ECLI:NL:RBDHA:2025:23985

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 december 2025
Publicatiedatum
15 december 2025
Zaaknummer
NL25.56858
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en inreisverbod in het bestuursrecht met betrekking tot zicht op uitzetting

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 december 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de maatregel van bewaring van een eiser, opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. De maatregel van bewaring was op 26 september 2025 opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft het onderzoek op 26 november 2025 gesloten zonder zitting.

De rechtbank overweegt dat de maatregel van bewaring eerder is getoetst en rechtmatig was tot het sluiten van het onderzoek op 9 oktober 2025. De toetsing in deze zaak betreft de periode van 9 oktober 2025 tot 26 november 2025. Eiser stelde dat hij niet op de hoogte was van een inreisverbod dat op 4 augustus 2025 was opgelegd, maar de rechtbank oordeelt dat dit niet van invloed is op de rechtmatigheid van de bewaring. Eiser voerde ook aan dat er geen zicht op uitzetting was, maar de rechtbank concludeert dat er wel degelijk zicht op uitzetting naar Egypte en Libië is, ondanks dat de aanvragen voor laissez-passer nog in behandeling zijn.

De rechtbank heeft ambtshalve de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring getoetst en concludeert dat er geen gronden zijn voor onrechtmatigheid. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. A.M.J. Adriaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Stehouwer, griffier, en is openbaar gemaakt zonder mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.56858

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. G.A. Dorsman),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft op 26 september 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek op 26 november 2025 gesloten.

Overwegingen

Inleiding
1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 15 oktober 2025 (in de zaak NL25.47153) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 9 oktober 2025. De in deze uitspraak te toetsen periode loopt dus van 9 oktober 2025 tot 26 november 2025.
Inreisverbod
3. Eiser voert aan dat hij niet op de hoogte was van het aan hem opgelegde inreisverbod van 4 augustus 2025. Pas bij het inzien van de voortgangsrapportage van 20 november 2025 is hij bekend geworden met dit inreisverbod.
4. De rechtbank merkt allereerst op dat de te toetsen periode in het onderhavige beroep loopt van 9 oktober 2025 tot 26 november 2025. Omstandigheden die vallen buiten deze periode kunnen niet worden betrokken. Daarbij merkt de rechtbank overigens op dat reeds ten tijde van de vorige procedure bekend was dat tegen eiser op 4 augustus 2025 een inreisverbod was uitgevaardigd, en het al dan niet bekend zijn van eiser met het inreisverbod van 4 augustus 2025 niet raakt aan de rechtmatigheid van het voortduren van de bewaring. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Zicht op uitzetting
5. Eiser voert aan dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt, omdat er geen indicaties zijn dat een laissez-passer (lp) (voor Egypte of Libië) binnen redelijke termijn zal worden afgegeven.
6. De rechtbank overweegt dat in zijn algemeenheid zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar zowel Egypte als Libië niet ontbreekt. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, van 7 november 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:18251, waarin verweerder cijfers heeft overlegd van de uitzettingen naar Egypte en waaruit de rechtbank heeft geoordeeld dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Egypte niet ontbreekt. Daarnaast verwijst de rechtbank naar de recente uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 1 september 2025, ECLI:NL:RVS:2025:4156, waaruit volgt dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Libië niet ontbreekt. Het is de rechtbank niet van omstandigheden gebleken waaruit zou moeten blijken dat zicht op uitzetting naar Egypte of Libië in zijn algemeenheid nu wel zou ontbreken.
7. Over het zicht op uitzetting in het concrete geval van eiser, overweegt de rechtbank als volgt. De op 29 september 2025 ingediende lp-aanvragen voor Egypte en Libië zijn nog in behandeling bij de desbetreffende autoriteiten. Dat er tot op heden geen (positieve) reactie van de Egyptische en Libische autoriteiten op de lp-aanvragen is ontvangen, betekent, mede gelet op wat er onder rechtsoverweging 6. is overwogen, niet dat thans in eisers geval het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt. Met een lp-traject gaat in het algemeen de nodige tijd gemoeid, zeker als een vreemdeling, zoals in het geval van eiser, niet meewerkt aan de vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit. De rechtbank wijst in dit verband ook op het (meest recente) vertrekgesprek van 20 oktober 2025. Uit het verslag daarvan blijkt dat eiser heeft verklaard niets te hebben ondernomen om zijn terugkeer te bespoedigen of bij te dragen aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit. De rechtbank wijst er in dit verband op dat op de vreemdeling de verplichting rust om volledig en actief mee te werken aan zijn uitzetting en de lp-trajecten. Er zijn door eiser verder geen concrete aanknopingspunten aannemelijk gemaakt die erop wijzen dat de lp-trajecten, als hij wel voldoende zou meewerken, op niets uit zullen lopen en dat er voor hem geen lp zal worden afgegeven. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toetsing
8. De rechtbank overweegt tot slot dat zij, zoals blijkt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) van 8 november 2022 (ECLI:EU:C:2022:858), gehouden is ambtshalve de rechtmatigheidsvoorwaarden van de maatregel van bewaring te toetsen. Ook met inachtneming van deze ambtshalve toetsing ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de oplegging van de maatregel van bewaring tot het moment van sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Daarnaast heeft het Hof in het arrest Adrar van 4 september 2025, ECLI:EU:C:2025:647, voor recht verklaard dat de bewaringsrechter zo nodig ambtshalve moet nagaan of het beginsel van non-refoulement en/of het belang van het kind en het familie- en gezinsleven, bedoeld in respectievelijk artikel 5, onder a) en b), van richtlijn 2008/115 zich verzetten tegen de verwijdering als de bewaringsmaatregel is opgelegd om de terugkeer van een illegaal verblijvende derdelander voor te bereiden en/of om de verwijderingsprocedure uit te voeren. Het is de rechtbank niet gebleken dat het familie- en gezinsleven van eiser of het beginsel van non-refoulement zich verzetten tegen eisers verwijdering.
Conclusie en gevolgen
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.J. Adriaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Stehouwer, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.