ECLI:NL:RBDHA:2025:23049

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 december 2025
Publicatiedatum
4 december 2025
Zaaknummer
NL25.24198
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning als kennismigrant en gezinslid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de intrekking van de verblijfsvergunning van eiser als kennismigrant en van zijn gezinsleden. De minister van Asiel en Migratie heeft de vergunning met terugwerkende kracht per 30 oktober 2022 ingetrokken, omdat eiser niet langer voldeed aan de voorwaarden van zijn verblijfsvergunning. Eiser heeft hiertegen beroep aangetekend, waarbij hij verschillende beroepsgronden aanvoert, waaronder persoonlijke omstandigheden die hem zouden moeten vrijwaren van intrekking. De rechtbank heeft op 6 november 2025 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigden van zowel eiser als de minister aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat de minister de intrekking van de verblijfsvergunning deugdelijk heeft gemotiveerd en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die de intrekking onterecht maken. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. De rechtbank heeft daarbij ook de belangenafweging in het kader van artikel 8 EVRM meegewogen, maar oordeelt dat de minister niet onterecht heeft gesteld dat de intrekking niet in strijd is met dit artikel. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een voorlopige voorziening.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.24198 en NL25.24199 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam] , V-nummer: [nummer] , eiser

[naam] , V-nummer: , eiseres

geboren op [datum] ,
en hun zoon:
[naam] ,V-nummer: , eiser
geboren op [datum] ,
hierna gezamenlijk te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. A.S. Sewman),
en

de Minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. C.R. Stoute).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de intrekking van de verblijfsvergunning als kennismigrant’ en als gezinslid van de kennismigrant. De minister heeft de vergunning met terugwerkende kracht per 30 oktober 2022 ingetrokken. Eisers zijn het hier niet mee eens en voeren daartoe een aantal beroepsgronden aan.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat dit besluit in stand kan blijven. De minister heeft de intrekking van deze reguliere verblijfsvergunning deugdelijk gemotiveerd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser is op met ingang van 21 maart 2017 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘arbeid als kennismigrant’. Deze vergunning is destijds verleend op basis van eisers dienstverband bij [naam] BV., dat als referent optrad. .
2.1.
De echtgenote van eiser, [naam], en hun minderjarige kind, [naam] (hierna: de gezinsleden), zijn in het bezit gesteld van een afgeleide verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [naam]’.
2.2.
Bij besluit van 8 maart 2024 heeft de minister een voornemen tot intrekking uitgebracht. Bij besluit van 17 mei 2024 heeft de minister de verblijfsvergunning van eiser ingetrokken. Op 20 mei 2024 heeft eiser per brief bezwaar ingediend, echter buiten de daarvoor geldende termijn van vier weken. De minister heeft eiser vervolgens in de gelegenheid gesteld om toe te lichten waarom het bezwaarschrift niet tijdig is ingediend. Op 2 december 2024 heeft de gemachtigde van eiser daarop gereageerd. De door de gemachtigde opgegeven reden voor de termijnoverschrijding is door de minister verschoonbaar geacht.
2.3.
Op 15 januari 2025 heeft er een hoorzitting plaatsgevonden.
2.4.
Bij besluit van 30 april 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister eisers verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel ‘Arbeid als kennismigrant’ met terugwerkende kracht vanaf 30 oktober 2022 ingetrokken. Ook heeft de minister bij dat besluit de verblijfsvergunningen ‘verblijf als familie- of gezinslid bij ‘[naam]’ voor eiseres (echtgenote van eiser) en hun kind per die datum ingetrokken.
2.5.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.6.
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 6 november 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister. Het onderzoek is ter zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt het beroep van eisers tegen de intrekking met terugwerkende kracht van de verblijfsvergunning.. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden. Ook beoordeelt de rechtbank het verzoek van eiser om een voorlopige voorziening.
3.1.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is en dat het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het bestreden besluit
4. De minister heeft bij besluit van 8 maart 2024 (het primaire besluit) de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd van eiser, verleend onder de beperking ‘arbeid als kennismigrant’, met terugwerkende kracht per 30 oktober 2022 ingetrokken. Aan de intrekking heeft de minister ten grondslag gelegd dat eiser vanaf 30 oktober 2022 niet langer voldeed aan de voorwaarden van zijn verblijfsvergunning. Gebleken is dat eiser sinds 30 juli 2022 niet meer werkzaam was bij een erkend referent. Eiser is daarom niet meer werkzaam als kennismigrant. Met inachtneming van de zoekperiode van drie maanden heeft de minister daarom besloten de verblijfsvergunning met ingang van 30 oktober 2022 in te trekken. Omdat de minister de verblijfsvergunning van eiser heeft ingetrokken, heeft hij ook de verblijfsvergunning van eiseres en hun zoon met terugwerkende kracht tot de ingangsdatum ingetrokken.
4.1.
Bij besluit van 30 april 2025 (het bestreden besluit) is de minister bij de intrekking gebleven. De minister stelt daarnaast dat zich in het geval van eisers geen bijzondere omstandigheden voordoen op grond waarvan de intrekkingen achterwege moeten worden gelaten met toepassing van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Voorts heeft de minister meegewogen dat eiser en zijn gezin weliswaar een beschermenswaardig privé- en gezinsleven in Nederland hebben opgebouwd, maar dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 EVRM in hun nadeel uitvalt.
Standpunt eiser
5. Eiser erkent dat hij thans niet meer voldoet aan de voorwaarden van zijn verblijfsvergunning, nu hij geen werk meer heeft. Volgens eiser is dit echter het gevolg van een samenloop van bijzondere en persoonlijke omstandigheden die hem niet kunnen worden aangerekend. Zo is in 2019 bij zijn zoon acute leukemie vastgesteld en heeft eiser in 2022 driemaal het coronavirus opgelopen, met blijvende gevolgen voor zijn gezondheid. Daarnaast bleek een door eiser in die periode gesloten arbeidsovereenkomst achteraf niet te voldoen aan de vereisten van de verblijfsvergunning, waardoor hij kostbare tijd heeft verloren. Verder konden eiser en zijn gezin hun Russische paspoorten niet tijdig verlengen door de sluiting van Russische ambassades in de EU als gevolg van de oorlog in Oekraïne, waardoor eiser langdurig niet kon solliciteren of werken. Daarnaast kampt eiser met een depressieve- en angststoornis. Gelet op deze omstandigheden stelt eiser dat de minister hem ten onrechte geen aanvullende termijn heeft gegund, waardoor het besluit onzorgvuldig is voorbereid en onvoldoende gemotiveerd.
5.1.
Ten aanzien van artikel 8 van het EVRM betoogt eiser dat de minister de belangenafweging onjuist heeft verricht. Ten onrechte is door de minister overwogen dat eiser en zijn gezin naar verwachting afhankelijk zullen worden van sociale voorzieningen. Ten aanzien van de sociale contacten van eisers en de medische behandeling van eisers stelt de minister te eenvoudig dat deze contacten, relatie en behandelingen ook te vinden zijn in Rusland. Het gaat er in casu niet zozeer om of het privéleven ook elders kan plaatsvinden, maar om de toets of het privéleven alhier voldoende is voor afgifte van een verblijfsvergunning.
Mocht de minister de verblijfsvergunning van eisers intrekken?
6. De rechtbank stelt vast dat op artikel 19 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) in samenhang gelezen met artikel 18, eerste lid, aanhef en onder van de Vw de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd worden kan ingetrokken indien niet (langer) wordt voldaan aan de beperking waaronder de vergunning is verleend of een voorschrift dat aan de vergunning is verbonden. Dit betreft dus een discretionaire bevoegdheid.
6.1.
In paragraaf B1/6.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) is invulling gegeven aan deze discretionaire bevoegdheid door te bepalen dat de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt ingetrokken met ingang van de datum waarop niet (meer) wordt voldaan aan de in die paragraaf vermelde voorwaarden.
6.2.
Vaststaat dat eiser niet langer aan de voorwaarden van zijn verblijfsvergunning voldeed, nu de arbeidsovereenkomst tussen Tom B.V. en eiser op 30 juli 2022 is beëindigd. De minister is hierover bij wijzigingsformulier van de werkgever, ontvangen op 12 januari 2023, geïnformeerd. Eiser heeft dit niet betwist. De kern van het geschil is echter of de minister, gelet op de door eiser aangevoerde bijzondere omstandigheden, had moeten afzien van het gebruik van deze bevoegdheid.
6.3.
De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende deugdelijk heeft gemotiveerd dat de door eiser aangevoerde feiten en omstandigheden, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang bezien, geen bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 Awb opleveren die noopten tot het afzien van intrekking, wegens onevenredige gevolgen. De minister heeft daarbij kenbaar rekening gehouden met de medische problematiek binnen het gezin, de persoonlijke omstandigheden, de gevolgen van de coronaperiode en het gegeven dat eisers (nog) geen beroep hebben gedaan op publieke middelen. Voorts heeft de minister in redelijkheid zwaar gewicht mogen toekennen aan het algemeen belang van een juiste toepassing van de kennismigrantenregeling. Vaststaat dat eiser sinds juli 2022 niet meer in loondienst is bij een erkend referent. Dat eiser hoogopgeleid is en dat zijn werkloosheid mogelijk tijdelijk zou zijn, maakt niet dat de minister van zijn bevoegdheid tot intrekking had moeten afzien. Het beroep op toekomstig werkperspectief is door de minister niet miskend, maar terecht als onvoldoende concreet beoordeeld, nu eiser geruime tijd werkloos is geweest.
Is de intrekking in strijd met artikel 8 van het EVRM?
7. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de intrekking niet in strijd is met artikel 8 EVRM. De minister heeft het door eisers opgebouwde privé- en gezinsleven in Nederland kenbaar meegewogen en zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat dit onvoldoende grond vormt om af te wijken van het uitgangspunt dat het gezinsleven in beginsel in het land van herkomst kan worden voortgezet. Daarbij heeft de minister mogen betrekken dat eisers op volwassen leeftijd naar Nederland zijn gekomen, het grootste deel van hun leven in Rusland hebben gewoond, de taal spreken en dat eiser daar vóór vertrek heeft gewerkt. Ook heeft de minister niet ten onrechte betrokken dat eisers nog familieleden in Rusland hebben, hetgeen duidt op blijvende sociale en familiale verankering aldaar.
Ten aanzien van de medische omstandigheden heeft de minister zich evenmin ten onrechte op het standpunt gesteld dat in Rusland passende behandeling mogelijk is. De minister heeft mogen meewegen dat eiser en zijn echtgenote eerder in Rusland zijn behandeld en dat ook voor de zoon zorg beschikbaar is. Dat de zorg in Nederland mogelijk van hogere kwaliteit zou zijn, maakt niet dat terugkeer tot een schending van artikel 8 EVRM leidt.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Gelet hierop is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter, in de zaak geregistreerd onder nummer: NL25.24199,
wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van A. Hoekstra - Verbeek, griffier en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak kan, voor zover het de beslissing op het
beroep betreft, een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de
Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak.
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze
uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet
afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening
(een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen de beslissing op het verzoek om een voorlopige
voorziening staat geen rechtsmiddel open.