ECLI:NL:RBDHA:2025:23858

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 november 2025
Publicatiedatum
13 december 2025
Zaaknummer
C/09/690387 / FA RK 25-6313
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake toevertrouwing minderjarige kinderen en alimentatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 november 2025 een beschikking gegeven in een voorlopige voorziening met betrekking tot de toevertrouwing van minderjarige kinderen en alimentatie. De vrouw heeft op 3 juni 2025 een verzoek ingediend, waarin zij vraagt om de toevertrouwing van de kinderen aan haar, alsook om voorlopige partner- en kinderalimentatie. De man heeft verweer gevoerd tegen de toevertrouwing van de oudste minderjarige, [minderjarige 1], en heeft ook zelfstandig verzocht om de kosten van de procedure aan de vrouw op te leggen. Tijdens de zitting op 17 oktober 2025 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

De rechtbank heeft de verzoeken van de vrouw beoordeeld en heeft besloten om de kinderen aan de vrouw toe te vertrouwen, ondanks het verweer van de man. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man een voorlopige kinderalimentatie van € 734,- per maand moet betalen, met een onderscheid in de bijdrage per kind afhankelijk van de verblijfsituatie van [minderjarige 1]. De rechtbank heeft ook de verzoeken van de vrouw voor partneralimentatie afgewezen wegens gebrek aan draagkracht. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de rechtbank heeft de beslissing op 12 november 2025 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 25-6313
Zaaknummer: C/09/690387
Datum beschikking: 12 november 2025

Voorlopige voorzieningen

Beschikking op het op 3 juni 2025 ingekomen verzoek van:

[de vrouw] ,

de vrouw,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. A. Fakiri te ’s-Gravenhage.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de man] ,

de man,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. J.M. Jonkers te Baarn.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het F9-formulier van 10 oktober 2025 van de zijde van de vrouw, met bijlagen;
  • het verweerschrift tevens verzoekschrift.
Op 17 oktober 2025 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de vrouw en de man, beiden bijgestaan door hun advocaten.
Na de zitting zijn de volgende stukken ontvangen:
- het F9-formulier van 28 oktober 2025 van de zijde van de vrouw, met bijlagen.

Verzoek en verweer

Het verzoek van de vrouw strekt ertoe dat:
- de man aan de vrouw binnen vier weken na de beschikking beschikbaar zal stellen de goederen strekkend tot haar dagelijks gebruik en strekkend tot het dagelijks gebruik van de minderjarige kinderen van partijen, zijnde een matras van [minderjarige 3] , kussens en dekbedden en de fiets van [minderjarige 2] ;
- de minderjarige kinderen van partijen aan de vrouw worden toevertrouwd;
- een door de man aan de vrouw te betalen voorlopige partneralimentatie van
€ 1.030,- per maand wordt vastgesteld, naar de rechtbank begrijpt met ingang van
1 mei 2024, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
- een door de man aan de vrouw te betalen voorlopige kinderalimentatie van € 540,- per maand per kind wordt vastgesteld, naar de rechtbank begrijpt met ingang van
1 mei 2024, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De man voert verweer, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Tevens verzoekt de man zelfstandig:
  • de kosten van deze procedure aan de vrouw op te leggen;
  • alle overige maatregelen, die de rechtbank op grond van billijkheid of in het belang van de kinderen noodzakelijk acht, in het voordeel van de man en de kinderen te bepalen.

Beoordeling

Goederen dagelijks gebruik
Ter zitting is het verzoek van de vrouw strekkend tot afgifte van goederen voor dagelijks gebruik ingetrokken, zodat de rechtbank hier geen beslissing meer op zal nemen.
Toevertrouwing kinderen
De vrouw verzoekt de kinderen voorlopig aan haar toe te vertrouwen. Zij verblijft nu sinds mei 2025 in een eigen woning met de twee dochters. [minderjarige 1] is op dit moment nog uit huis geplaats, maar het is de bedoeling dat wordt toegewerkt naar een terugplaatsing bij de vrouw.
De man voert verweer. Hij verzet zich met name tegen de toevertrouwing van [minderjarige 1] aan de vrouw. De man voert aan dat [minderjarige 1] feitelijk niet bij de vrouw verblijft en daarom ook niet aan haar kan worden toevertrouwd. Ook is het nog maar de vraag of [minderjarige 1] teruggeplaatst gaat worden bij de vrouw. [minderjarige 1] geeft zelf aan niet bij de vrouw te willen wonen.
De rechtbank overweegt als volgt. De man heeft alleen (inhoudelijk) verweer gevoerd tegen de toevertrouwing van [minderjarige 1] aan de vrouw. Gelet hierop zal de rechtbank het verzoek tot toevertrouwing van [minderjarige 3] en [minderjarige 2] toewijzen. Ook het verzoek ten aanzien van [minderjarige 1] zal worden toegewezen. De rechtbank overweegt daartoe dat de man weliswaar stelt dat [minderjarige 1] niet terug wil naar de vrouw, maar uit de overgelegde stukken, waaronder de beschikking met de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing, blijkt dat hij dat juist wel wil. Ook blijkt dat wordt toegewerkt naar een spoedige terugplaatsing bij de vrouw. Dat [minderjarige 1] feitelijk op dit moment elders verblijft, maakt bovendien niet dat [minderjarige 1] niet aan de vrouw kan worden toevertrouwd.
Voorlopige kinderalimentatie
Vooraf
De vrouw verzoekt een voorlopige kinder- en partneralimentatie vast te stellen. Bij de beoordeling van de verzoeken stelt de rechtbank voorop dat deze voorlopige vaststelling het karakter heeft van een ordemaatregel. Daarbij is het uitgangspunt dat wordt uitgegaan van de actuele situatie van partijen, voor zover de rechtbank daar voldoende inzicht in heeft. Indien de rechtbank onvoldoende inzicht in de situatie van partijen heeft, zal de rechtbank beoordelen wat zij redelijk acht en in dat kader een schatting maken.
Behoefte
Bij de berekening van de kinderalimentatie wordt eerst gekeken naar wat de kosten van een kind (de behoefte) zijn. De behoefte van de kinderen is tussen partijen in geschil. De rechtbank zal daarom hierna de behoefte vaststellen.
Voor het bepalen van de behoefte moet allereerst het netto besteedbaar inkomen (NBI) van ieder van partijen tijdens hun huwelijk worden bepaald.
NBI vrouw
Partijen zijn het niet eens over het NBI van de vrouw, zodat de rechtbank dat hierna zal berekenen. Hiervoor gaat de rechtbank uit van een gemiddelde winst uit onderneming van € 32.283,- per jaar. De rechtbank houdt hierbij rekening met een winst uit onderneming van € 29.669,- in 2022 en € 34.897,- in 2023. De rechtbank laat hierbij het jaar 2021 buiten beschouwing. Uit de overgelegde jaarstukken en wat op de zitting is besproken, is gebleken dat de vrouw in dat jaar deels in loondienst en deels als zelfstandige heeft gewerkt. De rechtbank is daarom van oordeel dat dat jaar niet representatief is.
Op basis van de hiervoor genoemde uitgangspunten en rekening houdend met de in de aangehechte berekening opgenomen fiscale heffingskortingen, berekent de rechtbank haar NBI op het moment van het huwelijk op € 2.589,- per maand.
NBI man
Partijen zijn het ook niet eens over het NBI van de man. De vrouw stelt dat het NBI van de man € 7.296,- bedraagt, berekend op basis van een (gemiddelde) winst uit onderneming van
€ 145.599,- per jaar. De man heeft dit bedrag betwist, maar zijn standpunt niet onderbouwd. Op de zitting is met partijen besproken welke stukken de rechtbank nodig heeft om over te gaan tot een berekening en aan de man is een termijn gegeven om die stukken over te leggen. De man heeft nagelaten de verzochte stukken binnen de gestelde termijn te overleggen, zodat de rechtbank het standpunt van de vrouw zal volgen en rekening zal houden met een NBI van € 7.296,-.
NBGI
Het netto besteedbaar gezinsinkomen (NBGI) van partijen bedroeg in 2024 dus € 9.885,- per maand (€ 2.589,-
(NBI vrouw) +€ 7.296,- (
NBI man)). Op basis van dit NBGI hadden partijen recht op een kindgebonden budget van € 667,- per maand, zodat de rechtbank daarmee rekening zal houden. Het voorgaande leidt tot een behoefte van € 1.620,- per maand voor alle drie de kinderen samen in 2024. Geïndexeerd naar 2025 bedraagt deze behoefte € 1.725,- per maand.
De rechtbank zal hierna beoordelen in welke verhouding deze behoefte tussen partijen moet worden verdeeld.
Draagkracht vrouw
De vrouw ontvangt op dit moment een bijstandsuitkering. De rechtbank volgt daarom de uitgangspunten van het Rapport alimentatienormen van de Expertgroep Alimentatienormen, waarin wordt aanbevolen om geen draagkracht aan te nemen bij de verzorgende ouder die een bijstandsuitkering ontvangt. De rechtbank houdt daarom geen rekening met een (minimale) draagkracht aan de zijde van de vrouw.
Omdat de vrouw geen financiële draagkracht heeft, moet de behoefte van de kinderen geheel voor rekening van de man komen, voor zover zijn draagkracht dat toelaat.
Draagkracht man
Uit de door de man overgelegde loonstroken blijkt dat hij sinds 30 september 2024 in dienst is bij zijn huidige werkgever. Ook blijkt uit de loonstroken dat hij in 2024 bij die werkgever een jaarinkomen van € 15.708,- had. Dit bedrag is weliswaar door de man betwist, maar hij heeft geen jaaropgave in het geding gebracht en ook niet nader onderbouwd wat zijn inkomen dan wel is. Ook heeft hij gesteld op dit moment ziek te zijn en niet te werken en enkel een uitkering te ontvangen. Uit de loonstroken blijkt dat de man op dit moment 85% ziekte uren uitbetaald krijgt. De rechtbank ziet in het voorgaande aanleiding om de draagkracht van de man te berekenen aan de hand van een jaarinkomen van € 62.832,-. De rechtbank houdt hierbij rekening met het inkomen van de man in de laatste drie maanden van 2024 zoals blijkt uit zijn loonstroken en extrapoleert dit bedrag naar een heel jaar. Omdat de man op dit moment kennelijk ziek is en 85% uitbetaald krijgt, zal de rechtbank rekening houden met 85% van het hiervoor genoemde inkomen van € 62.832,-. De rechtbank zal daarom de draagkracht berekenen aan de hand van een bruto jaarinkomen van € 53.407,-.
Op basis van de hiervoor genoemde uitgangspunten en rekening houdend met de in de aangehechte berekening opgenomen heffingskortingen, berekent de rechtbank zijn NBI in 2025 op € 3.370,- per maand. De rechtbank verwijst hiervoor naar de aangehechte berekening.
Omdat het NBI van de man hoger is dan € 2.125,-, zal de rechtbank voor de berekening van zijn draagkracht de formule 70% x [NBI – (0,3 x NBI + € 1.310,-)] gebruiken. De draagkracht van de man bedraagt dan:€ 734,- per maand.
Zorgkorting
Op dit moment is er geen contact tussen de man en de kinderen. Gelet hierop ziet de rechtbank rekening om geen rekening te houden met een zorgkorting. De man dient derhalve met zijn volle draagkracht bij te dragen.
Ingangsdatum
De vrouw verzoekt vaststelling van een bijdrage met ingang van 1 mei 2024. Dit is de datum waarop zij de echtelijke woning heeft verlaten samen met de kinderen. Sindsdien draagt zij alle kosten zelf en ontvangt zij een bijstandsuitkering als lening.
De man voert verweer tegen vaststelling van een bijdrage met terugwerkende kracht.
De rechtbank stelt voorop dat zij op grond van artikel 1:402 van het Burgerlijk Wetboek een grote mate van vrijheid heeft bij het vaststellen van de ingangsdatum. Drie data liggen het meest voor de hand: de datum van het inleidend (zelfstandig)verzoek, de datum waarop de rechter beslist of de datum waarop de omstandigheden intreden die voor de onderhoudsverplichting bepalend zijn. De rechtbank ziet in de onderhavige situatie aanleiding om aan te sluiten bij de datum van indiening van het verzoek, zijnde 3 juni 2025. Vanaf deze datum heeft de man er immers rekening mee kunnen houden dat hij een bijdrage zal moeten betalen.
Conclusie
De rechtbank zal conform het voorgaande bepalen dat de man met ingang van 3 juni 2025 een bijdrage van € 734,- per maand aan de vrouw dient te betalen. De rechtbank maakt hierbij onderscheid tussen twee periodes, namelijk een periode waarin de draagkracht van de man enkel over twee kinderen verdeeld wordt en een periode waarin de draagkracht van de man over drie kinderen verdeeld wordt. Vaststaat dat [minderjarige 1] op dit moment niet bij de moeder woont. De rechtbank zal daarom bepalen dat de man met ingang van 3 juni 2025 een bijdrage van € 367,- per kind per maand aan de vrouw dient te voldoen ten behoeve van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] . Vanaf het moment dat [minderjarige 1] minimaal drie dagen per week bij de moeder verblijft, dient de draagkracht van de man te worden verdeeld over drie kinderen. Vanaf dat moment zal de man een bijdrage van € 245,- per kind per maand betalen ten behoeve van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] .
Voorlopige partneralimentatie
Omdat partijen al onvoldoende draagkracht hebben om volledig in de behoefte van hun kinderen te voorzien, zal de rechtbank het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een partneralimentatie wegens gebrek aan draagkracht afwijzen.

Beslissing

De rechtbank:
*
bepaalt dat de minderjarigen:
  • [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2012 te [geboorteplaats 1] ,
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2014 te [geboorteplaats 2] ,
  • [minderjarige 3], geboren op [geboortedatum 3] 2019 te [geboorteplaats 2] ,
aan de vrouw zullen worden toevertrouwd;
*
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 3 juni 2025 tot aan de datum waarop [minderjarige 1] minimaal drie dagen per week bij de vrouw zal verblijven voorlopig een
kinderalimentatie ten behoeve van de minderjarigen
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2014 te [geboorteplaats 2] ,
  • [minderjarige 3], geboren op [geboortedatum 3] 2019 te [geboorteplaats 2] ,
van € 367,- per maand, per kind zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
*
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van de datum waarop [minderjarige 1] minimaal drie dagen per week bij de vrouw zal verblijven voorlopig een kinderalimentatie ten behoeve van de minderjarigen:
  • [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2012 te [geboorteplaats 1] ,
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2014 te [geboorteplaats 2] ,
  • [minderjarige 3], geboren op [geboortedatum 3] 2019 te [geboorteplaats 2] ,(bij co-ouderschap eventueel:
    medeverzorgt en opvoedt)
van € 245,- per maand, per kind zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
*
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
*
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. C. Witteman, rechter, tevens kinderrechter, bijgestaan door mr. N.C. Gantenbein als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
12 november 2025.