ECLI:NL:RBDHA:2025:240
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag van Somalische eiser wegens gebrek aan gegronde vrees voor vervolging
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 7 januari 2025, is het beroep van eiser, een Somalische nationaliteit hebbende man, tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag ongegrond verklaard. Eiser had op 24 december 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de Minister van Asiel en Migratie op 28 maart 2024 was afgewezen. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 17 oktober 2024, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de minister en een tolk. Eiser stelde dat hij problemen ondervond in Somalië vanwege zijn clan en dat hij vreesde voor vervolging bij terugkeer.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de afkomst van eiser niet in geschil is, maar dat de vraag is of hij gegronde vrees heeft voor vervolging of ernstige schade. Eiser heeft aangevoerd dat hij behoort tot een kwetsbare minderheidsgroep en dat hij in het verleden slachtoffer is geworden van geweld. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de minister voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de vrees van eiser voor vervolging niet (meer) bestaat, onder andere omdat het schietincident waarbij zijn vader en zus omkwamen vijftien jaar geleden heeft plaatsgevonden.
De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft vastgesteld dat eiser niet als verdragsvluchteling kan worden aangemerkt, omdat hij niet tot een risicogroep behoort en er geen bewijs is dat hij bij terugkeer in Somalië ernstig in zijn bestaansmogelijkheden wordt beperkt. De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond en wijst de verzoeken om proceskostenvergoeding af. Deze uitspraak is openbaar gemaakt op 7 januari 2025.