In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser, een Iraanse nationaliteit, tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser heeft op 6 januari 2024 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend, maar deze is op 9 oktober 2025 door de minister van Asiel en Migratie afgewezen als ongegrond. De rechtbank heeft het beroep op 2 december 2025 behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van verweerder aanwezig waren.
Eiser legt aan zijn asielaanvraag ten grondslag dat hij afvallige van de islam is en kritiek heeft geuit op het Iraanse regime. Hij heeft problemen gehad met de autoriteiten, waaronder een huisdoorzoeking en een aanklacht voor opruiing. Eiser heeft bewijsstukken overgelegd van zijn activiteiten in Nederland, waaronder deelname aan demonstraties en lidmaatschap van atheïstische organisaties. Verweerder heeft echter de geloofwaardigheid van eisers verklaringen over zijn problemen met de autoriteiten betwist, omdat deze niet samenhangend zouden zijn.
De rechtbank oordeelt dat verweerder niet voldoende heeft gemotiveerd waarom de problemen van eiser met de autoriteiten niet geloofwaardig zijn. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag van eiser, waarbij de geloofwaardigheid van zijn verklaringen opnieuw moet worden beoordeeld. De rechtbank veroordeelt verweerder ook in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,-.