ECLI:NL:RBDHA:2025:24204

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 december 2025
Publicatiedatum
17 december 2025
Zaaknummer
SGR 25/7694
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen het niet tijdig beslissen door het Uwv in een medische herbeoordelingszaak

In deze zaak heeft Bakkers Brigade B.V. beroep ingesteld tegen het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) wegens het niet tijdig beslissen op een herbeoordelingsverzoek van een (ex-)werknemer die een uitkering ontvangt op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Eiseres heeft op 2 mei 2025 verzocht om een herbeoordeling van het recht van de werknemer op de WIA-uitkering. Aangezien het Uwv niet tijdig heeft beslist, heeft eiseres op 23 oktober 2025 beroep ingesteld. De rechtbank heeft op 12 december 2025 uitspraak gedaan en geoordeeld dat de termijn om te beslissen op het herbeoordelingsverzoek is overschreden. De rechtbank heeft bepaald dat het Uwv binnen negen weken na de uitspraak een besluit moet nemen. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat het Uwv de beslistermijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank heeft het Uwv ook veroordeeld tot betaling van het griffierecht en de proceskosten aan eiseres. De uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, en is openbaar uitgesproken op 12 december 2025.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 25/7694

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 december 2025 in de zaak tussen

Bakkers Brigade B.V., uit Ouderkerk aan de Amstel, eiseres

(gemachtigden: [naam 1] en [naam 2]),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,het Uwv
(gemachtigde: [naam 3]).

Inleiding

1.1.
[naam 4], (ex-)werknemer van eiseres, ontvangt een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Op 2 mei 2025 heeft eiseres verzocht om een herbeoordeling van het recht van de (ex-)werknemer op deze WIA-uitkering.
1.2.
Eiseres heeft op 23 oktober 2025 beroep ingesteld wegens het uitblijven van een beslissing op het herbeoordelingsverzoek.
1.3.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 2 december 2025 op zitting behandeld. Verschenen zijn de gemachtigden van eiseres en de gemachtigde van het Uwv.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank overweegt dat tussen partijen niet in geschil is dat de termijn om te beslissen op het herbeoordelingsverzoek is overschreden. Eiseres heeft het Uwv op 10 juli 2025 in gebreke gesteld en sinds de ontvangst daarvan door het Uwv op 14 juli 2025 zijn meer dan twee weken verstreken. Niet is gebleken dat het Uwv alsnog heeft beslist op het herbeoordelingsverzoek. Het beroep is daarom gegrond.
3. Het Uwv heeft op 10 september 2025 een dwangsombeslissing genomen, waarin aan eiseres een dwangsom van € 1.442,- is toegekend. Gelet hierop hoeft de rechtbank de hoogte van de verbeurde bestuurlijke dwangsom niet vast te stellen.
4.1.
Omdat het Uwv nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, zal de rechtbank bepalen dat het Uwv dit alsnog moet doen. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet het Uwv dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. In bijzondere gevallen kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn geven of een andere voorziening treffen.
4.2.
Eiseres heeft de rechtbank verzocht om het Uwv op te dragen binnen twee weken een besluit bekend te maken. Op de zitting heeft eiseres toegelicht dat de termijn van twee weken de wettelijke termijn is. In het beroepschrift is vermeld dat dat eiseres ook kan instemmen met een termijn van negen weken. Eiseres heeft dat laatste op de zitting bevestigd.
4.3.
Het Uwv heeft in het verweerschrift en ter zitting toegelicht dat de beslistermijn is overschreden door het tekort aan verzekeringsartsen en de als gevolg daarvan hoge en nog steeds oplopende werkvoorraad. Het Uwv verzoekt de rechtbank ook om in het bepalen van de beslistermijn aan te sluiten bij haar uitspraak van 31 maart 2025.
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat in dit soort zaken waarin het gaat om het uitblijven van een beslissing waarbij een medisch advies van een verzekeringsarts nodig is, sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 8:55d, derde lid, van de Awb. De rechtbank verwijst hierbij naar de overwegingen in haar uitspraak van 27 februari 2025. [1] In het kort komt het erop neer dat de rechtbank bij haar oordeel dat sprake is van een bijzonder geval met name gewicht heeft toegekend aan de omstandigheid dat het gaat om het uitblijven van een beslissing waarbij een medisch advies van een verzekeringsarts nodig is en dat al geruime tijd sprake is van tekorten aan verzekeringsartsen bij het Uwv waardoor beslistermijnen structureel niet kunnen worden gehaald.
4.5.
In twee uitspraken van 31 maart 2025 heeft de rechtbank bepaald dat in beroepen tegen het uitblijven van beslissingen van het Uwv waarin een medisch advies van een verzekeringsarts nodig is, het Uwv in beginsel een termijn van zes weken na de datum van verzending van de uitspraak wordt gegeven om een medische beoordeling te verrichten, bijvoorbeeld een spreekuurcontact (al dan niet telefonisch), een hoorzitting in aanwezigheid van een verzekeringsarts of dossieronderzoek door een verzekeringsarts zonder spreekuurcontact. Vervolgens wordt het Uwv een termijn van drie weken na het moment van de medische beoordeling gegeven om een beslissing te nemen. Dit betekent dat het Uwv binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak de medische beoordeling door een verzekeringsarts moet laten verrichten en dat het binnen drie weken na die medische beoordeling een besluit bekend moet maken, maar in ieder geval binnen negen weken na de dag van verzending van de uitspraak. [2]
4.6.
Indien het Uwv blijkens de dossierstukken of het verweerschrift ten tijde van de uitspraak de medische beoordeling al op een spreekuurcontact, hoorzitting in aanwezigheid van een verzekeringsarts of voor dossieronderzoek heeft gepland op een bepaalde datum, dan geldt dat de termijn van negen weken na de dag van verzending van de uitspraak wordt bekort, waarbij rekening wordt gehouden met de al geplande datum voor het medisch onderzoek. Het Uwv krijgt in ieder geval de wettelijke termijn van minimaal twee weken na de dag van verzending van de uitspraak om het besluit bekend te maken. Bijzondere feiten en omstandigheden in het individuele geval kunnen aanleiding zijn om van deze termijnen af te wijken. Het is dan aan de partijen om bijzondere feiten en omstandigheden met betrekking tot de individuele situatie aan te voeren, die zouden moeten leiden tot verkorting dan wel verlenging van deze termijnen. [3]
5. In dit beroep heeft het Uwv in het verweerschrift aangegeven dat de aanvraag met voorrang wordt afgehandeld. De rechtbank begrijpt hieruit dat de medische beoordeling nog niet heeft plaatsgevonden of op een concrete datum is gepland. Dit betekent dat het Uwv binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak de medische beoordeling door een verzekeringsarts moet laten verrichten en dat het binnen drie weken na die medische beoordeling een besluit bekend moet maken, maar in ieder geval binnen negen weken na de dag van verzending van deze uitspraak. Dit is in overeenstemming met de beslistermijn waar partijen op zitting mee hebben ingestemd.
6. Eiseres heeft de rechtbank verzocht om een gerechtelijke dwangsom op te leggen. De rechtbank stelt vast dat een dwangsom van € 100,- per dag met een maximum van
€ 15.000,- in overeenstemming is met het landelijke beleid van de rechtbanken hierover. [4] De rechtbank zal bepalen dat het Uwv een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog door hem wordt overschreden. Daarbij geldt een maximum van € 15.000,-.
7. Omdat het beroep gegrond is, moet het Uwv het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden.
8. De rechtbank veroordeelt het Uwv in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 907,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt het Uwv op om uiterlijk binnen negen weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat het Uwv aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee het de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,- ;
  • bepaalt dat het Uwv het betaalde griffierecht van € 385,- aan eiseres moet vergoeden.
  • veroordeelt het Uwv tot betaling van € 907,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van
mr.M.J. Bronsveld, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 12 december 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.ECLI:NL:RBDHA:2025:2966, r.o. 4.4 en 4.5.
3.De uitspraken van de rechtbank Den Haag van 31 maart 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:5451, r.o. 5.3 en 5.4 en ECLI:NL:RBDHA:2025:5452, r.o. 5.3 en 5.4.
4.https://www.rechtspraak.nl/Onderwerpen/Overheidsorganisatie-beslist-niet-op-tijd/Paginas/extra-dwangsom.aspx.