ECLI:NL:RBDHA:2025:22960

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 oktober 2025
Publicatiedatum
4 december 2025
Zaaknummer
NL25.35640
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen het niet tijdig beslissen op een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 31 oktober 2025 uitspraak gedaan over het beroep van eiseres tegen het niet tijdig beslissen door de minister van Asiel en Migratie op haar aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf. De rechtbank oordeelt dat de minister niet binnen de gestelde termijn van twee weken na de eerdere uitspraak van 9 juli 2025 heeft beslist op de aanvraag van eiseres. Dit leidt tot de conclusie dat het beroep van eiseres gegrond is. De rechtbank legt de minister een nieuwe beslistermijn van twee weken op, met de waarschuwing dat bij overschrijding een dwangsom van € 250,- per dag zal worden opgelegd, tot een maximum van € 37.500,-. Eiseres krijgt ook een vergoeding voor de proceskosten, die is vastgesteld op € 453,50, en het door haar betaalde griffierecht van € 194,- moet door de minister worden vergoed. De rechtbank benadrukt dat het procesbelang van eiseres blijft bestaan, ondanks het ontbreken van een ingebrekestelling, en dat de minister niet kan volstaan met algemene verwijzingen naar andere beslistermijnen zonder bijzondere omstandigheden aan te tonen.

Uitspraak

uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL25.35640
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres], eiseres V-nummer: [V-nummer] ,
(gemachtigde: mr. M.A. Vegter), en
de minister van Asiel en Migratie,de minister.
Procesverloop
Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiseres heeft ingediend na de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 9 juli 2025.1 In die uitspraak staat onder meer dat de minister binnen twee weken na verzending van die uitspraak alsnog moet beslissen op de aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf voor verblijf met als doel ‘familie en gezin’ in het kader van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden (de aanvraag). De minister heeft zich aan deze termijn niet gehouden. Eiseres stelt daarom nu beroep in.
Overwegingen
1. De rechtbank vindt het in deze zaak niet nodig om partijen uit te nodigen voor een zitting.2
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd op een aanvraag beslist, dan kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog moet worden beslist op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen.3

Is het beroep van eiseres ontvankelijk?

3. Soms kan niet worden verwacht dat de betrokkene eerst een ingebrekestelling stuurt. Dat is in dit geval zo, omdat de bestuursrechter in de uitspraak van 9 juli 2025 een uitdrukkelijke en inmiddels verstreken termijn heeft gesteld voor het nemen van een nieuw

1.ECLI:NL:RBDHA:2025:15313.

2 Artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3 Artikel 6:2, onder b, en 6:12, tweede lid, van de Awb.
besluit.4 De minister stelt in zijn verweerschrift van 23 september 2025 dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat de minister meent dat eiseres met het onderhavige beroep niet in een gunstigere positie kan komen en daarom het procesbelang ontbreekt. De rechtbank volgt de minister daarin niet. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 juni 2022 en 27 november 2024.5 In die uitspraken heeft de Afdeling geoordeeld dat bij een beroep niet tijdig beslissen het procesbelang in beginsel blijft bestaan, zolang er nog geen besluit is genomen, ook als een eerder opgelegde dwangsom nog niet volledig is verbeurd. Dat deze uitspraken niet van toepassing zouden zijn in vreemdelingenrechtelijke zaken volgt de rechtbank niet. Dit blijkt niet uit de hiervoor genoemde uitspraken. Ondanks het ontbreken van een ingebrekestelling is het beroep van eiseres dus ontvankelijk.
Is het beroep van eiseres gegrond?
4. De rechtbank stelt vast dat de minister niet binnen de door de rechtbank genoemde termijn een nieuw besluit heeft genomen op de aanvraag. Het beroep is kennelijk gegrond.
Welke nadere beslistermijn legt de rechtbank de minister op?
5. De rechtbank geeft in beginsel een termijn van twee weken na de dag van verzending van de uitspraak om alsnog een besluit te nemen. Er kunnen omstandigheden zijn die ervoor zorgen dat de rechtbank een andere termijn geeft.6
6. De minister heeft in het verweerschrift enkel in het algemeen verwezen naar nadere beslistermijnen die volgens de minister passend volgens jurisprudentie passend zijn. Uit het dossier blijkt ook niet dat sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor de rechtbank een langere nadere beslistermijn moet opleggen. De rechtbank legt de minister daarom een nadere beslistermijn op van twee weken. Deze termijn begint na de dag van verzending van deze uitspraak.

Legt de rechtbank de minister een rechterlijke dwangsom op?

7. De rechtbank verbindt aan haar uitspraak een dwangsom overeenkomstig het beleid dat de rechtbanken in dit verband hanteren.7 De rechtbank bepaalt in deze zaak dat de minister een dwangsom van € 250,- moet betalen voor elke dag waarmee de minister de in de uitspraak bepaalde beslistermijn nu nog overschrijdt. Daarbij geldt een maximum van € 37.500,-. De rechtbank stelt vast dat deze dwangsom begint te lopen wanneer de eerder opgelegde rechterlijke dwangsom is verbeurd en de minister op dat moment nog altijd geen besluit heeft genomen op de aanvraag van eiseres.8

4.ECLI:NL:RVS:2021:774.

6 Artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.
7 Artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb.
Zie https://www.rechtspraak.nl/Onderwerpen/Overheidsorganisatie-beslist-niet-op-tijd/Paginas/extra-dwangsom.aspx.
Conclusie en gevolgen
8. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt en dat de minister binnen twee weken alsnog een besluit op de aanvraag bekend moet maken. Als de minister dat niet doet, moet hij een dwangsom betalen.
9. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres ook een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. De minister moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag, omdat eiseres een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor haar een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden, wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 453,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 0,5). Ook moet de minister het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden.9
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de minister op om binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit te nemen op de aanvraag;
  • bepaalt dat de minister aan eiseres een dwangsom van € 250,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 37.500,-, startend vanaf de dag nadat de eerder opgelegde rechterlijke dwangsom is verbeurd;
  • bepaalt dat de minister het door eiseres betaalde griffierecht van € 194,- vergoedt;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 453,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka, rechter, in aanwezigheid van mr. J.B. Thépass, griffier.
9 Artikel 8:74, eerste lid, van de Awb.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
31 oktober 2025
Documentcode: [Documentcode]
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven