Uitspraak
RECHTBANK Den Haag
1.De procedure
2.De feiten
Artikel 4 – Duur van de overeenkomst
De bestuursovereenkomst wordt aangegaan voor de duur van 10 jaar en vangt
De overeenkomst eindigt van rechtswege na het verstrijken van de in lid 1
Overwegende dat:
- Partijen een bestuursovereenkomst hebben gesloten over de tijdelijke realisatie van een opvanglocatie voor vreemdelingen in de gemeente Rijssen-Holten ;
- Partijen behoefte hebben om, naast de afspraken in de bestuursovereenkomst, ook afspraken te maken over het feitelijk beheer op en in de omgeving van de opvanglocatie;
- Een klankbordgroep is gevraagd een advies uit te brengen over werkafspraken tussen partijen;
- Partijen, met in achtneming van het advies van de klankbordgroep, de aanvullende
Artikel 1 Wettelijke taken COA
Het alternatief is een juridische procedure. COA staat hierin zeer sterk, ook omdat zij al ruime tijd hebben moeten wachten met inhuizen en bovendien bovengenoemd aanbod hebben gedaan. Ook juristen van de gemeente beamen dit.”.
3.Het geschil
4.De beoordeling
feitelijk beheervan de opvanglocatie. Het ligt niet voor de hand dat partijen daarin tevens afspraken hebben willen maken die de kort voordien overeengekomen duur van de opvang op de locatie substantieel beperken, zonder dat daarbij nadere afspraken zijn gemaakt over de nadelige gevolgen ervan voor het COA. Verder is opmerkelijk dat de Gemeente ná de totstandkoming van de aanvullende werkafspraken tot aan de brief van 6 februari 2025 publiekelijk nooit het standpunt heeft ingenomen dat het COA de locatie voorafgaand aan het onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning niet als AZC in gebruik zou mogen nemen. Zo heeft de Gemeente dit standpunt niet ingenomen in de procedure van de buurtbewoners bij de bestuursrechter, waarbij het voornemen tot ingebruikname per januari 2025 als uitgangspunt is genomen. Als de Gemeente daadwerkelijk de mening was toegedaan dat ingebruikname pas kon plaatsvinden na het onherroepelijk worden van de vergunning, had het voor de hand gelegen dat in die procedure bij de bestuursrechter te melden. Dan was er immers geen spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening. In de communicatie naar de omwonenden heeft de Gemeente ook geen melding gemaakt van de eis dat het COA over een onherroepelijke vergunning diende te beschikken. Verder heeft de Gemeente tegenover het COA tot voor kort ook geen expliciet beroep gedaan op de passage. In plaats daarvan heeft de Gemeente geruime tijd met het COA onderhandeld over de op te vangen doelgroep. Kennelijk heeft de Gemeente gepoogd de fout van het COA te benutten als ‘wisselgeld’. Anders valt niet te begrijpen dat de Gemeente kennelijk – zij het onder voorwaarden – toch kon instemmen met de opvang van asielzoekers voorafgaand aan het onherroepelijk worden van de vergunning.