niet gedaan. De gemeente kan zich daarbij niet verschuilen achter de afwezigheid van de betrokken projectleider. Van de gemeente kon onder de gegeven omstandigheden immers worden verwacht dat zij [partij B] c.s. over de afwezigheid van de projectleider zou informeren of dat zij een vervangende contactpersoon zou aanwijzen die [partij B] c.s. gedurende de afwezigheid van de projectleider op de hoogte zou houden van alle stappen in het beoordelingsproces. Door dit gedurende lange tijd na te laten is de gemeente toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van de op haar rustende inspanningsverbintenissen zoals neergelegd in de artikelen 4.2 en 8 van de voorovereenkomst.
5.26.
Dat de gemeente de plannen van [partij B] c.s. uiteindelijk wel heeft beoordeeld kan haar bovendien niet baten. Ten eerste ontslaat de omstandigheid dat de gemeente de plannen van [partij B] c.s. heeft beoordeeld, de gemeente niet van haar verplichting om [partij B] c.s. op de hoogte te houden van (de vorderingen in) het beoordelingsproces. Ten tweede heeft de gemeente zich pas na ontvangst van de brief van 3 februari 2023 van [partij B] c.s. waarin [partij B] c.s. de voorovereenkomst opzeggen (zie de feiten onder 3.11) genoodzaakt gezien om [partij B] c.s. nader te informeren. Bij brief van 28 februari 2023 heeft de gemeente – kort gezegd – aan [partij B] c.s. laten weten dat zij de plannen van [partij B] c.s. wel degelijk inhoudelijk heeft beoordeeld, dat zij daarbij zelfs meer uren heeft ingezet dan overeengekomen en dat zij tot de conclusie is gekomen dat de plannen niet haalbaar zijn. De gemeente heeft deze conclusie overigens pas enkele maanden later in haar brief van 13 juli 2023 nader toegelicht en van een motivering voorzien. In die brief heeft de gemeente echter niet uiteengezet welke stappen zij hiertoe heeft ondernomen en welke onderzoeken zij heeft uitgevoerd om tot deze conclusie te komen. Zij heeft hierover alleen vermeld: “
Het interne projectteam beoordeelde uw plannen.”Naar het oordeel van de rechtbank is dit onvoldoende en heeft de gemeente hiermee niet voldaan aan haar verplichting om [partij B] c.s. adequaat te informeren over het beoordelingsproces.
5.27.
De slotsom is dat de gemeente tekortgeschoten is in de nakoming van haar verplichtingen zoals neergelegd in artikel 4.2 en artikel 8 van de voorovereenkomst. De vordering van [partij B] c.s. om voor recht te verklaren dat de gemeente toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van haar verplichtingen uit de voorovereenkomst is daarmee voor toewijzing vatbaar.
Proceskosten in conventie
5.28.
De gemeente is in conventie grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [partij B] c.s. worden begroot op:
  • griffierecht € 2.837
  • salaris advocaat € 1.535 (2,5 punten x tarief II)
  • nakosten € 178 (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 4.550
5.29.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen op de in de beslissing genoemde manier.
Proceskosten in reconventie
5.30.
De gemeente is ook de partij die in reconventie ongelijk krijgt en zij zal daarom eveneens de proceskosten in reconventie (inclusief nakosten) moeten betalen. De proceskosten van [partij B] c.s. worden begroot op:
  • salaris advocaat € 1.228 (2 punten x tarief II)
  • nakosten € 178 (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 1.406
5.31.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen op de in de beslissing genoemde manier.

6.De beslissing

De rechtbank:
beslissing op de primaire vordering van de gemeente en de vordering onder I van [partij B] c.s. (in conventie en in reconventie)
6.1.
verklaart voor recht dat de gemeente en [partij B] c.s. mede-eigenaars zijn van de brug;
beslissing op de overige vorderingen van de gemeente (in conventie)
6.2.
veroordeelt de gemeente in de proceskosten van [partij B] c.s. ten bedrage van € 4.550, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92 plus de kosten van betekening als de gemeente niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
6.3.
veroordeelt de gemeente tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald;
6.4.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de hierin onder 6.2. en 6.3 opgenomen beslissingen uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af;
beslissing op de overige vorderingen van [partij B] c.s. (in reconventie)
6.6.
verklaart voor recht dat de brug en de weg over het scheepswerfterrein van [partij B] c.s. niet openbaar zijn in de zin van de Wegenwet;
6.7.
verklaart voor recht dat de gemeente jegens [partij B] c.s. toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de op haar rustende verplichtingen uit de voorovereenkomst;
6.8.
veroordeelt de gemeente in de proceskosten van [partij B] c.s. ten bedrage van € 1.406, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92 plus de kosten van betekening als de gemeente niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
6.9.
veroordeelt de gemeente tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald;
6.10.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de hierin onder 6.8 en 6.9 opgenomen beslissingen uitvoerbaar bij voorraad;
6.11.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. de Bruijn en in het openbaar uitgesproken op 8 januari 2025.
1366

Voetnoten

1.Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State 12 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4102, r.o. 5.3.