ECLI:NL:RBDHA:2025:23653

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 december 2025
Publicatiedatum
11 december 2025
Zaaknummer
09/125140-22
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van drugshandel en bezit van verdovende middelen

Op 9 december 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1985, die samen met zijn broer werd beschuldigd van het medeplegen van drugshandel. De zaak kwam voort uit een opsporingsonderzoek genaamd Argus, dat begon op 11 december 2020 en gericht was op gebruikers van de encryptieprovider SkyECC. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn broer betrokken waren bij de handel in cocaïne en hennep. De verdachte werd veroordeeld voor het opzettelijk aanwezig hebben van een grote hoeveelheid cocaïne en hennepplanten, evenals voor voorbereidingshandelingen voor de handel in cocaïne en amfetamine. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en zijn medeverdachte voldoende nauwe en bewuste samenwerking vertoonden, wat leidde tot de conclusie van medeplegen. De verdachte ontkende de beschuldigingen en voerde aan dat het bewijs onrechtmatig was verkregen, maar de rechtbank verwierp dit verweer. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 22 maanden, rekening houdend met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een bijdrage had geleverd aan de instandhouding van het criminele circuit voor de handel in verdovende middelen, wat een ontwrichtende invloed heeft op de samenleving. De verdachte had eerder een strafblad en de rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn voor berechting, wat leidde tot een verlaging van de straf.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/125140-22
Datum uitspraak: 9 december 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1985 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
BRP-adres: [adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 13 oktober 2022, 8 juli 2025 (beide pro forma of regie) en 25 november 2025 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.C. Stolk en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. M. Schmit naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, die is gewijzigd op de terechtzitting van 25 november 2025. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Inleiding
Op 11 december 2020 werd een opsporingsonderzoek met de naam Argus gestart. Onderzoek Argus kwam voort uit een langer lopend onderzoek dat was gestart op 1 november 2019. Nederland maakte in dat onderzoek deel uit van een Joint Investigation Team, waarvan ook Frankrijk en België deel uitmaakten.
Onderzoek Argus richtte zich op zowel de geïdentificeerde, als de niet-geïdentificeerde gebruikers van de encryptie provider SkyECC, tegen wie het redelijk vermoeden bestond dat zij in georganiseerd verband strafbare feiten voorbereidden dan wel pleegden.
Onder leiding van de officier van justitie te Den Haag is deelonderzoek Sojaboon gestart. De officier van justitie van het Landelijke Parket heeft krachtens artikel 126dd Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) bepaald dat de informatie uit onderzoek Argus gebruikt mocht worden voor onderzoek Sojaboon. Onderzoek Sojaboon richtte zich op de handel in verdovende middelen door de personen achter de SkyECC ID’s [account 1] en [account 2] .
3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich namens de verdachte op het standpunt gesteld dat de start van de opsporing onrechtmatig is geweest. Dit vormverzuim zou volgens haar tot bewijsuitsluiting moeten leiden van alle resultaten die daarop voortbouwen, hetgeen zou leiden tot vrijspraak.
3.4.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft als bijlage II opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.5.
Bewijsoverwegingen
3.5.1. (
(On)rechtmatig verkregen bewijs?
De rechtbank volgt de verdediging niet in het standpunt dat de start van het onderzoek (tegen medeverdachte [medeverdachte] ) onrechtmatig is geweest. Uit het dossier volgt dat verdenkingen waren gerezen van strafbare feiten ten aanzien van (de personen achter) de SkyECC ID’s [account 1] en [account 2] . De politie heeft de precieze locatie van het IMSI-nummer dat aan ID [account 1] was gekoppeld, een adres in Delft, getraceerd met behulp van een zogenaamde IMSI-catcher. De Hoge Raad heeft het gebruik van dit technisch hulpmiddel op grond van artikel 3 Politiewet goedgevonden in zijn arrest van 1 juli 2014 (ECLI:NL:HR:2014:1562). Het dossier bevat, in de vorm van chatberichten van 24 september 2020 waarin [account 1] schrijft: “Kom to my adres [adres 2] ” aanknopingspunten om de IMSI-catcher specifiek in Delft in te zetten om gebruiker [account 1] te traceren, zoals in deze zaak is gebeurd.
Verder geldt dat de bevindingen ten aanzien van de met een IMSI-catcher achterhaalde locatie uit een ander onderzoek afkomstig zijn, te weten: Coffee 2K. Deze onderzoeksbevindingen zijn met een beslissing op basis van artikel 126dd Sv aan het onderhavige dossier toegevoegd.
De verdediging heeft voor het overige geen concrete aanknopingspunten naar voren gebracht waaruit blijkt dat het bewijs onrechtmatig is verkregen.
De rechtbank komt daarmee tot het oordeel dat er geen redenen zijn om aan te nemen dat de startinformatie van dit onderzoek op onrechtmatige wijze tot stand is gekomen. Daarmee faalt het betoog van de verdediging.
3.5.2
Berichten na 14 juni 2020
De raadsvrouw heeft zich namens de verdachte op het standpunt gesteld dat de berichten die zijn uitgelezen onder account [account 2] vanaf 14 juni 2020 niet kunnen worden gebruikt als bewijs.
De raadsvrouw heeft een stuk overgelegd waaruit kort gezegd blijkt dat Encrochat c.s. op 14 juni 2020 haar servers offline heeft gehaald.
In onderhavige zaak gaat het om berichten via SkyECC en niet via Encrochat. De datum 14 juni 2020 is relevant voor zaken waarin met Encrochat werd gecommuniceerd omdat de servers van die provider offline zijn gehaald. Voor SkyECC geldt dit niet. De rechtbank volgt de raadsvrouw daarom niet in dit verweer. De rechtbank zal daarom de berichten die na 14 juni 2020 verstuurd zijn, niet uitsluiten van het bewijs.
3.5.3.1.
Identificatie [account 1]
Aan het Sky-account [account 1] stond het IMSI-nummer [IMSI-nummer] gekoppeld. De politie heeft met behulp van een IMSI-catcher op 3 februari 2021 de mobiele apparatuur voorzien van IMSI-nummer [IMSI-nummer] als hoogstwaarschijnlijk gelokaliseerd aan de [adres 3] . Volgens de Basis Registratie Personen (hierna: BRP) stonden op dat moment [verdachte] , de verdachte, en [medeverdachte] , zijn broer en medeverdachte, ingeschreven op dat adres.
Op 4 maart 2021 werden bij het bedrijf Thuisbezorgd.nl bestelgegevens gevorderd ten aanzien van het adres [adres 3] . Hieruit bleek dat er op 7 november 2020 een bestelling was gedaan op naam van: ' [medeverdachte] '. Bij deze bestelling was het telefoonnummer [telefoonnummer] opgegeven.
Uit het telecomonderzoek van de politie blijkt dat het telefoonnummer [telefoonnummer] op naam stond van [medeverdachte] . Het blijkt dat het telefoonnummer [telefoonnummer] meerdere directe familieleden van [medeverdachte] als tegencontacten had en dat het telefoonnummer meerdere tegencontacten heeft met namen van personen waarmee [medeverdachte] door de politie gecontroleerd is. Verder blijkt uit de historische verkeersgegevens dat het telefoonnummer [telefoonnummer] gedurende de nachtelijke uren, maar ook buiten de nachtelijke uren, het meeste verbinding maakte met de Cel-ID [account 3] welke is gevestigd op de [adres 4] . De woning van [medeverdachte] , gelegen op de [adres 3] , valt binnen het theoretische bereik van deze Cel-ID. Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat medeverdachte [medeverdachte] de gebruiker is van het telefoonnummer [telefoonnummer] .
Uit de analyse van de historische verkeersgegevens van het IMSI-nummer [IMSI-nummer] blijkt dat dat het IMSI-nummer in de periode van 13 augustus 2020 tot en met 11 februari 2021 gedurende de nachtelijke uren – maar ook buiten de nachtelijke uren – het meest verbinding maakt met de Cel-ID [account 4] welke is gevestigd op de [adres 5] . De (destijdse) woning van [medeverdachte] , gelegen op de [adres 3] , valt binnen het theoretische bereik van deze Cel-ID.
Uit de analyses van de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer [telefoonnummer] en het IMSI-nummer [IMSI-nummer] , blijkt dat beide telefoons veelvuldig van Cel-lD's gebruik maken die in de directe omgeving van elkaar staan. Ook blijkt uit onderzoek van de politie dat het toestel met IMSI-nummer [IMSI-nummer] ten tijde van een controle van [medeverdachte] door de politie op 13 februari 2020 de zendmast in diezelfde nabije omgeving van de controle aanstraalde.
De rechtbank is gelet op het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, van oordeel dat het SkyECC-account [account 1] aan [medeverdachte] toebehoorde.
3.5.3.2.
Identificatie [account 2]
Het Sky-ID [account 2] heeft met Sky-ID [account 1] het meeste contact. Uit verschillende chatberichten blijkt dat [account 2] een broer is van [account 1] . Zo stuurt [account 1] op 26 mei 2020 naar [account 2] : “zeg tegen hem mijn broertje komt een maatbeker omruilen”. Vastgesteld is dat [account 1] [medeverdachte] is. [medeverdachte] heeft twee broers: [naam 1] en [verdachte] , de verdachte. In verschillende chats tussen [account 1] en [account 2] wordt gesproken over [naam 1] . Op 9 juni 2020 zegt [account 1] bijvoorbeeld “ [naam 1] wilt de sleutel van mij lenen.” De rechtbank leidt daaruit af dat [account 1] niet met zijn broer [naam 1] chat.
Aan het Sky-account [account 2] was het IMEI-nummer [IMEI-nummer] gekoppeld. Uit de historische verkeersgegevens blijkt dat dit IMEI-nummer in de voor nachtrust bestemde tijd tussen 22.00 uur en 07.00 uur het meest gebruik maakt van het basisstation aan de Ypenburgse Boslaan te ’s-Gravenhage. Dit basisstation heeft de woning [adres 6] binnen zijn theoretisch bereik. Op dit adres staan het kind van de verdachte en de moeder van dat kind ingeschreven.
Uit de chatberichten die [account 2] stuurt, blijkt dat hij in de wijk Ypenburg verblijft. Hij stuurt op 10 juni 2020 “kom […] naar mij toe nu … Yp” en op 29 januari 2021 “Ben gewon yoenburg”. Ook maakt [account 2] vijf keer een afspraak aan de [adres 7] , wat één minuut lopen is vanaf de [adres 6] .
Op 23 december 2019 stuurt [account 2] dat hij net de deur uit wilde. [account 1] vraagt daarop “is [naam 2] thuis”. De moeder van de dochter van de verdachte heet [naam 2] . Zij staat ingeschreven op het adres [adres 6] .
Op 6 februari 2021 hebben [account 1] en [account 2] een gesprek waaruit blijkt dat [account 1] op dat moment bij “pap” is. [account 2] komt iets ophalen en stopt voor een flat. [account 2] moet laten weten als hij bij de bp rijdt. Uit het dossier blijkt dat de vader van [medeverdachte] en [verdachte] in een flat woont aan de [straat] . De BP Buitenhof is op 3 minuten afstand met de auto gelegen vanaf de [straat] .
De rechtbank is gelet op het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, van oordeel dat het Sky ECC-account [account 2] aan de verdachte toebehoorde.
Door de verdediging is aangevoerd dat sprake zou kunnen zijn van persoonsverwisseling; de verdachte zou de gebruiker van het account [account 1] kunnen zijn geweest en [medeverdachte] zou de gebruiker van het account [account 2] kunnen zijn geweest. Ook zouden buiten beeld gebleven personen de gebruikers kunnen zijn geweest van voornoemde accounts. In dit kader is – naast hetgeen hiervoor al is overwogen – van belang dat [account 1] op 17 maart 2020 aan [account 2] vraagt of hij ‘de golf’ mag lenen, en of hij de ‘c1’ mag lenen. Beide auto’s staan op naam van [naam 2] dan wel haar moeder. [naam 2] is de moeder van het kind van de verdachte. Daarnaast verwijst [account 1] op 25 april 2020 naar het kind van [account 2] . [medeverdachte] heeft op dat moment geen kind(eren) en de verdachte wel. Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat het duidelijk is dat [medeverdachte] de gebruiker is van het account [account 1] en de verdachte de gebruiker van het account [account 2] , en niet andersom. Gezien al het voorgaande gaat de rechtbank ook niet mee in het verweer dat het mogelijk onbekend gebleven personen zijn.
3.5.4.
Opzettelijk aanwezig hebben van een grote hoeveelheid cocaïne
Op 10 februari 2020 vraagt [account 2] of [account 1] een mooie foto uit de kluis van [account 1] kan sturen van “onze blok”. Vervolgens stuurt [account 1] een foto van een wit blok. Een dag later vraagt [account 2] of “spleet” straks “die blok” kan bekijken, “die van ons zelf”. Vervolgens, op 18 februari 2020, vraagt [account 2] of [account 1] nog een stukje van “onze blok” heeft. Daarna stuurt [account 2] dat STL433 een stukje wil om te laten snuiven en proeven.
Op 1 oktober 2020 vraagt [account 1] voor hoeveel “die goede blok” weg mag. [account 2] reageert “gewoon 30 doen ofzo of 29”.
De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat de verdachte en de medeverdachte in ieder geval tweemaal een blok cocaïne aanwezig hadden. Zij spreken namelijk over hun blok, het ligt kennelijk in een kluis bij de medeverdachte en ze bespreken wat het zou kosten om te verkopen. Dat het om cocaïne gaat, blijkt uit het volgende. ‘Een blok’ is gebruikelijke codetaal voor een blok cocaïne. De verdachte geeft aan dat het ‘goede blok’ weg mag voor 30 of 29 wat de rechtbank interpreteert als € 29.000,- tot € 30.000,-. Een bedrag van rond de € 29.000,- á € 30.000,- per kilo is een (in die tijd) bekende groothandelprijs voor cocaïne. Tot slot is een stukje van het blok nodig om te laten snuiven en proeven, hetgeen mogelijke kopers willen voordat zij overgaan tot de aankoop.
In artikel 1 lid 2 Opiumwetbesluit wordt bepaald dat als grote hoeveelheid moet worden beschouwd 500 eenheden van een middel als bedoeld in lijst I. Cocaïne staat op lijst I. Een eenheid van cocaïne is een gram. Nu uit het bovenstaande blijkt dat de verdachte (een) blok(ken) cocaïne van een kilo aanwezig hadden, is sprake van een grote hoeveelheid.
Medeplegen
De rechtbank is van oordeel dat uit de voorgaande chatberichten blijkt dat sprake was van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte, zodat sprake is geweest van medeplegen.
Conclusie
De rechtbank acht dan ook bewezen dat de verdachte en zijn medeverdachte in de periode van 10 februari 2020 tot en met 18 februari 2020 en op 1 oktober 2020 een grote hoeveelheid cocaïne aanwezig hebben gehad. Voor de overige ten laste gelegde handelingen heeft de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten in het dossier aangetroffen.
3.5.5.
Opzettelijk telen en aanwezig hebben van hennepplanten
Op 15 mei 2020 vraagt [account 2] of [account 1] een foto kan maken van “die hok”. Vervolgens stuurt [account 1] een foto van hennepplanten in een roodverlichte ruimte. Op 14 juni vraagt [account 2] wat de “max temp” was. [account 1] reageert “32.2”. [account 2] reageert dat “die graden” goed is, “geen lampen meer bij doen”. De rechtbank begrijpt uit het voorgaande dat die temperatuur goed is voor de groei van de hennepplanten. Vervolgens stuurt [account 1] opnieuw foto’s van hennepplanten in een roodverlichte ruimte. Op 30 juni 2020 chatten [account 1] en [account 2] over het knippen en over de stank. Op 21 juli 2020 chatten de verdachte en de medeverdachte over de afzuiger en de CO2. Er wordt door [account 1] weer eenzelfde soort foto gedeeld.
Uit de chats valt op te maken dat de medeverdachte meermalen aanwezig was in een ruimte waar hennepplanten stonden om werkzaamheden te verrichten. De verdachte en de medeverdachte spreken over het onderhoud, bijvoorbeeld over de temperatuur, de CO2 en de afzuiger, en over het knippen van de planten. Uit de hoeveelheid planten die te zien zijn op de foto’s leidt de rechtbank af dat het gaat om meer dan 30 gram hennep.
Medeplegen
De rechtbank is van oordeel dat uit de voorgaande chatberichten blijkt dat sprake was van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte, zodat sprake is geweest van medeplegen.
Conclusie
De rechtbank acht dan ook bewezen dat de verdachte en zijn medeverdachte in de periode van 15 mei 2020 tot en met 21 juli 2020 opzettelijk hennepplanten hebben geteeld en aanwezig hebben gehad, telkens een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep. Voor de overige ten laste gelegde handelingen heeft de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten in het dossier aangetroffen.
3.5.6.
Voorbereidingshandelingen
[account 2] heeft in de periode van 26 december 2019 tot en met 15 februari 2021 in verschillende SkyECC-gesprekken contact gehad met de gebruikers van de SkyECC-accounts [account 5] , [account 6] en [account 7] over de (ver)koop van cocaïne – maar zonder dat er concrete aanknopingspunten zijn om een voltooide transactie vast te stellen. In deze gesprekken heeft [account 2] cocaïne aangeboden aan voornoemde SkyECC-gebruikers, dan wel aangeboden gekregen, dan wel informatie uitgewisseld over de prijs, de kwaliteit en de beschikbaarheid van cocaïne.
Tevens hebben [account 1] en [account 2] onderling veelvuldig contact in die periode over de behandeling en (ver)koop van cocaïne. In deze gesprekken hebben zij het over het uitkoken van cocaïne en mixen van cocaïne met versnijdingsmiddel. [account 1] stuurt [account 2] foto’s van hun blok en [account 2] stuurt die foto vervolgens door naar potentiële kopers. Op 11 februari 2020 regelt [account 2] dat een potentiële koper komt kijken bij [account 1] . Op 1 oktober 2020 vraagt [account 1] aan [account 2] voor hoe veel “die goede blok” verkocht mag worden.
Dat gesproken wordt over cocaïne, leidt de rechtbank af uit het volgende. Door de verdachte en de medeverdachte zijn verschillende malen foto’s van witte blokken met een stempel erop verstuurd. Voorts wordt gesproken over prijzen die passen bij de prijs van een kilo cocaïne. Tevens wordt gesproken over “boli”. Algemeen is bekend dat met de term “boli” cocaïne uit Bolivia wordt bedoeld. Mede gelet daarop en op de andere gebruikte begrippen en de context waarbinnen de gesprekken hebben plaatsgevonden, concludeert de rechtbank dat het hier gaat om cocaïne.
Op 6 januari 2021 heeft [account 2] een gesprek over het regelen van een kok en een vrijstaand huis. In dat gesprek wordt apaan genoemd. Apaan is een grondstof voor BMK, dat wordt gebruikt voor de productie van amfetamine. Op 11 januari 2021 chatten [account 2] en [account 1] ook over “a olie”, hetgeen staat voor amfetamine-olie. Amfetamine-olie is de basis van amfetamine.
De rechtbank is op grond van bovenstaande van oordeel dat de verdachte en de medeverdachte voorbereidingshandelingen hebben gepleegd ten aanzien van de handel in en verwerking van cocaïne en amfetamine. Ook blijkt uit de Sky-Ecc-gesprekken dat de verdachte een crypto telefoon voorhanden heeft gehad.
De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van het ten laste gelegde voor zover dit ziet op voorwerpen die zijn aangetroffen bij de huisdoorzoekingen op 22 juli 2022, nu deze datum buiten de ten laste gelegde periode valt en de rechtbank op grond van het dossier niet kan vaststellen dat deze voorwerpen ook eerder, binnen die periode, voorhanden zijn geweest.
Medeplegen
De rechtbank is van oordeel dat uit de voorgaande chatberichten blijkt dat sprake was van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte. De verdachte lijkt daarbij een meer sturende rol te hebben en de medeverdachte lijkt een meer uitvoerende rol te hebben.
Conclusie
De rechtbank acht daarom ook bewezen dat de verdachte en zijn medeverdachte in de periode van 26 december 2019 tot en met 15 februari 2021 opzettelijk voorbereidingshandelingen hebben gepleegd voor de verwerking en verkoop van cocaïne en amfetamine.
3.5.7.
Opzettelijk aanwezig hebben MDMA
Op 6 juli 2022 zijn tijdens de doorzoeking van de woning aan de [adres 3] 26 roze pillen in beslag genomen. Bij weging bleek het te gaan om 12,5 gram. Eén pil is getest door het NFI getest en uit die testresultaten blijkt dat deze MDMA bevatte. Het ging om 12,5 gram van een stof, bevattende MDMA. De verdachte heeft bij de rechter-commissaris ook bekend dat hij deze pillen voorhanden heeft gehad. De rechtbank acht dan ook bewezen dat de verdachte 12,5 gram van een stof, bevattende MDMA, voorhanden heeft gehad.
3.6.
De bewezenverklaring
De rechtbank is van oordeel dat de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1.
hij, op een of meerdere tijdstippen, in de periode van
10 februari 2020 tot en met 18 februari 2020 en op 1 oktober 2020, in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, een grote hoeveelheid cocaïne, zijnde cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij, op een of meerdere tijdstippen, in de periode van 15 mei 2020 tot en met
21 juli 2020, in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, (telkens) opzettelijk heeft hennepplanten,
zijnde(telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
3.
hij, op een of meerdere tijdstippen, in
of omstreeksde periode van 26 december 2019 tot en met 15 februari 2021, in Nederland, tezamen en in vereniging een ander, om een feit bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, verwerken, verkopen, afleveren, vervoeren en/of binnen/buiten het grondgebied van Nederland brengen van (een) hoeveelheid/hoeveelheden cocaïne en
(een) hoeveelheid/hoeveelheden amfetamine,
zijnde cocaïne en/of amfetamine (telkens)een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen, zich en een ander gelegenheid, middelen en inlichtingen tot het plegen van die feiten heeft getracht te verschaffen, immers heeft hij, verdachte
  • ontmoetingen gehad met en afspraken gemaakt met en besprekingen en inlichtingen en aanwijzingen en opdrachten (door)gegeven aan zijn mededader en anderen, om verdovende middelen te kopen en verkopen en betreffende de wijze waarop die verdovende middelen zou(den) worden gekocht en
  • bij de kopende partij informatie verstrekt over de prijzen en samenstelling van de (partij(en)) verdovende middelen en
  • foto’s van verdovende middelen gemaakt en laten maken en vervolgens verzonden/doorgestuurd en
  • informatie verstrekt over het mixen van cocaïne en
  • informatie verstrekt over het opzetten van een drugslab (onder meer over het regelen van een vrijstaand huis en een kok) en
  • pannen (laten) kopen voor het koken van cocaïne en
  • de kwaliteit van blokken cocaïne gecheckt door fysiek af te spreken met de kopende partij en de blokken daadwerkelijk te bekijken en
  • voorhanden hebben van een crypto telefoon;
4.
hij, op 6 juli 2022 te Delft, opzettelijk aanwezig heeft gehad
12,5 gramMDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en
gecursiveerdweergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft – indien de rechtbank tot een bewezenverklaring zou komen – bepleit dat sprake is van een vormverzuim dat zou moeten leiden tot strafvermindering.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een viertal strafbare feiten. De verdachte heeft samen met zijn medeverdachte gedurende ruim een jaar voorbereidingen voor de handel in cocaïne getroffen. Op twee momenten waren zij daadwerkelijk in het bezit van een blok cocaïne. Daarnaast hadden zij gedurende twee maanden een hennepkwekerij. Ook was de verdachte op de dag van zijn aanhouding in het bezit van 12,5 gram MDMA.
De verdachte en zijn medeverdachte communiceerden via SkyECC (een handelwijze die vooral in het criminele circuit wordt gebruikt) en uit berichten kan worden opgemaakt dat de verdachten ervaring hadden met de handel in verdovende middelen.
De verdachte heeft door zijn handelwijze een bijdrage geleverd aan de instandhouding van het criminele circuit voor de handel in verdovende middelen. De grootschalige handel in hard- en softdrugs heeft een ontwrichtende invloed op de samenleving, niet alleen op het gebied van gezondheid en welzijn maar ook op het gebied van veiligheid en het financiële stelsel. De verdachte heeft zich bij zijn keuze om zich bezig te houden met drugshandel niet bekommerd om de gezondheidsrisico’s voor anderen of de schadelijke gevolgen voor de maatschappij. De rechtbank rekent dit de verdachte aan.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 24 november 2025. De verdachte is, na het plegen van de bewezenverklaarde strafbare feiten, op 11 juli 2023 veroordeeld in een andere strafzaak. De rechtbank zal daarom in het voordeel van de verdachte rekening houden met artikel 63 Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals deze uit het dossier en uit het verhandelde ter terechtzitting zijn gebleken.
Strafmodaliteit en strafmaat
Bij het bepalen van de hoogte van de gevangenisstraf heeft de rechtbank verder gelet op de landelijke oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) en op straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd.
Gelet op wat hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt.
Alles overwegend is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden is.
Dit is lager dan de eis van de officier van justitie. Daarvoor is redengevend dat de rechtbank ook bij de voorbereidingshandelingen tot uitgangspunt neemt dat het gaat om enkele kilo’s; voor grotere hoeveelheden ziet de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten. Dit is tot uitdrukking gebracht in de strafmaat.
Redelijke termijn
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank tevens gelet op het feit dat de verdachte het recht heeft om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt geldt dat binnen twee jaar na aanvang van de op zijn redelijkheid te toetsen termijn door de rechtbank moet zijn beslist, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. In deze zaak is de redelijke termijn aangevangen op 6 juli 2022, de dag waarop de verdachte in verzekering is gesteld. Hij kon daaraan in redelijkheid de verwachting ontlenen dat tegen hem strafvervolging zou worden ingesteld. De termijn eindigt met het wijzen van dit vonnis op 9 december 2025. Hieruit volgt dat de termijn waarbinnen de verdachte had moeten worden berecht met in totaal anderhalf jaar is overschreden. Nu deze overschrijding niet is toe te rekenen aan de verdachte, acht de rechtbank het op zijn plaats dat de overschrijding van de redelijke termijn leidt tot matiging van de straf. De rechtbank zal de op te leggen straf matigen met twee maanden gevangenisstraf.
Conclusie
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank een gevangenisstraf van 22 maanden zal opleggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.
Voorlopige hechtenis
De rechtbank zal het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van heden opheffen. De verdachte is vanaf 14 oktober 2022 geschorst uit de voorlopige hechtenis. Niet is gebleken dat hij sindsdien zich opnieuw schuldig heeft gemaakt aan soortgelijke of nieuwe strafbare feiten. Het gevaar voor herhaling als grond voor de voorlopige hechtenis is dan ook niet meer aanwezig. Het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis moet daarom wegens een gebrek aan gronden worden opgeheven.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2, 3, 10, 10 a en 11 van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijsten I en II.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de ten gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6 bewezen is verklaard;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 2:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
ten aanzien van feit 3:
medeplegen van, om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, zich en een ander middelen en inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen;
ten aanzien van feit 4:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van ;
22 (TWEEËNTWINTIG) MAANDEN
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S. Pereth, voorzitter,
mr. M.L. Harmsen, rechter,
mr. A.J. Nederhoed, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. S.M.R. Berendsen, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 december 2025.