ECLI:NL:RBDHA:2025:24211
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning
In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 29 oktober 2025, in de zaak met nummer 25/6098, is het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De zaak betreft de toekenning van huishoudelijke ondersteuning op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo). Verzoeker, die niet tevreden is met de indicatie 'midden', de leveringsvorm en de duur van de toegekende voorziening, heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leiden verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter oordeelt dat er geen spoedeisend belang is, omdat verzoeker momenteel recht heeft op huishoudelijke ondersteuning.
Het college had op 16 april 2025 een besluit genomen om huishoudelijke ondersteuning met de indicatie 'midden' toe te kennen voor de periode van 1 mei 2025 tot en met 31 december 2025, geleverd door Tzorg B.V. Na bezwaar van verzoeker bleef het college bij dit besluit. Tijdens de zitting op 20 oktober 2025 hebben de gemachtigden van verzoeker en het college hun standpunten toegelicht. De voorzieningenrechter benadrukt dat een voorlopige voorziening alleen kan worden getroffen bij een spoedeisend belang, wat in dit geval niet is aangetoond.
Verzoeker stelt dat hij niet de benodigde ondersteuning krijgt en dat de huidige indicatie onvoldoende is voor zijn situatie. De voorzieningenrechter concludeert echter dat de indicatie 'midden' zowel zware als lichte huishoudelijke taken dekt en dat verzoeker gebruik kan maken van de geboden ondersteuning. Aangezien er geen spoedeisend belang is en het bestreden besluit niet evident onrechtmatig is, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De voorzieningenrechter wijst erop dat verzoeker in de toekomst een aanvraag voor herindicatie kan indienen, waarbij zijn ondersteuningsbehoefte opnieuw kan worden beoordeeld.