ECLI:NL:RBDHA:2025:23429
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van de aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf voor pleegkinderen van een asielzoeker uit de Democratische Republiek Congo
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 9 december 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor pleegkinderen van een asielzoeker uit de Democratische Republiek Congo. De referente, die in het bezit is van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, had op 22 februari 2022 een aanvraag ingediend voor haar pleegkinderen en echtgenoot. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag op 26 maart 2024 afgewezen, en na bezwaar is deze afwijzing op 15 mei 2025 gehandhaafd. De rechtbank heeft het beroep van de eisers op 13 november 2025 behandeld, waarbij de referente en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de minister.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de identiteit van de biologische ouders van de pleegkinderen niet aannemelijk heeft gemaakt, omdat er geen identificerende documenten zijn overgelegd. De rechtbank oordeelt dat de verklaringen van de referente over het ontbreken van documenten onvoldoende zijn om de identiteit van de biologische ouders aannemelijk te achten. Ook de identiteit van de pleegkinderen is niet aannemelijk gemaakt, aangezien de overgelegde Keniaanse vluchtelingendocumenten niet zijn afgegeven door de autoriteiten van de Democratische Republiek Congo en slechts in kopie zijn overgelegd.
De rechtbank concludeert dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de familierechtelijke relatie tussen de pleegkinderen en hun biologische ouders niet aannemelijk is gemaakt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de afwijzing van de mvv-aanvraag, waarbij de eisers geen proceskostenvergoeding ontvangen.