ECLI:NL:RBDHA:2025:24281
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in asielzaak met proceskostenvergoeding
Op 16 december 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag. De verzoeker had op 5 juni 2025 een asielaanvraag ingediend, welke door de minister van Asiel en Migratie was afgewezen als kennelijk ongegrond. Tegen deze afwijzing had de verzoeker beroep ingesteld, en daarnaast verzocht om een voorlopige voorziening om de afwijzing te schorsen, zodat hij in Nederland kon blijven en opvang kon behouden gedurende de beroepsprocedure.
De voorzieningenrechter heeft de zaak beoordeeld zonder zitting, op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht. In de uitspraak van dezelfde dag met zaaknummer NL25.26221 is op het beroep beslist, waardoor de noodzaak voor een voorlopige voorziening niet meer aanwezig was. Het verzoek om een voorlopige voorziening is dan ook afgewezen als kennelijk ongegrond.
Desondanks heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat de minister van Asiel en Migratie in de proceskosten van de verzoeker moet worden veroordeeld. De kosten zijn vastgesteld op € 907, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht, en zijn toegekend voor de rechtsbijstand verleend door een derde. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.