6.3.Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en maatregelen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft gedurende ruim tien maanden op indringende wijze zijn ex-partner en de moeder van zijn kind gestalkt. Dit is op zichzelf een ernstig feit dat nadelige psychische gevolgen kan hebben voor het slachtoffer. De rechtbank rekent het de verdachte vooral aan hij in zijn contactpogingen de aangeefster ook met de dood heeft bedreigd en heeft gedreigd met het ontvoeren van hun kind. Ook ging hij op meerdere momenten naar de woning van de aangeefster. Uit het dossier blijkt dat hij dit ook heeft gedaan met een mes op zak. De verdachte heeft het aan hem in mei 2023 opgelegde contact- en locatieverbod steeds volledig genegeerd en is zelfs vanuit detentie doorgegaan met het lastigvallen van de aangeefster. De verdachte heeft daarmee fors inbreuk gemaakt in de persoonlijke levenssfeer van zijn ex-partner.
Daarnaast heeft de verdachte zeer agressief gedrag vertoond door zijn eigen vader te slaan en te schoppen en daarmee door te gaan totdat zijn broer hem heeft kunnen vastpakken. Zijn vader heeft als gevolg hiervan letsel opgelopen. De verdachte heeft daarmee inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van zijn vader.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 7 november 2024. In het nadeel van de verdachte weegt de rechtbank mee dat hij eerder veroordeeld is geweest voor geweldsdelicten, ook in de huiselijke sfeer. Voorts liep de verdachte ten tijde van het plegen van (een deel van de) feiten in een proeftijd.
Het rapport van het Pieter Baan Centrum
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van de Pro Justitia-rapportage van 23 januari 2025 van het Pieter Baan Centrum, opgemaakt door L.E. van der Bijl, arts in opleiding tot psychiater, onder supervisie van J. Vreugdenhil, psychiater, en E.C.W. Spreeuwenberg, GZ-psycholoog, onder supervisie van T.W. van de Kant, klinisch psycholoog, allen verbonden aan het Pieter Baan Centrum (hierna: het PBC).
De verdachte heeft beperkt meegewerkt aan het onderzoek in het PBC. Vanwege de houding van de verdachte hebben de onderzoekers de benodigde informatie met name gehaald uit de groepsobservaties, het milieuonderzoek en het jeugd- en strafdossier van de verdachte. Ondanks deze beperkingen in het onderzoek hebben de onderzoekers geconcludeerd dat er voldoende zicht is gekomen op het functioneren van de verdachte om daar diagnostische conclusies aan te kunnen verbinden. Het rapport bevat - samengevat - de volgende bevindingen en conclusies.
Bij de verdachte is sprake van een psychotische stoornis, een ernstige cannabisverslaving en een stoornis in het gebruik van tabak. De psychotische stoornis is de kern van de huidige problematiek, waarbij de verdachte ook psychotisch is geweest toen hij een tijdlang geen cannabis gebruikte. Er is onvoldoende zicht gekomen op de huidige belevingswereld en het functioneren van de verdachte zonder of met medicatie om schizofrenie in classificerende zin vast te stellen. In die zin spreken de deskundigen van een andere schizofreniespectrum of andere psychotische stoornis. Verder lijkt de verdachte op cognitief niveau op een beduidend lager niveau te functioneren dan dat hij vermoedelijk in het verleden heeft gedaan.
In de periode rondom het tenlastegelegde zijn er duidelijke aanwijzingen voor forensisch relevante functiestoornissen. Er zijn denkstoornissen (preoccupaties, onlogisch denken, gedesorganiseerd denken), problemen op het vlak van de realiteitstoetsing (wanen, hallucinatoir gedrag) en problemen in de emotie-, impuls- en agressieregulatie. De drijfveer achter het gedrag van de verdachte komt ten tijde van het tenlastegelegde redelijk consistent naar voren: hij leek te worden gedreven door de wens om zijn zoontje te zien. Doordat zijn impulsregulatie afnam, was hij steeds minder goed in staat om zijn gedrag te controleren of bij te sturen. Vanwege het verstoord functioneren van het (gepreoccupeerde) denken en de sturing van het handelen rondom het tenlastegelegde, adviseren de onderzoekers om het bewezenverklaarde in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
Het recidiverisico wordt ingeschat als hoog. De onderzoekers hebben hierbij betrokken dat de verdachte - ook toen hij in detentie verbleef en tijdens zijn observatie in het PBC - zich niet heeft weten te houden aan het contactverbod met zijn ex-partner. Zelfs bij gebruik van een hoog gedoseerd antipsychoticum zijn de preoccupaties en het onnavolgbare denken aanwezig en er is een rigide patroon van volharding zichtbaar. De medicatie lijkt daarbij beperkt effect te hebben. De onderzoeken spreken van een risico op escalatie met mogelijk gewelddadiger gedrag.
De onderzoekers concluderen dat de verdachte zonder behandeling vermoedelijk zal terugvallen in middelengebruik en de psychiatrische medicatie zal staken. Om het recidiverisico te verminderen is externe sturing, toezicht en beveiliging nodig, waarbij het van belang is om de verdachte te kunnen begrenzen in zijn pogingen om contact te zoeken met zijn ex-partner. Ingeschat wordt dat er een hoog beveiligingsniveau nodig is met streng toezicht en controle. Daarnaast heeft de verdachte een hoge zorgintensiteit nodig gelet op de ernst van de psychopathologie en het disfunctioneren op meerdere terreinen. Het advies van de onderzoekers is om de verdachte te behandelen binnen het kader van een tbs met dwangverpleging. Bij eventuele oplegging van de gemaximeerde tbs-maatregel, is het advies om daarnaast de maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking (GVM) op te leggen zodat ook na afloop van de tbs-maatregel toezicht en controle kunnen worden uitgevoerd.
Het reclasseringsadvies
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 31 januari 2025 van Fivoor. De reclassering merkt op dat voor de uitvoerbaarheid van de tbs-maatregel met voorwaarden het van belang is dat de verdachte bereid en in staat is om zich aan gestelde voorwaarden binnen dit kader te houden. Eerdere interventies binnen de hulpverlening zijn echter niet succesvol verlopen en hebben geen gedragsverandering teweeg gebracht. De verdachte heeft verder zeer beperkt meegewerkt aan het PBC-onderzoek en andere onderzoeken van het NIFP. Ook de samenwerking van de verdachte met de reclassering is moeizaam verlopen, waarbij hij veelal weigerde om in gesprek te gaan. Volgens de reclassering ontbreekt het de verdachte aan ziektebesef en zijn er risicofactoren, zoals de aanwezige psychische problematiek, het cannabisgebruik en het contact met familie en ex-partner. De kans op recidive wordt ook door de reclassering ingeschat als hoog.
De reclassering adviseert negatief ten aanzien van de uitvoering van de tbs-maatregel met voorwaarden. Bij eventuele oplegging van de tbs-maatregel is het advies om deze te combineren is met de GVM. Gezien de complexe problematiek van de verdachte is volgens de reclassering een intensieve behandeling geïndiceerd. Het aanvullende kader van de GVM biedt samen met de tbs-maatregel een ruimer forensisch vangnet richting resocialisatie en komt de werkbaarheid en de doelmatigheid van forensische behandeling en begeleiding ten goede.
De op te leggen maatregelen
De rechtbank is van oordeel dat de rapporten van het PBC en de reclassering op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen en dat de bevindingen van de deskundigen worden gedragen door een deugdelijke en gemotiveerde onderbouwing. De rechtbank neemt de conclusies uit de rapporten over en legt die ten grondslag aan haar beslissing over de op te leggen maatregelen.
De rechtbank stelt allereerst vast dat is voldaan aan de wettelijke vereisten voor het opleggen van de tbs-maatregel. Tijdens het begaan van de bewezenverklaarde feiten bestond bij de verdachte een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, te weten een schizofreniespectrum of andere psychotische stoornis. Daarnaast betreffen alle door de verdachte begane feiten de misdrijven waarvoor de tbs-maatregel kan worden opgelegd, te weten de misdrijven zoals omschreven in artikel 37a, eerste lid, sub 2, van het Wetboek van Strafrecht en een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren is gesteld. De rechtbank overweegt in dit verband dat de omstandigheid dat de voorlopige hechtenis van de verdachte ten aanzien van mishandeling van zijn vader eerder werd opgeheven aan oplegging van de tbs-maatregel (ook) voor dit feit niet in de weg staat. Die beslissing is genomen in aanloop naar een inhoudelijke behandeling, waarbij alle relevante informatie in aanmerking wordt genomen.
Gelet op de psychische problematiek van de verdachte, in combinatie met een ernstige cannabisverslaving en een stoornis in het gebruik van tabak, en het hoge recidiverisico is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen eisen dat aan de verdachte de tbs-maatregel wordt opgelegd. Ten aanzien van de vraag of de behandeling in het kader van tbs-maatregel met dwangverpleging of met voorwaarden moet worden opgelegd, overweegt de rechtbank als volgt.
Op basis van de bevindingen uit het PBC-rapport is het duidelijk dat de verdachte intensieve professionele hulp met streng toezicht en controle moet krijgen om het recidiverisico te verminderen. Een hoog beveiligingsniveau is daarbij van belang vanwege de eerdere agressie bij onvoldoende medicatie en een mogelijk escalatiegevaar. De verdachte wordt daarnaast onvoldoende in staat geacht om zich aan voorwaarden te houden. Gebrek aan ziekte-inzicht en een rigide patroon van volharding spelen daarbij een rol. De verdachte heeft zich ook in het verleden niet aan reclasseringsvoorwaarden gehouden, maakte eerdere behandelingen niet af of profiteerde hier onvoldoende van.
Op grond van het voorgaande is de conclusie van de rechtbank dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen de verpleging van overheidswege eist. De complexe problematiek van de verdachte die aan het hoge recidiverisico ten grondslag ligt, vereist dat de behandeling binnen het intensieve forensische kader plaatsvindt. Daar komt bij dat de verdachte al meer dan een jaar lang preventief is gedetineerd en in die tijd, zelfs in de klinische omgeving van het PBC, steeds zijn eigen plan heeft getrokken en opstandig gedrag heeft laten zien. Hij geeft thans aan dat hij zich aan de voorwaarden wil houden. Deze coöperatieve houding lijkt echter enkel te zijn ingegeven door zijn wens om geen tbs met dwangverpleging opgelegd te krijgen. De rechtbank acht de bereidheid tot medewerking van de verdachte onvoldoende om de eensluidende adviezen van de deskundigen terzijde te stellen en zal dan ook de tbs-maatregel met dwangverpleging opleggen.
De rechtbank merkt op dat elk van de bewezen verklaarde feiten, te weten belaging, bedreiging en mishandeling, derhalve misdrijven die zijn gericht tegen en gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon. De tbs-maatregel kan daarom langer duren dan vier jaren en is ongemaximeerd.
De rechtbank zal ook de maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking opleggen, zodat de officier van justitie na beëindiging van de tbs-maatregel, indien nodig, de mogelijkheid heeft toereikende maatregelen te nemen om recidive te kunnen voorkomen. Aan de wettelijke vereisten van artikel 38z lid 1 van het Wetboek van Strafrecht is voldaan. De rechtbank gelast immers de terbeschikkingstelling van de verdachte. Gelet op de inhoud van het PBC-rapport en het reclasseringsadvies, is naar het oordeel van de rechtbank de oplegging van de maatregel in het belang van de bescherming van de veiligheid van anderen, in het bijzonder het slachtoffer, en de algemene veiligheid van personen.
De op te leggen straf
De rechtbank zal naast de tbs-maatregel aan de verdachte ook een gevangenisstraf opleggen. Gelet op de aard en de ernst van de gepleegde feiten, alsmede op de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd, is naar het oordeel van de rechtbank oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats. Bij het bepalen van de duur van deze gevangenisstraf houdt de rechtbank er rekening mee dat alle bewezen verklaarde feiten de verdachte verminderd kunnen worden toegerekend en dat aan hem de tbs-maatregel met dwangverpleging zal worden opgelegd. Dit heeft een matigende werking op de op te leggen straf. De rechtbank heeft ook in aanmerking genomen dat zij de verdachte zal vrijspreken van het onder 3 bij dagvaarding I tenlastegelegde en het bij dagvaarding II tenlastegelegde gedeeltelijk bewezen acht. De rechtbank zal daarom aan de verdachte een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
Dit alles brengt de rechtbank tot de conclusie dat oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden passend en geboden is, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.