ECLI:NL:RBDHA:2025:23680

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 december 2025
Publicatiedatum
11 december 2025
Zaaknummer
NL25.57729
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet met betrekking tot een Egyptische vreemdeling

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 11 december 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring die door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd aan een Egyptische vreemdeling. De maatregel was gebaseerd op artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet (Vw) en was ingesteld op 23 november 2025. De vreemdeling had beroep ingesteld tegen deze maatregel, wat tevens werd beschouwd als een verzoek om schadevergoeding. Tijdens de zitting op 5 december 2025, die via telehoren werd gehouden, was de vreemdeling aanwezig vanuit het detentiecentrum in Rotterdam, terwijl zijn gemachtigde en een tolk in de rechtbank in Groningen aanwezig waren. De minister werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten en de zaak beoordeeld.

De rechtbank oordeelde dat de minister voldoende gronden had voor de maatregel van bewaring, waaronder het risico dat de vreemdeling zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank stelde vast dat er een concreet aanknopingspunt was voor een overdracht op basis van de Dublinverordening, aangezien Duitsland op 20 november 2025 akkoord had gegeven op het claimverzoek van Nederland. De rechtbank concludeerde dat de vreemdeling de gronden voor de maatregel niet had betwist, met uitzondering van één zware grond die door de minister was laten vallen. De rechtbank oordeelde dat de minister terecht geen lichter middel had opgelegd en dat er voldoende voortvarendheid was in de procedure voor overdracht.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. A. Sibma, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.57729

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Egyptische nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer:],
(gemachtigde: mr. H. Postma),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. G.J. Westendorp).

Inleiding

1. De minister heeft op 23 november 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw [1] opgelegd.
1.1.
Eiser heeft tegen de maatregel van bewaring op beroep ingesteld. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 5 december 2025, met behulp van telehoren, op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum in Rotterdam. De gemachtigde van eiser is verschenen op de rechtbank in Groningen. Ook is een tolk verschenen. De minister heeft zich op de rechtbank laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De minister heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
(lichte gronden)4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
2.1.
De minister heeft op de zitting zware grond 3b laten vallen.
2.2.
De minister heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Verder heeft de minister gemotiveerd waarom een minder dwingende maatregel (lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
Voortraject
3. De rechtbank stelt vast dat eiser de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling niet heeft bestreden. De bewaring is niet op die grond onrechtmatig.
Grondslag
4. De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59a van de Vw genoemde categorie vreemdelingen. Er bestaat een concreet aanknopingspunt voor een overdracht zoals bedoeld in de Dublinverordening. Op 20 november 2025 heeft Duitsland namelijk akkoord gegeven op het door Nederland ingediende claimverzoek.
Gronden
5. De rechtbank stelt vast dat eiser de aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegde zware en lichte gronden, met uitzondering van zware grond 3b, niet heeft betwist. Ook ambtshalve toetsend ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat deze gronden, in samenhang gezien, de maatregel van bewaring niet kunnen dragen. Deze gronden zijn feitelijk juist en voldoende gemotiveerd. Ten tijde van de inbewaringstelling bestond er dan ook voldoende grond voor het standpunt van de minister dat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
Lichter middel
6. De rechtbank is van oordeel dat de minister terecht geen aanleiding heeft gezien om aan eiser een lichter middel dan de maatregel van bewaring op te leggen. In dit kader acht de rechtbank van belang dat, zoals hiervoor is overwogen, de gronden de maatregel van bewaring kunnen dragen en dat hiermee het risico op onttrekking is gegeven. Verder is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen dan wel medische omstandigheden van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken, en waarin de minister aanleiding had moeten zien om aan eiser een lichter middel dan bewaring op te leggen.
Voortvarendheid en zicht op overdracht
7. De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de overdracht van eiser en dat zicht op overdracht niet ontbreekt. De minister heeft op 4 december 2025 een aanmeldgehoor met eiser afgenomen en op dezelfde dag een voornemen uitgebracht. Daarnaast heeft Duitsland al eerder - op 20 november 2025 - akkoord gegeven op het claimverzoek en zijn er verder geen aanwijzingen waaruit op voorhand kan worden geconcludeerd dat overdracht aan Duitsland niet binnen een redelijke termijn zal plaatsvinden.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Sibma, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Strating, griffier¸ en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.