ECLI:NL:RBDHA:2025:23789
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag van een Pakistaanse transgender op basis van ongeloofwaardige verklaringen over seksuele geaardheid
Deze uitspraak betreft de afwijzing van de asielaanvraag van een Pakistaanse eiser die zich identificeert als transgender. De rechtbank heeft op 10 december 2025 geoordeeld dat de afwijzing van de asielaanvraag door de minister van Asiel en Migratie in stand kan blijven. De minister had de aanvraag afgewezen op 8 oktober 2024, omdat de eiser onvoldoende inzicht had gegeven in zijn gevoelens voor transgenders en zijn verklaringen te algemeen en oppervlakkig waren. De rechtbank heeft de beroepsgronden van de eiser beoordeeld en geconcludeerd dat de minister deugdelijk gemotiveerd had dat de verklaringen van de eiser over zijn seksuele geaardheid ongeloofwaardig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser zijn verklaringen niet had onderbouwd met objectieve stukken en dat zijn relaas geen samenhangend en aannemelijk geheel vormde, zoals vereist in artikel 31, zesde lid, onder c, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft ook de culturele achtergrond van de eiser in overweging genomen, maar oordeelde dat de minister terecht had gesteld dat van de eiser verwacht mocht worden dat hij meer inzicht gaf in zijn persoonlijke gevoelens. De rechtbank heeft het verzoek van de eiser om de zienswijze als integraal onderdeel van het beroep aan te merken afgewezen, omdat deze niet nader was onderbouwd. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat de eiser geen gelijk kreeg en geen proceskostenvergoeding ontving.