ECLI:NL:RBDHA:2025:23049
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Intrekking verblijfsvergunning als kennismigrant en gezinslid
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de intrekking van de verblijfsvergunning van eiser als kennismigrant en van zijn gezinsleden. De minister van Asiel en Migratie heeft de vergunning met terugwerkende kracht per 30 oktober 2022 ingetrokken, omdat eiser niet langer voldeed aan de voorwaarden van zijn verblijfsvergunning. Eiser heeft hiertegen beroep aangetekend, waarbij hij verschillende beroepsgronden aanvoert, waaronder persoonlijke omstandigheden die hem zouden moeten vrijwaren van intrekking. De rechtbank heeft op 6 november 2025 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigden van zowel eiser als de minister aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat de minister de intrekking van de verblijfsvergunning deugdelijk heeft gemotiveerd en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die de intrekking onterecht maken. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. De rechtbank heeft daarbij ook de belangenafweging in het kader van artikel 8 EVRM meegewogen, maar oordeelt dat de minister niet onterecht heeft gesteld dat de intrekking niet in strijd is met dit artikel. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een voorlopige voorziening.