ECLI:NL:RBDHA:2025:24206

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 oktober 2025
Publicatiedatum
17 december 2025
Zaaknummer
25/5853
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake intrekking en terugvordering AIO

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 29 oktober 2025, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Het verzoeker betreft de intrekking en terugvordering van de aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO) door de Sociale Verzekeringsbank (Svb). Verzoekers zijn het niet eens met de beëindiging van de AIO-aanvulling, die met ingang van 16 mei 2024 is stopgezet, en hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Svb. Ze verzoeken om een voorlopige voorziening, omdat zij stellen dat er sprake is van een spoedeisend belang door hun financiële situatie.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld op 20 oktober 2025, waarbij verzoeker en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals een tolk en de gemachtigde van de Svb. De voorzieningenrechter oordeelt dat er geen spoedeisend belang is, omdat verzoeker op dat moment over voldoende middelen beschikte en er geen acute financiële nood was. De voorzieningenrechter wijst erop dat de Svb heeft aangegeven dat er binnen afzienbare tijd een beslissing op het bezwaar zal worden genomen. Hierdoor is er geen reden om een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter concludeert dat het verzoek om voorlopige voorziening wordt afgewezen, wat betekent dat het besluit van de Svb in stand blijft totdat er op het bezwaar is beslist. Er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd, en tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 25/5853

uitspraak van de voorzieningenrechter van 29 oktober 2025 in de zaak tussen

[verzoeker] , verzoeker, en [verzoekster] , verzoekster, uit [woonplaats] ,

gezamenlijk ook: verzoekers
(gemachtigde: mr. A. Roozdar),
en

de Sociale Verzekeringsbank, de Svb

(gemachtigde: K. Verbeek).

Samenvatting

1. Deze uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening gaat over de intrekking en terugvordering van de aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO) die verzoeker ontving van de Svb. Verzoekers zijn het hier niet mee eens. Zij verzoeken daarom om een voorlopige voorziening en voeren daartoe een aantal gronden aan. De voorzieningenrechter wijst in deze uitspraak het verzoek af omdat er geen sprake is van een spoedeisend belang. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Met het bestreden besluit van 13 februari 2025 heeft de Svb de AIO-aanvulling van verzoeker beëindigd met ingang van 16 mei 2024. Verzoeker moet een bedrag van € 7.213,93 aan te veel ontvangen bijstand over de periode van mei 2024 tot en met januari 2025 terugbetalen. Verzoekers hebben hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
2.1.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 20 oktober 2025 op zitting behandeld. Hierbij waren aanwezig: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker, een tolk (S. Olia) en de gemachtigde van de Svb.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3.1.
Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Een voorlopige voorziening wordt alleen getroffen als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op het ingediende bezwaar- of beroepschrift.
3.2.
Volgens verzoeker heeft hij een spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening. Verzoeker voert daartoe aan dat hij en zijn partner sinds de beëindiging van de AIO-aanvulling een gezamenlijk inkomen hebben van € 188,26 per maand. Om in hun onderhoud te kunnen voorzien zijn verzoekers aangewezen op hulp van hun kinderen. In de afgelopen periode hebben zij grote bedragen van hen moeten lenen. Ook hebben de financiële problemen een grote impact op hun gezondheid, aldus verzoeker.
3.3.
De voorzieningenrechter ziet in het betoog van verzoeker onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat er sprake is van een spoedeisend belang. Verzoeker heeft ter zitting verklaard dat hij op dit moment ongeveer € 5.000,- op zijn bankrekening heeft, waarvan hij ongeveer € 3.000,- heeft geleend van zijn kinderen. Gesteld noch gebleken is dat verzoeker deze leningen op korte termijn moet terugbetalen. De gemachtigde van de Svb heeft op zitting verklaard dat in principe deze maand nog, dus vóór 31 oktober 2025, een beslissing op bezwaar zal worden genomen. Van acute financiële nood is daarom voorlopig nog geen sprake. Gelet hierop gaat de voorzieningenrechter ervan uit dat er geen spoedeisend belang is waardoor verzoekers niet kunnen wachten op de beslissing op hun bezwaarschrift.
3.4.
Overigens merkt de voorzieningenrechter op dat de gemachtigde van de Svb ter zitting heeft erkend dat het op informele wijze – dus illegaal – overbrengen van het vermogen van verzoeker vanuit Iran naar Nederland niet de bedoeling is. Wel heeft de Svb gesteld dat verzoeker over zijn Iraanse vermogen kan beschikken op officiële manieren, bijvoorbeeld door bij een vestiging van de Saderat Bank in Frankrijk of Duitsland zijn geld op te nemen. Verzoeker heeft nadrukkelijk weersproken dat dit mogelijk is, en heeft verklaard dat dat hem ook te verstaan is gegeven toen hij in Iran bij de Saderat Bank navraag deed naar deze mogelijkheid. Zonder nadere onderbouwing van de stelling van de Svb bestaat er op voorhand reden voor twijfel over de vraag of verzoeker vanuit Nederland langs deze weg over zijn Iraanse vermogen kan beschikken.

Conclusie en gevolgen

4. Omdat het spoedeisend belang ontbreekt, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek wordt daarom afgewezen. Dat betekent dat het bestreden besluit in ieder geval blijft gelden tot op het bezwaar is beslist. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. Oudenaarden, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. F. Leichel, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.