ECLI:NL:RBDHA:2025:23429

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 december 2025
Publicatiedatum
9 december 2025
Zaaknummer
NL25.26078
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf voor pleegkinderen van een asielzoeker uit de Democratische Republiek Congo

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 9 december 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor pleegkinderen van een asielzoeker uit de Democratische Republiek Congo. De referente, die in het bezit is van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, had op 22 februari 2022 een aanvraag ingediend voor haar pleegkinderen en echtgenoot. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag op 26 maart 2024 afgewezen, en na bezwaar is deze afwijzing op 15 mei 2025 gehandhaafd. De rechtbank heeft het beroep van de eisers op 13 november 2025 behandeld, waarbij de referente en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de minister.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de identiteit van de biologische ouders van de pleegkinderen niet aannemelijk heeft gemaakt, omdat er geen identificerende documenten zijn overgelegd. De rechtbank oordeelt dat de verklaringen van de referente over het ontbreken van documenten onvoldoende zijn om de identiteit van de biologische ouders aannemelijk te achten. Ook de identiteit van de pleegkinderen is niet aannemelijk gemaakt, aangezien de overgelegde Keniaanse vluchtelingendocumenten niet zijn afgegeven door de autoriteiten van de Democratische Republiek Congo en slechts in kopie zijn overgelegd.

De rechtbank concludeert dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de familierechtelijke relatie tussen de pleegkinderen en hun biologische ouders niet aannemelijk is gemaakt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de afwijzing van de mvv-aanvraag, waarbij de eisers geen proceskostenvergoeding ontvangen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.26078

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
V-nummer: [nummer]

[naam] ,

geboren op [geboortedatum] ,
V-nummer: [nummer] ,

[naam] ,

geboren op [geboortedatum] ,
V-nummer: [nummer] ,

[naam] ,

geboren op [geboortedatum] ,
V-nummer: [nummer]

[naam] ,

geboren op [geboortedatum]
V-nummer: [nummer]
Allen: burger van Democratische Republiek Congo
(gemachtigde: mr. F. van Dijk),
en

de Minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. K. Jansen).

Inleiding

Waar gaat deze zaak over?
1. [naam] (referente) is in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Op 22 februari 2022 heeft zij een aanvraag ingediend om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) ten behoeve van eisers, haar gestelde pleegkinderen en echtgenoot.
1.1.
De minister heeft deze aanvraag met de primaire besluiten van 26 maart 2024 afgewezen. Met het bestreden besluit van 15 mei 2025 op het bezwaar van eisers is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. Eisers hebben tegen dit besluit beroep ingesteld.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 13 november 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: referente, de gemachtigde van eisers en van referente en de gemachtigde van de minister.
2. Referente is op 2 april 2025 gehoord.
Wat heeft de minister besloten?
3. De minister heeft de aanvraag in de (afzonderlijke) primaire besluiten afgewezen en in het bestreden besluit de afwijzing gehandhaafd. Referente heeft in bezwaar en tijdens de hoorzitting verklaard dat haar echtgenoot [naam] en gesteld pleegkind [naam] nog steeds vermist zijn en dat er geen contact is. De aanvragen voor hen zijn in primo afgewezen vanwege hun vermissing met het oog op de vaststelling van de nareistermijn. Voor hen beiden zijn geen aparte inhoudelijke gronden in bezwaar ingediend. Daarom is het bezwaar ten aanzien van hen, om die reden, ongegrond verklaard. De minister heeft ten aanzien van de andere gestelde pleegkinderen, de biologische ouders en referente het volgende overwogen:
Identiteit biologische ouders en van de pleegkinderen
3.1.
De identiteit van de biologische ouders van de pleegkinderen is niet aannemelijk gemaakt. Ten aanzien van de biologische ouders zijn geen identificerende documenten overgelegd en de verklaring over het ontbreken daarvan vindt de minister onvoldoende. De minister volgt dat de ouders geen paspoort hadden maar wijst op het bestaan van een identificatieplicht en op de kiezerspas als gebruikelijk identiteitsdocument. De identiteit van de pleegkinderen is ook niet aannemelijk gemaakt. De kopieën van de Keniaanse vluchtelingendocumenten [1] hebben beperkte bewijswaarde. De documenten zijn niet afgegeven door de autoriteiten van het land van herkomst, de Democratische Republiek Congo [2] , maar door Kenia/UNHCR [3] . De documenten zijn enkel in kopie afgegeven waardoor ze niet op echtheid te onderzoeken zijn en de informatie is mogelijk gebaseerd op eigen verklaringen van de gestelde pleegkinderen. De minister benadrukt dat het feit dat deze documenten niet meer geldig zijn, niet als reden is gebruikt om ze minder bewijswaarde te geven. Geldige documenten zijn wel opgevraagd, omdat meer documenten de bewijspositie zouden kunnen versterken. Daarnaast is de originele kieskaart van de DRC van Rukara door Bureau Documenten beoordeeld als niet bevoegd opgemaakt en afgegeven.
Familierechtelijke relatie met de biologische ouders en tussen referente en de pleegkinderen/pleegouders
3.2.
De familierechtelijke relatie tussen de kinderen en hun overleden ouders is ook niet aannemelijk. De minister overweegt dat alle overgelegde geboortedocumenten een negatief advies hebben gekregen van Bureau Documenten. De geboorteakte van [naam] is vals bevonden en de drie originele geboortebewijzen van [naam] , [naam] en van [naam] zijn met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet bevoegd opgemaakt en afgegeven. Andere documenten zijn niet overgelegd. De familierechtelijke relatie tussen referente en de pleegkinderen/pleegouders acht de minister evenmin aannemelijk. Referente wordt niet langer tegengeworpen dat zij geen voogdijakte heeft overgelegd.
3.3.
De minister heeft vervolgens alle stukken, omstandigheden, verklaringen en contra-indicaties in samenhang beoordeeld en vervolgens overwogen dat de integrale beoordeling niet tot het door referente gevraagde resultaat leidt. Referente krijgt niet het voordeel van de twijfel, omdat er geen contra-expertise en geen enkel positief beoordeeld document voor de gestelde gezinsleden is ingebracht, hetgeen een forse contra-indicatie is. Daarom biedt de minister geen nader onderzoek aan. Hij overweegt daarbij dat het ontbreken van documenten betreffende de voogdij niet wordt tegengeworpen. Wel wijst hij op het onder moeilijke omstandigheden toch verkrijgen van originele documenten ten aanzien van de identiteit (zoals de kiespas van Rukara) en de geboorteakte en geboortebewijzen van de autoriteiten in DRC. Hij benadrukt dat Bureau Documenten een negatief oordeel heeft gegeven over de ingeleverde originele documenten. Dat het rapport van onderzoek niet goed zou zijn verricht en onderbouwd verwerpt hij. Het ontbreken van uitgebreide analyses heeft te maken met het willen voorkomen van vervalsingen. Dat er geen contra-expert te vinden zou zijn maakt niet dat het onderzoek van Bureau Documenten niet juist is. Hij legt daarnaast uit waarom een asielvergunning is verleend ondanks valse documenten.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank beoordeelt de weigering van de minister aan de hand van de beroepsgronden.
4.1.
Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. De rechtbank overweegt allereerst dat het uit het in algemene zin herhalen en inlassen van wat eisers eerder in bezwaar en in de overige stukken naar voren hebben gebracht, niet zonder meer kan worden afgeleid waarom eisers van mening zijn dat het bestreden besluit onjuist is. Daarom ziet de rechtbank hierin geen aanleiding het bestreden besluit te vernietigen.
Identiteit biologische ouders
6. Eisers voeren aan dat de minister ten onrechte de identiteit van de biologische ouders niet aannemelijk acht alleen maar omdat er geen documenten zijn ingediend over de identiteit. Zij stellen dat verklaringen van referente, onder meer afgelegd in haar asielprocedure, in samenhang met de aanvraag- en bezwaar procedure, voldoende zijn, ondanks het ontbreken van documenten.
6.1.
De rechtbank volgt eisers hierin niet. Vaststaat dat van de biologische ouders, zoals door de minister terecht gesteld, geen enkel identificerend document is overgelegd. De minister heeft zijn standpunt over de verklaringen van referente over de verloren gegane documenten (vlucht, overlijden gestelde biologische ouders, verlies documenten) afdoende gemotiveerd en kenbaar betrokken in de integrale beoordeling en heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat deze verklaringen onvoldoende zijn om de identiteit van de gestelde biologische ouders aannemelijk te achten. Dat referente in haar asielprocedure heeft verklaard over het geweld en de vluchtomstandigheden maakt dit niet anders. Die omstandigheden heeft de minister ook afdoende en kenbaar betrokken bij het ontbreken van documenten alsook dat het begrijpelijk is dat die daarom ontbreken, maar dat dit niet kan wegnemen dat de minister de gestelde identiteit niet ten onrechte onaannemelijk heeft geacht, bij gebrek aan enig objectief identificerend stuk.
Identiteit pleegkinderen, Bureau Documenten, contra-expertise en referentiemateriaal
6.2.
Eisers menen dat de minister ten onrechte onvoldoende bewijswaarde heeft toegekend aan de Keniaanse documenten en dat onvoldoende inzichtelijk is gemaakt hoe die bewijswaarde is beoordeeld. Eisers stellen dat hen niet kan worden tegengeworpen dat de documenten in kopie zijn overgelegd, omdat de originelen nog in Kenia nodig zijn. Bovendien maakt het niet uit dat de documenten niet afkomstig zijn van de DRC nu de minister heeft onderkend dat er geen paspoorten of laissez passers kunnen worden aangevraagd vanwege de vluchtsituatie. Eisers zien niet in waarom de thans geldige kaarten worden opgevraagd nu die in Kenia nodig zijn en de inhoud reeds in kopie beschikbaar is en de inhoud geverifieerd kan worden bij UNHCR.
6.3.
Ook deze beroepsgrond volgt de rechtbank niet. De Keniaanse documenten zijn niet afgegeven door de autoriteiten van de DRC maar door de Keniaanse autoriteiten, in samenwerking met UNHCR. Het zijn, zoals de minister ook al heeft gesteld, kopieën waardoor zij niet op echtheid onderzocht kunnen worden. In de besluitvorming is voldoende en inzichtelijk gemotiveerd waarom aan deze documenten een beperkte bewijswaarde toekomt. Daar komt bij, zoals door de minister is gesteld, dat referente tijdens de hoorzitting [4] heeft verklaard dat bij de registratie in Kenia dezelfde Congolese documenten zijn gebruikt als die welke zij bij de minister heeft ingediend en die vervolgens door Bureau Documenten negatief zijn beoordeeld. De minister heeft daarom terecht aan de Keniaanse documenten slechts beperkte bewijskracht toegekend. Zij zijn immers (mede) gebaseerd op documenten die volgens Bureau Documenten, een deskundigenadvies, niet bevoegd zijn opgemaakt en afgegeven of vals zijn. De omstandigheid dat UNHCR en Kenia deze documenten -in het kader van asiel/registratie- hebben geaccepteerd, kan er niet toe leiden dat de minister aan de daaruit voorvloeiende registraties dezelfde bewijswaarde zou moeten toekennen als aan de door de autoriteiten van de DRC afgegeven identiteitsdocumenten. Dat de documenten in kopie zijn overgelegd, kan eisers, anders dan zij stellen, wel worden tegengeworpen. Het is immers aan eisers, binnen hun mogelijkheden, om hun identiteit aannemelijk te maken, temeer nu er een contra-indicatie is door het negatieve oordeel van Bureau Documenten over de originele stukken van de DRC. Dat deze beschikbare documenten afkomstig zijn uit Kenia, heeft de minister overigens niet op zichzelf als zelfstandige tegenwerping gebruikt maar als onderdeel van de integrale waardering van de algehele bewijspositie. In het besluit is immers erkend dat in het voordeel van eisers is meegenomen dat vanwege de vluchtsituatie niet van hen kan worden verwacht dat zij nog paspoorten of laissez passers zouden aanvragen. Maar, gelet op het voorgaande, heeft de minister, terecht deze bewijswaarde toegekend aan de overgelegde Keniaanse documenten en is de identiteit van de pleegkinderen daarom terecht niet aannemelijk geacht.
6.4.
Eisers betwisten de conclusies van Bureau Documenten over de door hen ingediende documenten (kieskaart, geboorteakte en geboortebewijzen) en stellen dat het referentiemateriaal mogelijk niet uitputtend of actueel is en dat de conclusie mogelijk voorbarig is. Ook menen zij dat onvoldoende inzichtelijk is in welke mate de documenten afwijken van het referentiemateriaal. Ter zitting is gesteld dat in de DRC en Kenia vele varianten van documenten bestaan.
6.5.
De rechtbank stelt voorop dat een verklaring van onderzoek van Bureau Documenten naar vaste jurisprudentie van de Afdeling [5] moet worden beschouwd als een deskundigenadvies aan de minister. De minister mag daarvan in beginsel uitgaan, tenzij er concrete aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de zorgvuldigheid of inhoud van dat advies.
6.6.
De originele documenten van DRC van eisers zijn onderzocht en geconcludeerd is dat deze niet bevoegd zijn opgemaakt en afgegeven, omdat zij afwijken van het beschikbare referentiemateriaal dan wel vals zijn. Ten aanzien van de drie geboortebewijzen is aangegeven dat deze met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet bevoegd zijn opgemaakt en afgegeven en dat deze documenten geen officieel bewijs van geboorte betreffen. De geboorteakte is vals bevonden. De rechtbank ziet in wat eisers hebben aangevoerd geen concrete aanknopingspunten om aan de juistheid of zorgvuldigheid van de conclusie van Bureau Documenten te twijfelen. De enkele stelling dat er in deze landen veel en verschillende documenten zijn en dat de wijze van afgifte per regio kan verschillen, betekent op zichzelf niet dat Bureau Documenten niet in staat zou zijn om aan de hand van het beschikbare referentiemateriaal een deskundig oordeel te geven. Deze stelling is, met andere woorden, niet voldoende om de betrouwbaarheid van een rapport van Bureau Documenten te ontkrachten of om de minister te verplichten tot verder onderzoek in de DRC dan wel Kenia. De minister heeft verder ook aan zijn vergewisplicht voldaan, gelet op de vergewisbrief van TOELT [6] van 10 september 2022 waarin, na inzage in de onderliggende stukken van de verklaring van onderzoek van Bureau Documenten van 2 september 2022, is geconcludeerd dat de verklaring van onderzoek inhoudelijk inzichtelijk en concludent is. Daarmee is voldoende gewaarborgd dat de minister zich er van heeft vergewist dat het deskundigenadvies naar wijze van totstandkoming zorgvuldig en naar inhoud inzichtelijk is. Dit betekent dat de minister het advies van Bureau Documenten aan het bestreden besluit ten grondslag heeft mogen leggen. Eisers hebben geen contra-expertise overgelegd. Eisers hebben onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij in de onmogelijkheid verkeren een contra-expertise te laten uitvoeren of dat er geen contra-experts beschikbaar zijn. Evenmin is aannemelijk gemaakt dat, als een contra-expert al gevonden zou zijn, eisers de kosten daarvan niet hadden kunnen dragen. Onder deze omstandigheden is er geen aanleiding om te oordelen dat de minister niet (langer) op het advies van Bureau Documenten mocht afgaan.
6.7.
De rechtbank ziet evenmin aanleiding om de minister op te dragen inzicht te geven in het door Bureau Documenten gebruikte referentiemateriaal. Daartoe overweegt de rechtbank dat de minister niet ten onrechte stelt dat een nadere detaillering van het referentiemateriaal in het openbaar de kans vergroot dat vervalsers hun documenten op dat materiaal kunnen afstemmen. Nu de verklaring van Bureau Documenten, mede gelet op de vergewisbrief van TOELT, zorgvuldig tot stand is gekomen, inzichtelijk en concludent is, ziet de rechtbank geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de minister het onderliggend referentiemateriaal nader openbaar moet maken.
Familierechtelijke relaties: tussen pleegkinderen en biologische ouders en tussen referente en pleegkinderen
6.8.
De rechtbank is verder van oordeel dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de familierechtelijke relatie tussen de pleegkinderen en de ouders niet aannemelijk is gemaakt nu de overgelegde geboorteakte en geboortebewijzen negatief zijn beoordeeld en er geen andere documenten zijn. De verklaringen van referente over het ontbreken van aanvullende documenten, namelijk dat na het overlijden van de ouders alle documenten kwijt waren, zijn door de minister betrokken in de integrale beoordeling en de minister heeft daaraan onvoldoende gewicht kunnen toekennen om, ondanks het negatieve documentenonderzoek, de gezinsband aannemelijk te achten.
6.9.
Anders dan eisers stellen, is de rechtbank van oordeel dat de minister zich ook niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de familierechtelijke relatie tussen referente en de pleegkinderen ook niet aannemelijk is gemaakt nu niet is aangetoond dat referente en niet (hoofdzakelijk) de grootmoeder als pleegouder optreedt. De enkele verklaring van referente over de automatische overgang van voogdij naar “siblings” van de ouders, als de grootouders het niet op zich kunnen nemen, is daarvoor onvoldoende concreet.
Integrale beoordeling, contra-indicatie, geen voordeel van de twijfel
7. De stelling van eisers dat hen ten onrechte niet het voordeel van de twijfel is gegeven en dat ten onrechte geen nader onderzoek wordt verricht door de minister, waaronder DNA-onderzoek of een onderzoek bij de Keniaanse autoriteiten/UNCHR, kan, gelet op het voorgaande, niet slagen. De rechtbank begrijpt dat dit voor eisers als wrang kan worden ervaren. Dat neemt niet weg dat een negatief oordeel van Bureau Documenten over alle origineel ingediende documenten door de minister terecht als een zeer zware contra-indicatie is aangemerkt. De minister biedt geen aanvullend onderzoek aan als een contra-indicatie van toepassing is [7] . De minister heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat deze contra-indicatie zwaarder weegt dan de in het voordeel van eisers meegewogen omstandigheden (kwijtraken documenten door oorlog of vluchtsituatie, erkenning moeilijke omstandigheden waarover in asielrelaas is verklaard, bewijsnood, informele voogdij binnen de familie). De minister heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat hij daarom niet gehouden is om, ondanks een zware contra-indicatie, nog nader onderzoek aan te bieden naar de identiteit en de familierechtelijke relatie. Dat de minister daartoe gehouden was op grond van de samenwerkingsplicht of de Gezinsherenigingsrichtlijn is dan ook geen sprake van.

Conclusie en gevolgen

8. Het voorgaande leidt ertoe dat de minister zich naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eisers hun identiteit noch hun familierechtelijke relatie met referente aannemelijk hebben gemaakt en dat de minister terecht geen nader onderzoek heeft aangeboden. De aanvragen voor een mvv in het kader van nareis bij referente zijn terecht afgewezen. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Het beroep is ongegrond. Eisers krijgen daarom geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, in aanwezigheid van mr. F. Aissa, griffier en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak bekend is gemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Asylum seeker pass, GOK Proof of Registration.
2.DRC.
3.United Nations High Comissioner for Refugees.
4.Zie bladzijde vier van het verslag van de hoorzitting op 2 april 2025.
5.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.Team Onderzoek en Exppertise Land en Taal.
7.Zie de uitspraak van de Afdeling van 16 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1637 en van 16 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3147.