In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 31 oktober 2025 uitspraak gedaan over het beroep van eiseres tegen het niet tijdig beslissen door de minister van Asiel en Migratie op haar aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf. De rechtbank oordeelt dat de minister niet binnen de gestelde termijn van twee weken na de eerdere uitspraak van 9 juli 2025 heeft beslist op de aanvraag van eiseres. Dit leidt tot de conclusie dat het beroep van eiseres gegrond is. De rechtbank legt de minister een nieuwe beslistermijn van twee weken op, met de waarschuwing dat bij overschrijding een dwangsom van € 250,- per dag zal worden opgelegd, tot een maximum van € 37.500,-. Eiseres krijgt ook een vergoeding voor de proceskosten, die is vastgesteld op € 453,50, en het door haar betaalde griffierecht van € 194,- moet door de minister worden vergoed. De rechtbank benadrukt dat het procesbelang van eiseres blijft bestaan, ondanks het ontbreken van een ingebrekestelling, en dat de minister niet kan volstaan met algemene verwijzingen naar andere beslistermijnen zonder bijzondere omstandigheden aan te tonen.