ECLI:NL:RBDHA:2025:2365

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 januari 2025
Publicatiedatum
19 februari 2025
Zaaknummer
C/09/677906 / JE RK 24-2325
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • M. de Kleine
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beschikking van de kinderrechter over het gedeeltelijk vervallen verklaren en gedeeltelijk bekrachtigen van een schriftelijke aanwijzing

In deze zaak heeft de kinderrechter op 28 januari 2025 uitspraak gedaan over een verzoek van de moeder om een schriftelijke aanwijzing van de gecertificeerde instelling, de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming, gedeeltelijk te vervallen. De schriftelijke aanwijzing was op 11 december 2024 gegeven en betrof de verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen, [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2]. De moeder voerde aan dat de aanwijzing niet deugdelijk was gemotiveerd en dat haar bezwaren niet waren meegenomen in de besluitvorming. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de gecertificeerde instelling voldoende heeft gemotiveerd waarom de schriftelijke aanwijzing noodzakelijk was, en dat de moeder de gelegenheid heeft gehad om hierop te reageren. De kinderrechter heeft de schriftelijke aanwijzing voor het gedeelte dat betrekking heeft op het bieden van een passende structuur aan de kinderen vervallen verklaard, maar de overige onderdelen van de aanwijzing bekrachtigd. De kinderrechter benadrukte het belang van samenwerking tussen de moeder en de gecertificeerde instelling, en dat alle betrokkenen hun verantwoordelijkheid moeten nemen in het belang van de kinderen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Jeugd- en Zorgrecht
Zaaknummer: C/09/677906 / JE RK 24-2325
Datum uitspraak: 28 januari 2025
Beschikking van de kinderrechter over het gedeeltelijk vervallen verklaren en gedeeltelijk bekrachtigen van een schriftelijke aanwijzing
in de zaak van
[de moeder] ,
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. S. Burger te Rotterdam,
over
[de minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2010 in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [de minderjarige 1] ,
[de minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2023 in [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen: [de minderjarige 2] ,
hierna ook gezamenlijk te noemen: de kinderen.
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming, gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.
De kinderrechter merkt als informant aan:
[de stiefvader],
hierna te noemen: de (stief)vader,
wonende te [woonplaats] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift van de advocaat van de moeder met bijlagen, ontvangen door de rechtbank op 27 december 2024;
- het verweerschrift van de gecertificeerde instelling, met zelfstandig verzoek, met bijlagen, ontvangen door de rechtbank op 23 januari 2025.
1.2.
De zitting heeft met gesloten deuren plaatsgevonden op 28 januari 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder met haar advocaat;
- [naam 1] namens de gecertificeerde instelling, met [naam 2] als toehoorder;
- de (stief)vader.
1.3.
De kinderrechter heeft [de minderjarige 3] en [de minderjarige 1] naar hun mening gevraagd. [de minderjarige 3] en [de minderjarige 1] hebben hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter samengevat wat [de minderjarige 3] en [de minderjarige 1] hebben verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

De moeder heeft nog een dochter, [de minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum 3] 2009 in [geboorteplaats 1] , hierna te noemen: [de minderjarige 3] .
2.1.
[de minderjarige 3] en [de minderjarige 1] zijn erkend door de heer [naam 3] . [de minderjarige 2] is erkend door de (stief)vader.
2.2.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige 3] , [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] .
2.3.
[de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] wonen bij hun moeder. [de minderjarige 3] woont in een gezinshuis.
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 7 augustus 2024 de ondertoezichtstelling van [de minderjarige 3] , [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] verlengd tot 26 juli 2025, en een machtiging verleend [de minderjarige 3] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een gezinsgerichte voorziening tot 26 juli 2025.
2.5.
De gecertificeerde instelling heeft op 11 december 2024 een schriftelijke aanwijzing gegeven betreffende de verzorging en opvoeding van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] . Hierin is het volgende opgenomen:
- U houdt zich aan de in de schriftelijke aanwijzing genoemde opgestelde afspraken;
- U houdt zich aan de opgestelde veiligheid afspraken m.b.t. uw oudste dochter [de minderjarige 3] ;
- U schreeuwt en scheldt niet in het bijzijn van uw kinderen en in gesprekken met hulpverleners;
- U werkt mee aan de door de betrokken jeugdbeschermer ingezette hulpverlening die nodig is om inzicht te verkrijgen m.b.t. opvoedcompetenties en emotionele beschikbaarheid;
- U gaat met uw betrokken JZW afspraken maken m.b.t. de omgang tussen [de minderjarige 2] en haar vader en u houdt zich aan die gemaakte afspraken;
- U regelt voor 1-1-2025 de kinderopvang van uw dochter [de minderjarige 2] zodat zij met leeftijdgenootjes kan spelen en er zicht komt op haar ontwikkeling;
- U bent ten alle tijden beschikbaar voor uw kinderen;
- U biedt de kinderen een passende structuur zoals hieronder.

3.Het verzoek

3.1.
Er is door en namens de moeder verzocht de schriftelijke aanwijzing van de gecertificeerde instelling geheel, dan wel gedeeltelijk vervallen te verklaren en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De moeder voert daartoe allereest aan dat de schriftelijke aanwijzing niet deugdelijk is gemotiveerd. Als een gecertificeerde instelling een voornemen tot het geven van een aanwijzing bekendmaakt en de ouder reageert daarop met bezwaren dan brengt het motiveringsbeginsel met zich mee dat uit de schriftelijke aanwijzing blijkt op welke wijze de bezwaren hebben meegewogen in de uiteindelijke besluitvorming. De gecertificeerde instelling heeft in deze schriftelijke aanwijzing enkel opgenomen dat de zienswijze van moeder niet heeft geleid tot een andere beslissing en dat de schriftelijke aanwijzing ‘gewoon’ wordt gegeven. Op geen manier is door de gecertificeerde instelling ingegaan op de bezwaren die de moeder naar voren heeft gebracht. Ook wordt ten onrechte vermeld dat de moeder niet zou hebben gereageerd en is er naar aanleiding van haar reactie geen gesprek met haar gevoerd. Daarnaast is de schriftelijke aanwijzing onvolledig, onduidelijk en niet juist. De schriftelijke aanwijzing zou volgens de gecertificeerde instelling slechts [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] betreffen, maar refereert ook naar de gemaakte omgangsafspraken ten aanzien van [de minderjarige 3] . Dit maakt de schriftelijke aanwijzing onduidelijk. De moeder is hiernaast van mening dat de gecertificeerde instelling met betrekking tot deze omgangsafspraken zeer controlerend en dwingend is, en dat er geen rekening wordt gehouden met de moeder, terwijl zij zich juist enorm hiervoor inspant. Dit bleek ook uit de situatie rondom het constant omgooien van de kerstdag waarop [de minderjarige 3] thuis zou zijn, waardoor er ook veel onduidelijkheid was over wanneer de (stief)vader aanwezig kon zijn. De moeder betwist verder dat zij schreeuwt en scheldt in het bijzijn van de kinderen en in gesprekken met hulpverleners. Zij is hoogstens in sommige gesprekken gefrustreerd, omdat zij veel kritiek krijgt te verwerken en zich hierdoor machteloos voelt. Dit uit zij wellicht soms op de verkeerde wijze, maar dit is onvoldoende grondslag om een schriftelijke aanwijzing te geven. Ook wordt de moeder verweten dat zij niet meewerkt aan bepaalde hulpverlening. De moeder werkt al jaren mee aan alle vormen van hulpverlening, en het is haar onduidelijk op welke specifieke hulpverlening de gecertificeerde instelling doelt en waaruit blijkt dat de moeder niet meewerkt/ mee zal werken. De moeder was voorts al een lange tijd bezig met de kinderopvang voor [de minderjarige 2] te regelen, maar lijkt hierover door de gecertificeerde instelling niet gehoord te worden, ook niet wanneer de moeder over de noodzaak van de opgelegde drie dagen in gesprek wil gaan. Het laatste onderdeel van de schriftelijke aanwijzing is dat moeder de kinderen een passende structuur moet bieden. De gecertificeerde instelling licht dit echter niet toe zodat het voor moeder niet duidelijk is waar zij zich aan moet houden.
De moeder is van mening dat de gecertificeerde instelling te snel is overgegaan tot het geven van een schriftelijke aanwijzing en dat deze dus voorbarig was. De moeder zou graag zien dat zij in de samenwerking met de gecertificeerde instelling ook eens zou horen wat er goed gaat, in plaats van dat er alleen gefocust wordt op de dingen die (in het verleden) niet goed zijn gegaan. De moeder voelt zich niet gehoord wanneer zij aangeeft dat iets niet lukt of anders kan. Er wordt geen rekening met haar gehouden. Zij heeft verder het gevoel dat de dreiging van een uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] haar constant boven het hoofd hangt.

4.De standpunten

4.1.
De gecertificeerde instelling stelt dat de schriftelijke aanwijzing gehandhaafd dient te worden en verzoekt de kinderrechter hiernaast de moeder in het ingediende verzoek, niet ontvankelijk te verklaren, dan wel het verzoek af te wijzen en de schriftelijke aanwijzing van te bekrachtigen.
4.2.
De gecertificeerde instelling stelt daartoe dat op de eerste pagina van de schriftelijke aanwijzing is gemotiveerd wat de aanleiding voor de gecertificeerde instelling is geweest voor het geven van de schriftelijke aanwijzing. De gecertificeerde instelling heeft hierbij verwezen naar specifieke afspraken, die door de moeder niet zijn nagekomen. Deze afspraken zagen ook op de veiligheidsafspraak dat de (stief)vader niet aanwezig mag zijn in de weekenden dat [de minderjarige 3] bij de moeder verblijft. De gecertificeerde instelling heeft deze veiligheidsafspraak onderdeel gemaakt van de schriftelijke aanwijzing die ziet op [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] , omdat er conflicten ontstaan die hoog oplopen wanneer [de minderjarige 3] en de (stief)vader gelijktijdig in de woning aanwezig zijn. Hiermee worden [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] ook belast. De gecertificeerde instelling is daarom van mening dat de omgangsafspraken tussen de moeder en [de minderjarige 3] niet los gezien kunnen worden van de opvoedsituatie van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] .
De moeder heeft voor 11 december 2024 op verschillende momenten aangegeven zich niet aan deze veiligheidsafspraak te kunnen houden, wat maakt dat de gecertificeerde instelling noodzaak zag over te gaan tot het geven van een schriftelijke aanwijzing. De gecertificeerde instelling kan zich hierbij niet verenigen met het standpunt van de moeder dat de gecertificeerde instelling niet open staat voor een gesprek met haar. De gecertificeerde instelling heeft voorafgaand aan het geven van de schriftelijke aanwijzing meerdere contactmomenten gehad met de moeder, waarbij de gecertificeerde instelling heeft benadrukt dat het belang van [de minderjarige 3] voorop dient te staan en waarbij de moeder niet bereid was tot het maken van aanpassingen. De gecertificeerde instelling erkent dat er rondom de kerstdagen niet altijd juist gehandeld is, maar de keuzes die door de gecertificeerde instelling gemaakt zijn, waren wel in het belang van [de minderjarige 3] . Verder heeft de gecertificeerde instelling de reactie van de moeder op de aankondiging van de schriftelijke aanwijzing wel degelijk meegewogen. De moeder heeft via een whatsapp-bericht van 5 december 2024 kenbaar gemaakt dat zij het niet eens is met de zorgen die de gecertificeerde instelling in de aankondiging heeft beschreven. Deze reactie van de moeder is opgenomen in de schriftelijke aanwijzing en de gecertificeerde instelling heeft gemotiveerd dat het bericht van moeder niet tot aanpassingen heeft geleid, omdat de moeder de afspraken niet naleeft. Verder is de gecertificeerde instelling van mening dat er structureel geschreeuwd en gescholden wordt tijdens gesprekken met de gecertificeerde instelling en hulpverleners, ook in het bijzijn van de kinderen. De gecertificeerde instelling heeft voorafgaand aan het geven van de schriftelijke aanwijzing telkens geprobeerd de moeder hierin te begrenzen. Dit is immers belastend voor de kinderen en leidt niet tot een constructieve samenwerking met de hulpverlening en de gecertificeerde instelling. De moeder heeft echter laten zien dat dit haar niet lukte. De gecertificeerde is het ermee eens dat de moeder meegewerkt heeft aan de tot zover ingezette hulpverlening, maar is ook van mening dat de tot nu toe aangeboden hulpverlening, als gevolg van de voortdurende conflicten en instabiliteit in het gezinssysteem, onvoldoende effectief is geweest. Het werken aan deze conflicten en instabiliteit is ook onderdeel van het meewerken aan hulpverlening, en dit gebeurt nu onvoldoende.
Ten aanzien van het regelen van de kinderopvang voor [de minderjarige 2] vindt de gecertificeerde instelling het erg positief dat de moeder dit nu geregeld heeft, maar dit is pas gebeurd na het geven van de schriftelijke aanwijzing, terwijl de gecertificeerde instelling al een lange tijd aan de moeder heeft aangegeven dat zij hier zelf stappen voor moest ondernemen. De gecertificeerde instelling kan zich echter wel vinden in het standpunt van de moeder waarbij zij aangeeft dat er onvoldoende wordt uitgelegd wat er met het geven van meer structuur aan de kinderen wordt bedoeld. De gecertificeerde instelling heeft deze structuur in de aankondiging wel uitgebreid uiteen gezet, maar had dit in de schriftelijke aanwijzing op gelijke wijze moeten doen. De gecertificeerde instelling erkent dat dit voor onduidelijkheid gezorgd kan hebben bij de moeder.
De gecertificeerde instelling is van mening dat er wel voldaan is aan de vereisten voor het geven van een schriftelijke aanwijzing. De schriftelijke aanwijzing was niet voorbarig en is, los van het stuk over de structuur, voldoende en concreet gemotiveerd. De moeder heeft op de aankondiging kunnen reageren en de reactie is meegewogen. De gecertificeerde instelling vindt het erg positief dat de moeder en de (stief)vader zich sinds het geven van de schriftelijke aanwijzing aan de gemaakte afspraken houden, maar hier was hiervoor geen sprake van. De urgentie van de zorgen over de kinderen leek toen namelijk niet te worden ingezien. De gecertificeerde instelling is het eens met de moeder dat het belangrijk is dat zij tot een goede samenwerking komen. De gecertificeerde instelling is echter van mening dat een constructieve samenwerking van de moeder vraagt dat zij verantwoordelijkheid neemt voor de zorgen die door de gecertificeerde instelling zijn geuit, zodat er vanuit de samenwerking gekeken kan worden welke hulpverlening er verder moet worden ingezet.
4.3.
De (stief)vader heeft ter zitting aangegeven dat de moeder en hij uit elkaar zijn, maar dat zij in het belang van de kinderen goed met elkaar communiceren. De (stief)vader is om de week op zaterdag bij de moeder thuis om met [de minderjarige 2] te zijn. Soms neemt hij de dienst van de moeder in de kringloop over wanneer [de minderjarige 3] thuis is, zodat de moeder dan bij haar kan zijn. De (stief)vader is niet aanwezig als [de minderjarige 3] thuis is. De (stief)vader vindt het wel jammer dat hij dan zijn dag met [de minderjarige 2] misloopt. Ook vindt de (stief)vader het vervelend dat het soms moeilijk is om in contact te komen met de betrokken jeugdbeschermer.

5.De beoordeling

5.1.
De gecertificeerde instelling kan ter uitvoering van haar taak schriftelijke aanwijzingen geven betreffende de verzorging en opvoeding van de minderjarige. Zij kan dit doen indien de met het gezag belaste ouder of de minderjarige niet instemmen met, dan wel niet of onvoldoende medewerking verlenen aan de uitvoering van het plan, bedoeld in artikel 4.1.3, eerste lid, van de Jeugdwet of indien dit noodzakelijk is teneinde de concrete bedreigingen in de ontwikkeling van de minderjarige weg te nemen (artikel 1:263 lid 1 BW).
5.2.
De moeder verzoekt de schriftelijke aanwijzing (gedeeltelijk) vervallen te verklaren. Nu het verzoek tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing binnen twee weken na toezending of uitreiking van genoemde beslissing aan de verzoeker ter griffie van deze rechtbank is ingediend, is de moeder ontvankelijk in haar verzoek. De gecertificeerde instelling verzoekt de schriftelijke aanwijzing (gedeeltelijk) te bekrachtigen.
5.3.
Daartoe overweegt de kinderrechter dat de gecertificeerde instelling heeft toegelicht wat het belang is van de schriftelijke aanwijzing en waarom deze noodzakelijk is, en aan de moeder de gelegenheid is geboden om op de aangekondigde schriftelijke aanwijzing te reageren. Ook heeft de gecertificeerde instelling naar het oordeel van de kinderrechter de schriftelijke aanwijzing voldoende concreet en deugdelijk gemotiveerd. De gecertificeerde instelling heeft hierdoor voldaan aan de vereisten voor het geven van de schriftelijke aanwijzing. en dat alle drie de kinderen niet worden belast door conflicten tussen [de minderjarige 3] en de (stiefvader). De gecertificeerde instelling heeft concreet benoemd welke afspraken er dienen te worden nagekomen door de moeder en het kan van de moeder worden verlangd dat zij zich in het belang van de kinderen aan deze aanwijzingen houdt. De kinderrechter is hierbij van oordeel dat de gecertificeerde instelling gedegen heeft gemotiveerd dat hoewel de schriftelijke aanwijzing ziet op [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] , de omgangsafspraken rondom [de minderjarige 3] hierin ook in dienden te worden opgenomen. Alle drie de kinderen worden namelijk belast door de conflicten die plaatsvinden tussen [de minderjarige 3] en de stiefvader, wanneer de stiefvader – tegen de afspraken in – bij de moeder thuis is als [de minderjarige 3] daar ook is. De kinderrechter merkt op dat het positief is dat de moeder de kinderopvang van [de minderjarige 2] heeft geregeld en dat zij samen met de (stief)vader een mooie constructie heeft bedacht waardoor [de minderjarige 3] als zij thuis is bij de moeder genoeg tijd met haar kan doorbrengen, waarbij de (stief)vader niet aanwezig is, maar dat uit de stukken en ter zitting ook duidelijk is geworden dat deze situatie pas is ontstaan nadat de gecertificeerde instelling de schriftelijke aanwijzing heeft gegeven. Naar het oordeel van de kinderrechter blijkt hieruit de noodzaak voor het geven van de schriftelijke aanwijzing. De kinderrechter is het met de moeder en de gecertificeerde instelling eens dat het laatste punt van de schriftelijke aanwijzing, betreffende het bieden van passende structuur aan de kinderen, onvoldoende is gemotiveerd.
De kinderrechter zal gelet op het bovenstaande de schriftelijke aanwijzing, met uitzondering van het punt over het geven van passende structuur aan de kinderen, bekrachtigen. Het punt van het bieden van de passende structuur aan de kinderen zal de kinderrechter vervallen verklaren.
De kinderrechter geeft ten overvloede nog mee dat het van belang is dat de gecertificeerde instelling en de moeder elkaar opnieuw vinden in de samenwerking. Het is hierbij van belang dat alle betrokken volwassenen hierin hun verantwoordelijkheid nemen zodat niet langer de onderlinge conflicten voorop staan, maar het belang van de kinderen.
5.4.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verklaart de schriftelijke aanwijzing van 11 december 2024 voor het gedeelte dat ziet op: ‘
U biedt de kinderen een passende structuur zoals hieronder:’vervallen;
6.2.
bekrachtigt de schriftelijke aanwijzing van 11 december 2024 voor het overige;
6.3.
wijst af het anders of overig verzochte;
6.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 28 januari 2025 door mr. M. de Kleine, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. M. van Leeuwen als griffier, en op schrift gesteld op 11 februari 2025.
Ingevolge artikel 807 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering staat tegen deze beslissing geen andere voorziening open dan cassatie in het belang der wet.