ECLI:NL:RBDHA:2025:23487

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 november 2025
Publicatiedatum
10 december 2025
Zaaknummer
11846841 \ RP VERZ 25-50620
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de opzegging van een arbeidsovereenkomst en toewijzing van proceskosten

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 10 november 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen [verzoekende partij] en [verwerende partij]. [verzoekende partij] heeft verzocht om de vernietiging van de vermeende opzegging van zijn arbeidsovereenkomst, die hij sinds 1 juni 2022 had met [verwerende partij]. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [verwerende partij] niet is verschenen op de mondelinge behandeling, waardoor de opzegging niet kon worden onderbouwd. De kantonrechter heeft geoordeeld dat er geen rechtsgeldige opzegging heeft plaatsgevonden, aangezien de opzegverboden in artikel 7:670 van het Burgerlijk Wetboek van toepassing zijn, vooral omdat [verzoekende partij] zich ziek had gemeld. De kantonrechter heeft het primaire verzoek van [verzoekende partij] toegewezen en de opzegging van de arbeidsovereenkomst vernietigd. Daarnaast is [verwerende partij] veroordeeld tot betaling van de proceskosten, die zijn begroot op € 1.410,00, inclusief griffierecht en salaris van de gemachtigde. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de wettelijke rente over de proceskosten is toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANKDEN HAAG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Den Haag
JB/bc
Zaaknummer / rekestnummer: 11846841 \ RP VERZ 25-50620
Beschikking van 10 november 2025
in de zaak van
[verzoekende partij],
te [woonplaats 1] ,
verzoekende partij,
hierna te noemen: [verzoekende partij] ,
gemachtigde: mr. N.M. Fakiri,
tegen
[verwerende partij] , tevens handelend onder de naam [handelsnaam],
te [woonplaats 2] ,
verwerende partij,
hierna te noemen: [verwerende partij] .
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
De kantonrechter heeft kennisgenomen van:
- het verzoekschrift van [verzoekende partij] van 19 augustus 2025;
1.2.
Op 13 oktober 2025 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Op deze mondelinge behandeling is [verzoekende partij] verschenen, bijgestaan door mr. Z. Eker. Hoewel bij exploot te zijn opgeroepen, is [verwerende partij] niet verschenen op de mondelinge behandeling. Door mr. Z. Eker zijn spreekaantekeningen voorgedragen. Van het verhandelde ter zitting zijn door de griffier aantekeningen gemaakt, die zich in het griffiedossier bevinden. Ten slotte is de datum van de beschikking bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
[verzoekende partij] is sinds 1 juni 2022 in dienst bij [verwerende partij] op grond van een arbeidsovereenkomst.
2.2.
De arbeidsomvang van [verzoekende partij] bedraagt 26 uren per week. Het bruto maandsalaris bedraagt € 1.847,76 exclusief emolumenten.
2.3.
Op 20 juni 2025 heeft [verzoekende partij] zich ziekgemeld bij twee collega’s, omdat [verwerende partij] die dag onbereikbaar was.
2.4.
Op 26 juli 2025 heeft [verzoekende partij] het volgende Whatsapp-bericht van [verwerende partij] ontvangen:
‘Ik weet niet waar je het over heb. Je bent vorige maand al ontslagen. Wil je mij nu met rust laten a.u.b.[…]’

3.Het verzoek

3.1.
[verzoekende partij] verzoekt in deze procedure primair vernietiging van de vermeende opzegging. Subsidiair verzoekt [verzoekende partij] om betaling van de billijke vergoeding, de gefixeerde schadevergoeding, de aanzegvergoeding en de transitievergoeding. Tevens verzoekt [verzoekende partij] [verwerende partij] te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
[verzoekende partij] legt aan zijn verzoek ten grondslag dat hij niet is ontslagen. Bovendien kan [verwerende partij] de arbeidsovereenkomst niet opzeggen gedurende de tijd dat [verzoekende partij] als werknemer ongeschikt is tot het verrichten van arbeid wegens zijn ziekte.

4.De beoordeling

4.1.
Een arbeidsovereenkomst kan op verschillende manieren worden opgezegd. Bijvoorbeeld indien sprake is van een opzegging in de proeftijd, het bereiken van de pensioenleeftijd, na toestemming van het UWV, door een dringende reden (ontslag op staande voet) of met instemming van de werknemer. In artikel 7:670 van het Burgerlijk Wetboek zijn opzegverboden opgenomen. Zo kan een werkgever de arbeidsovereenkomst in beginsel niet opzeggen gedurende de tijd dat de werknemer ongeschikt is tot het verrichten van arbeid wegens ziekte.
4.2.
Dat sprake is van een opzegging op één van bovenstaande manieren, wordt door [verzoekende partij] betwist. Doordat [verwerende partij] niet op de mondelinge behandeling is verschenen, heeft hij niet kunnen onderbouwen dat wel een rechtsgeldige opzegging heeft plaatsgevonden. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat niet is gebleken dat een rechtsgeldige opzegging van de arbeidsovereenkomst heeft plaatsgevonden. De kantonrechter zal dan ook het primaire verzoek van [verzoekende partij] toewijzen en de opzegging van de arbeidsovereenkomst vernietigen.
4.3.
[verwerende partij] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [verzoekende partij] worden begroot op:
- griffierecht
732,00
- salaris gemachtigde
543,00
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.410,00
4.4.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
vernietigt de opzegging van de arbeidsovereenkomst;
5.2.
veroordeelt [verwerende partij] in de proceskosten van € 1.410,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening en de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als [verwerende partij] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en de beschikking daarna wordt betekend;
5.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr.drs. S.L.M. Staals en in het openbaar uitgesproken op 10 november 2025.