ECLI:NL:RBDHA:2025:2392

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 februari 2025
Publicatiedatum
19 februari 2025
Zaaknummer
09/342836-23
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van tbs met dwangverpleging en gevangenisstraf voor belaging, bedreiging en mishandeling

Op 19 februari 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan belaging, bedreiging en mishandeling. De verdachte, geboren in 1991 en momenteel gedetineerd in een Penitentiair Psychiatrisch Centrum, werd beschuldigd van het stelselmatig inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van zijn ex-partner, [naam 1], door haar te stalken en te bedreigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte gedurende een periode van tien maanden zijn ex-partner heeft lastiggevallen, waarbij hij haar met de dood heeft bedreigd en ook dreigde met ontvoering van hun kind. Daarnaast heeft de verdachte zijn vader, [naam 2], mishandeld door hem te slaan en te schoppen. Tijdens de zittingen heeft de officier van justitie, mr. M.A. de Vries, gevorderd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten, terwijl de verdediging vrijspraak heeft bepleit voor een deel van de beschuldigingen.

De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van een van de beschuldigingen, maar heeft de andere feiten wettig en overtuigend bewezen verklaard. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de psychische problematiek van de verdachte, waaronder een psychotische stoornis en een ernstige cannabisverslaving. Gezien het hoge recidiverisico en de ernst van de feiten heeft de rechtbank besloten om de verdachte ter beschikking te stellen met dwangverpleging. Daarnaast is er een gevangenisstraf van zes maanden opgelegd, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank heeft ook de maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking opgelegd, zodat er na de tbs-maatregel toezicht kan worden gehouden op de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/342836-23, 09/048646-23 (ttz. gev.) en 09/337072-22 (tul)
Datum uitspraak: 19 februari 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1991 te [geboorteplaats] ,
op dit moment gedetineerd in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum van de Penitentiaire Inrichting [locatie] te [plaatsnaam] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 12 april 2024, 9 juli 2024, 30 september 2024, 18 december 2024 (allen pro forma) en 5 februari 2025 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.A. de Vries en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. LA. Versteegh naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting van 5 februari 2025 - ten laste gelegd dat:
parketnummer 09/342836-23 (hierna: dagvaarding I)
1
hij in of omstreeks de periode van 27 februari 2023 tot en met 29 december 2023 te 's-Gravenhage, althans in Nederland,
wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [naam 1] , door:
- zich één of meerdere malen op te houden in de straat, [straatnaam] te 's-Gravenhage, en/of in de nabijheid van de woning van die [naam 1] en/of
- veelvuldig berichten te sturen aan die [naam 1] en/of
- veelvuldig te bellen naar die [naam 1] met het oogmerk die [naam 1] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen;
2
hij op of omstreeks 19 december 2023 te 's-Gravenhage [naam 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [naam 1] dreigend de woorden toe te voegen:
- " Jij gaat elders jou nachtmerrie gaat meemaken" en/of
- " Heb je op dodenlijst" en/of
- " Ga jou een van deze weken doden" en/of
- " Heb gewacht om het jou te laten weten. Om het daar na te doen", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3
hij op of omstreeks 8 september 2023 te 's-Gravenhage [naam 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door tussenkomst van een medewerker van de sociale dienst, die [naam 1] dreigend de woorden toe te voegen dat hij haar gaat dood maken, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
parketnummer 09/048646-23 (hierna: dagvaarding II)
hij op één of meerdere momenten in of omstreeks de periode van 3 februari 2023 tot en met 11 februari 2023 te Delft, althans in Nederland, zijn vader tot wie hij in familierechtelijke betrekking staat, [naam 2] , heeft mishandeld door die [naam 2] meermalen in zijn buik, althans tegen het lichaam, te slaan en/of te schoppen.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft namens de verdachte vrijspraak bepleit van het bij dagvaarding I onder 3 tenlastegelegde. Ten aanzien van het bij dagvaarding I onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Met betrekking tot dagvaarding II heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit alleen voor wat betreft de pleegdatum van 11 februari 2023 bewezen kan worden verklaard en partiële vrijspraak bepleit voor wat betreft de overige pleegperiode.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Vrijspraak dagvaarding I, feit 3
De rechtbank is van oordeel dat het onder 3 bij dagvaarding I ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend is bewezen. Daartoe is het volgende overwogen.
De verdenking ziet op de bedreiging die de verdachte op of omstreeks 8 september 2023 richting de aangeefster zou hebben geuit tijdens een gesprek met een medewerker van het Zorg- en Veiligheidshuis in Den Haag. De aangeefster was niet bij dat gesprek aanwezig en raakte van die bedreiging op de hoogte via de zus van de verdachte. De zus van de verdachte was zelf ook niet bij het gesprek aanwezig en zou van de bedreiging hebben gehoord van haar broer. De verklaring van de broer bevat echter geen enkele informatie over dit incident. Dat de verdachte toen bedreigende woorden richting de aangeefster heeft geuit, volgt ook niet uit de verklaring van de betrokken medewerker. Hij verklaarde dat zijn gesprek met de verdachte in september 2023 ‘normaal’ was verlopen. Wel blijkt uit zijn verklaring dat hij later - na het gesprek in september 2023 - de verdachte tijdens zijn detentie in Vught heeft bezocht en dat de verdachte toen zei dat hij de aangeefster kapot gaat maken. Aangezien deze woorden bij een andere gelegenheid zijn geuit, ondersteunt de verklaring van de medewerker onvoldoende het bericht van de zus van de verdachte over het gesprek van september 2023. Andere aanknopingspunten ter ondersteuning van de verklaring van de zus biedt het dossier niet.
Het voorgaande maakt dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte de aangeefster op of omstreeks 8 september 2023 in Den Haag heeft bedreigd en dat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
3.3.2.
Partiële vrijspraak dagvaarding II
Het bij dagvaarding II ten laste gelegde feit ziet op twee incidenten - van 3 februari en 11 februari 2023 - waarop de verdachte zijn vader zou hebben mishandeld. De verdachte heeft het incident van 11 februari 2023 bekend, maar heeft ontkend zijn vader op 3 februari 2023 te hebben mishandeld.
De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende bewijs bevat om tot bewezenverklaring van mishandeling op 3 februari 2023 te komen. Uit de aangifte blijkt dat de verdachte zijn vader toen in de buik zou hebben geschopt met zijn (geschoeide) rechtervoet. Naast de aangifte bevat het dossier de verklaring van de moeder van de verdachte en die van de broer van de verdachte. De moeder van de verdachte heeft verklaard over één mishandeling die zij heeft gezien, te weten het moment waarop de verdachte zijn vader een duw gaf en een arm om zijn keel hield. Deze verklaring is dusdanig specifiek en afwijkend van de aangifte dat die naar het oordeel van de rechtbank de aangifte onvoldoende ondersteunt. Ook de summiere verklaring van de broer van de verdachte dat hij de verdachte en zijn vader twee keer uit elkaar heeft gehaald, acht de rechtbank in dit verband onvoldoende, omdat de rechtbank daaruit niet kan afleiden dat de verdachte zijn vader op dat moment ook heeft geschopt. Andere bewijsmiddelen ten aanzien van het incident van 3 februari 2023 zijn er niet in het dossier. Dit betekent dat de ten laste gelegde mishandeling van die datum niet kan worden bewezen en dat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
3.3.3.
De bewezenverklaring
De rechtbank is van oordeel dat de ten laste gelegde feiten 1 en 2 van dagvaarding I en het feit op dagvaarding II, voor zover het 11 februari 2023 betreft, wettig en overtuigend zijn bewezen. De rechtbank zal voor die feiten met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, volstaan. De verdachte heeft deze bewezen verklaarde feiten namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsvrouw geen vrijspraak bepleit.
De officier van justitie heeft met betrekking tot deze feiten eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit:
  • ten aanzien van dagvaarding I: de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2023128041, van de politie Eenheid Den Haag, district Den Haag-West (doorgenummerd p. 1 t/m 126); en
  • ten aanzien van dagvaarding II: de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2023045121, van de politie Eenheid Den Haag, district Westland-Delft (doorgenummerd p. 1 t/m 27).
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
ten aanzien van dagvaarding I, feiten 1 en 2:
1. de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 5 februari 2025.
2. het proces-verbaal van aangifte van [naam 1] , opgemaakt op 29 april 2023 (p. 13).
3. het proces-verbaal van aangifte van [naam 1] , opgemaakt op 19 december 2023 (p. 50).
ten aanzien van dagvaarding II:
1. de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 5 februari 2025.
2. het proces-verbaal van aangifte van [naam 2] , opgemaakt op 12 februari 2023 (p. 4).
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
dagvaarding I
1
hij in de periode van 27 februari 2023 tot en met 29 december 2023 te 's-Gravenhage wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [naam 1] , door:
- zich één of meerdere malen op te houden in de straat [straatnaam] te 's-Gravenhage en in de nabijheid van de woning van die [naam 1] en
- veelvuldig berichten te sturen naar die [naam 1] en
- veelvuldig te bellen naar die [naam 1] ,
met het oogmerk die [naam 1] te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en vrees aan te jagen;
2
hij op 19 december 2023 te 's-Gravenhage [naam 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [naam 1] dreigend de woorden toe te voegen:
- " Jij gaat elders jou nachtmerrie gaat meemaken" en
- " Heb je op dodenlijst" en
- " Ga jou een van deze weken doden" en
- " Heb gewacht om het jou te laten weten. Om het daar na te doen";
dagvaarding II
hij op 11 februari 2023 te Delft zijn vader tot wie hij in familierechtelijke betrekking staat, [naam 2] , heeft mishandeld door die [naam 2] meermalen tegen het lichaam te slaan en te schoppen.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De oplegging van de straf en de maatregelen

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, en dat aan hem daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs) met een bevel tot verpleging van overheidswege (hierna: dwangverpleging) wordt opgelegd. Verder heeft de officier van justitie gevorderd de maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht aan de verdachte op te leggen.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair verzocht af te zien van oplegging van de tbs-maatregel met dwangverpleging en de tbs-maatregel met voorwaarden op te leggen, en subsidiair de duur van de tbs-maatregel te maximeren. De raadsvrouw heeft verder verzocht om een gevangenisstraf van minder lange duur op te leggen.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en maatregelen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft gedurende ruim tien maanden op indringende wijze zijn ex-partner en de moeder van zijn kind gestalkt. Dit is op zichzelf een ernstig feit dat nadelige psychische gevolgen kan hebben voor het slachtoffer. De rechtbank rekent het de verdachte vooral aan hij in zijn contactpogingen de aangeefster ook met de dood heeft bedreigd en heeft gedreigd met het ontvoeren van hun kind. Ook ging hij op meerdere momenten naar de woning van de aangeefster. Uit het dossier blijkt dat hij dit ook heeft gedaan met een mes op zak. De verdachte heeft het aan hem in mei 2023 opgelegde contact- en locatieverbod steeds volledig genegeerd en is zelfs vanuit detentie doorgegaan met het lastigvallen van de aangeefster. De verdachte heeft daarmee fors inbreuk gemaakt in de persoonlijke levenssfeer van zijn ex-partner.
Daarnaast heeft de verdachte zeer agressief gedrag vertoond door zijn eigen vader te slaan en te schoppen en daarmee door te gaan totdat zijn broer hem heeft kunnen vastpakken. Zijn vader heeft als gevolg hiervan letsel opgelopen. De verdachte heeft daarmee inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van zijn vader.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 7 november 2024. In het nadeel van de verdachte weegt de rechtbank mee dat hij eerder veroordeeld is geweest voor geweldsdelicten, ook in de huiselijke sfeer. Voorts liep de verdachte ten tijde van het plegen van (een deel van de) feiten in een proeftijd.
Persoon van de verdachte
Het rapport van het Pieter Baan Centrum
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van de Pro Justitia-rapportage van 23 januari 2025 van het Pieter Baan Centrum, opgemaakt door L.E. van der Bijl, arts in opleiding tot psychiater, onder supervisie van J. Vreugdenhil, psychiater, en E.C.W. Spreeuwenberg, GZ-psycholoog, onder supervisie van T.W. van de Kant, klinisch psycholoog, allen verbonden aan het Pieter Baan Centrum (hierna: het PBC).
De verdachte heeft beperkt meegewerkt aan het onderzoek in het PBC. Vanwege de houding van de verdachte hebben de onderzoekers de benodigde informatie met name gehaald uit de groepsobservaties, het milieuonderzoek en het jeugd- en strafdossier van de verdachte. Ondanks deze beperkingen in het onderzoek hebben de onderzoekers geconcludeerd dat er voldoende zicht is gekomen op het functioneren van de verdachte om daar diagnostische conclusies aan te kunnen verbinden. Het rapport bevat - samengevat - de volgende bevindingen en conclusies.
Bij de verdachte is sprake van een psychotische stoornis, een ernstige cannabisverslaving en een stoornis in het gebruik van tabak. De psychotische stoornis is de kern van de huidige problematiek, waarbij de verdachte ook psychotisch is geweest toen hij een tijdlang geen cannabis gebruikte. Er is onvoldoende zicht gekomen op de huidige belevingswereld en het functioneren van de verdachte zonder of met medicatie om schizofrenie in classificerende zin vast te stellen. In die zin spreken de deskundigen van een andere schizofreniespectrum of andere psychotische stoornis. Verder lijkt de verdachte op cognitief niveau op een beduidend lager niveau te functioneren dan dat hij vermoedelijk in het verleden heeft gedaan.
In de periode rondom het tenlastegelegde zijn er duidelijke aanwijzingen voor forensisch relevante functiestoornissen. Er zijn denkstoornissen (preoccupaties, onlogisch denken, gedesorganiseerd denken), problemen op het vlak van de realiteitstoetsing (wanen, hallucinatoir gedrag) en problemen in de emotie-, impuls- en agressieregulatie. De drijfveer achter het gedrag van de verdachte komt ten tijde van het tenlastegelegde redelijk consistent naar voren: hij leek te worden gedreven door de wens om zijn zoontje te zien. Doordat zijn impulsregulatie afnam, was hij steeds minder goed in staat om zijn gedrag te controleren of bij te sturen. Vanwege het verstoord functioneren van het (gepreoccupeerde) denken en de sturing van het handelen rondom het tenlastegelegde, adviseren de onderzoekers om het bewezenverklaarde in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
Het recidiverisico wordt ingeschat als hoog. De onderzoekers hebben hierbij betrokken dat de verdachte - ook toen hij in detentie verbleef en tijdens zijn observatie in het PBC - zich niet heeft weten te houden aan het contactverbod met zijn ex-partner. Zelfs bij gebruik van een hoog gedoseerd antipsychoticum zijn de preoccupaties en het onnavolgbare denken aanwezig en er is een rigide patroon van volharding zichtbaar. De medicatie lijkt daarbij beperkt effect te hebben. De onderzoeken spreken van een risico op escalatie met mogelijk gewelddadiger gedrag.
De onderzoekers concluderen dat de verdachte zonder behandeling vermoedelijk zal terugvallen in middelengebruik en de psychiatrische medicatie zal staken. Om het recidiverisico te verminderen is externe sturing, toezicht en beveiliging nodig, waarbij het van belang is om de verdachte te kunnen begrenzen in zijn pogingen om contact te zoeken met zijn ex-partner. Ingeschat wordt dat er een hoog beveiligingsniveau nodig is met streng toezicht en controle. Daarnaast heeft de verdachte een hoge zorgintensiteit nodig gelet op de ernst van de psychopathologie en het disfunctioneren op meerdere terreinen. Het advies van de onderzoekers is om de verdachte te behandelen binnen het kader van een tbs met dwangverpleging. Bij eventuele oplegging van de gemaximeerde tbs-maatregel, is het advies om daarnaast de maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking (GVM) op te leggen zodat ook na afloop van de tbs-maatregel toezicht en controle kunnen worden uitgevoerd.
Het reclasseringsadvies
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 31 januari 2025 van Fivoor. De reclassering merkt op dat voor de uitvoerbaarheid van de tbs-maatregel met voorwaarden het van belang is dat de verdachte bereid en in staat is om zich aan gestelde voorwaarden binnen dit kader te houden. Eerdere interventies binnen de hulpverlening zijn echter niet succesvol verlopen en hebben geen gedragsverandering teweeg gebracht. De verdachte heeft verder zeer beperkt meegewerkt aan het PBC-onderzoek en andere onderzoeken van het NIFP. Ook de samenwerking van de verdachte met de reclassering is moeizaam verlopen, waarbij hij veelal weigerde om in gesprek te gaan. Volgens de reclassering ontbreekt het de verdachte aan ziektebesef en zijn er risicofactoren, zoals de aanwezige psychische problematiek, het cannabisgebruik en het contact met familie en ex-partner. De kans op recidive wordt ook door de reclassering ingeschat als hoog.
De reclassering adviseert negatief ten aanzien van de uitvoering van de tbs-maatregel met voorwaarden. Bij eventuele oplegging van de tbs-maatregel is het advies om deze te combineren is met de GVM. Gezien de complexe problematiek van de verdachte is volgens de reclassering een intensieve behandeling geïndiceerd. Het aanvullende kader van de GVM biedt samen met de tbs-maatregel een ruimer forensisch vangnet richting resocialisatie en komt de werkbaarheid en de doelmatigheid van forensische behandeling en begeleiding ten goede.
De op te leggen maatregelen
De rechtbank is van oordeel dat de rapporten van het PBC en de reclassering op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen en dat de bevindingen van de deskundigen worden gedragen door een deugdelijke en gemotiveerde onderbouwing. De rechtbank neemt de conclusies uit de rapporten over en legt die ten grondslag aan haar beslissing over de op te leggen maatregelen.
De rechtbank stelt allereerst vast dat is voldaan aan de wettelijke vereisten voor het opleggen van de tbs-maatregel. Tijdens het begaan van de bewezenverklaarde feiten bestond bij de verdachte een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, te weten een schizofreniespectrum of andere psychotische stoornis. Daarnaast betreffen alle door de verdachte begane feiten de misdrijven waarvoor de tbs-maatregel kan worden opgelegd, te weten de misdrijven zoals omschreven in artikel 37a, eerste lid, sub 2, van het Wetboek van Strafrecht en een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren is gesteld. De rechtbank overweegt in dit verband dat de omstandigheid dat de voorlopige hechtenis van de verdachte ten aanzien van mishandeling van zijn vader eerder werd opgeheven aan oplegging van de tbs-maatregel (ook) voor dit feit niet in de weg staat. Die beslissing is genomen in aanloop naar een inhoudelijke behandeling, waarbij alle relevante informatie in aanmerking wordt genomen.
Gelet op de psychische problematiek van de verdachte, in combinatie met een ernstige cannabisverslaving en een stoornis in het gebruik van tabak, en het hoge recidiverisico is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen eisen dat aan de verdachte de tbs-maatregel wordt opgelegd. Ten aanzien van de vraag of de behandeling in het kader van tbs-maatregel met dwangverpleging of met voorwaarden moet worden opgelegd, overweegt de rechtbank als volgt.
Op basis van de bevindingen uit het PBC-rapport is het duidelijk dat de verdachte intensieve professionele hulp met streng toezicht en controle moet krijgen om het recidiverisico te verminderen. Een hoog beveiligingsniveau is daarbij van belang vanwege de eerdere agressie bij onvoldoende medicatie en een mogelijk escalatiegevaar. De verdachte wordt daarnaast onvoldoende in staat geacht om zich aan voorwaarden te houden. Gebrek aan ziekte-inzicht en een rigide patroon van volharding spelen daarbij een rol. De verdachte heeft zich ook in het verleden niet aan reclasseringsvoorwaarden gehouden, maakte eerdere behandelingen niet af of profiteerde hier onvoldoende van.
Op grond van het voorgaande is de conclusie van de rechtbank dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen de verpleging van overheidswege eist. De complexe problematiek van de verdachte die aan het hoge recidiverisico ten grondslag ligt, vereist dat de behandeling binnen het intensieve forensische kader plaatsvindt. Daar komt bij dat de verdachte al meer dan een jaar lang preventief is gedetineerd en in die tijd, zelfs in de klinische omgeving van het PBC, steeds zijn eigen plan heeft getrokken en opstandig gedrag heeft laten zien. Hij geeft thans aan dat hij zich aan de voorwaarden wil houden. Deze coöperatieve houding lijkt echter enkel te zijn ingegeven door zijn wens om geen tbs met dwangverpleging opgelegd te krijgen. De rechtbank acht de bereidheid tot medewerking van de verdachte onvoldoende om de eensluidende adviezen van de deskundigen terzijde te stellen en zal dan ook de tbs-maatregel met dwangverpleging opleggen.
De rechtbank merkt op dat elk van de bewezen verklaarde feiten, te weten belaging, bedreiging en mishandeling, derhalve misdrijven die zijn gericht tegen en gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon. De tbs-maatregel kan daarom langer duren dan vier jaren en is ongemaximeerd.
De rechtbank zal ook de maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking opleggen, zodat de officier van justitie na beëindiging van de tbs-maatregel, indien nodig, de mogelijkheid heeft toereikende maatregelen te nemen om recidive te kunnen voorkomen. Aan de wettelijke vereisten van artikel 38z lid 1 van het Wetboek van Strafrecht is voldaan. De rechtbank gelast immers de terbeschikkingstelling van de verdachte. Gelet op de inhoud van het PBC-rapport en het reclasseringsadvies, is naar het oordeel van de rechtbank de oplegging van de maatregel in het belang van de bescherming van de veiligheid van anderen, in het bijzonder het slachtoffer, en de algemene veiligheid van personen.
De op te leggen straf
De rechtbank zal naast de tbs-maatregel aan de verdachte ook een gevangenisstraf opleggen. Gelet op de aard en de ernst van de gepleegde feiten, alsmede op de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd, is naar het oordeel van de rechtbank oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats. Bij het bepalen van de duur van deze gevangenisstraf houdt de rechtbank er rekening mee dat alle bewezen verklaarde feiten de verdachte verminderd kunnen worden toegerekend en dat aan hem de tbs-maatregel met dwangverpleging zal worden opgelegd. Dit heeft een matigende werking op de op te leggen straf. De rechtbank heeft ook in aanmerking genomen dat zij de verdachte zal vrijspreken van het onder 3 bij dagvaarding I tenlastegelegde en het bij dagvaarding II tenlastegelegde gedeeltelijk bewezen acht. De rechtbank zal daarom aan de verdachte een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
Dit alles brengt de rechtbank tot de conclusie dat oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden passend en geboden is, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.

7.De vordering tot tenuitvoerlegging

7.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij vordering van 6 maart 2024 gevorderd dat de bij parketnummer 09/337072-22 door de politierechter in deze rechtbank op 15 mei 2023 voorwaardelijke opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 60 dagen ten uitvoer wordt gelegd wegens het niet naleven van de algemene voorwaarde. Ter zitting heeft de officier van justitie de vordering gehandhaafd.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
Hoewel de verdachte, ondanks het feit dat de proeftijd van voormeld vonnis nog liep, zich wederom schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde verbonden aan de voorwaardelijk opgelegde straf heeft overtreden, zal de rechtbank de vordering tot tenuitvoerlegging afwijzen. In onderhavige strafzaak zal immers de tbs-maatregel met dwangverpleging aan de verdachte worden opgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank verenigt die maatregel zich in beginsel niet met de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op artikelen 37a, 37b, 38z, 57, 285, 285b, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.
9. De beslissing
De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding I onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 bij dagvaarding I ten laste gelegde feiten en het bij dagvaarding II ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
dagvaarding I (parketnummer 09/342836-23)
feit 1:
belaging;
feit 2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
dagvaarding II (parketnummer 09/048646-23)
mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn vader tot wie hij in familierechtelijke betrekking staat;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (ZES) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast
de terbeschikkingstellingvan de verdachte en beveelt dat hij
van overheidswegezal worden verpleegd;
legt aan de verdachte op
de maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking;
wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in deze rechtbank op 15 mei 2023, gewezen onder parketnummer 09/337072-22.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A. Tsjapanova, voorzitter,
mr. S.M. Krans, rechter,
mr. S. Pereth, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. N. de Jong, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 februari 2025.