ECLI:NL:RBDHA:2025:22938

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 november 2025
Publicatiedatum
4 december 2025
Zaaknummer
NL24.30027 en NL24.30030
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van de hoorplicht bij afwijzing aanvraag verblijfsvergunning voor arbeid als zelfstandige

Op 3 november 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin eiseres, een Ghanese nationaliteit, een aanvraag voor een verblijfsvergunning voor arbeid als zelfstandige had ingediend. De minister van Asiel en Migratie had deze aanvraag in eerste instantie afgewezen op basis van het niet voldoen aan het duurzaamheidsvereiste. Echter, in het bestreden besluit kwam de minister tot de conclusie dat eiseres wel aan dit vereiste voldeed, maar stelde dat de arbeid onvoldoende zelfstandig was. De rechtbank oordeelde dat de minister de hoorplicht had geschonden, omdat hij van afwijzingsgrond was gewisseld zonder eiseres te horen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de minister op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen. Tevens werd de minister veroordeeld tot het vergoeden van griffierecht en proceskosten aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummers: NL24.30027 (beroep) en NL24.30030 (voorlopige voorziening)
[V-Nummer]
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiseres] , eiseres en verzoekster (hierna: eiseres)

(gemachtigde: mr. I.M. Hagg),
en
de minister van Asiel en Migratie [1] , verweerder (hierna: de minister)
( [gemachtigde verweerder] ).

Procesverloop

1.1.
Met het besluit van 2 november 2023 (het primaire besluit) heeft de minister de aanvraag van eiseres om een verblijfsvergunning afgewezen. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.2.
Met het besluit van 10 juli 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
1.3.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij heeft daarnaast een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt dat zij niet wordt uitgezet voordat op haar beroep is beslist.
1.4.
De rechtbank, tevens voorzieningenrechter (hierna: rechtbank), heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 3 november 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en de gemachtigde van eiseres. De gemachtigde van de minister heeft zich afgemeld voor de zitting.
1.5.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart beroep in de zaak NL24.30027 gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt de minister op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening in de zaak NL24.30030 af;
- bepaalt dat de minister het griffierecht van € 374,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.721,-.

Beoordeling door de rechtbank

2.1.
De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende feiten. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1973 en heeft de Ghanese nationaliteit. Zij heeft in Italië de status van langdurig ingezetene [2] en wil in Nederland arbeid als zelfstandige verrichten.
2.2.
Op 3 augustus 2022 heeft eiseres de huidige aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in het kader van arbeid als zelfstandige. Eiseres wil graag arbeid verrichten bij haar onderneming [naam onderneming] . Zij heeft bij de aanvraag de volgende stukken overgelegd.
  • volledig ingevuld aanvraagformulier;
  • kopie paspoort betrokkene;
  • kopie verblijfsdocument betrokkene;
  • antecedentenverklaring;
  • inschrijving Kamer van Koophandel;
  • kopie ondernemingsplan;
  • verklaring omtrent inkomen zelfstandig ondernemer;
  • belastingaanslagen 2019, 2020, 2021;
  • facturen 2022/2023.
Standpunt van de minister in het primaire besluit
3. De minister heeft de aanvraag van eiseres met het primaire besluit afgewezen omdat zij niet heeft aangetoond dat zij duurzaam (als zelfstandige) over voldoende middelen van bestaan beschikt in de zin van artikel 3.30, eerste lid van het Vreemdelingenbesluit 2000. Eiseres heeft haar aanvraag niet met voldoende objectief verifieerbare stukken onderbouwd. Het ondernemingsplan is zeer summier en de financiële prognose is niet opgesteld of gecontroleerd door een daartoe bevoegde onafhankelijke externe deskundige. De prognose mist voorts een nadere onderbouwing. Daarnaast roept het feit dat één van de opdrachtgevers, [naam opdrachtgever 1] , zich op haar eigen huisadres bevindt vragen op. De duurzaamheid is om die reden volgens de minister onvoldoende gegarandeerd en de aanvraag wordt afgewezen.
4. Eiseres heeft in bezwaar haar aanvraag met de volgende stukken aangevuld:
- bankafschriften ten name van [naam onderneming] over de periode 2 januari
2022 tot en met 29 december 2022;
  • bankafschriften ten name van [naam onderneming] over de periode 5 januari 2023 tot en met 21 juni 2023;
  • bankafschriften ten name van [naam onderneming] over de periode 21 juni 2023 tot en met 26 december 2023;
  • facturen 2023-0019 tot en met 2023-0069;
  • aangifte inkomstenbelasting 2022;
  • voorlopige aanslag 2022;
  • prognose omzet 2024-2025;
  • resultaten 2019 -2023.
Daarnaast heeft zij verklaard dat zij opdrachten krijgt van het bedrijf [naam opdrachtgever 1] , dat eigendom is van haar partner en staat ingeschreven op hun gemeenschappelijke huisadres. Zij heeft verzocht om gehoord te worden.
Standpunt van de minister in het bestreden besluit
5. De minister overweegt dat met het overleggen van de bankafschriften in bezwaar is voldaan aan het duurzaamheidsvereiste. Maar omdat de inkomsten van [naam opdrachtgever 1] gerelateerd zijn aan de partner van eiseres, is de minister van oordeel dat dit de vraag oproept in hoeverre nog sprake is van arbeid als
zelfstandigein de gebruikelijke zin. De inkomsten van [naam opdrachtgever 1] worden dan ook niet betrokken in de huidige aanvraag waardoor het inkomen van eiseres ver onder de inkomensnorm blijft. Om die reden is door eiseres niet aangetoond dat haar middelen van bestaan voldoende zijn. De minister verklaart het bezwaar van eiseres om die reden kennelijk ongegrond en ziet af van het horen.
Oordeel van de rechtbank
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres ten onrechte niet is gehoord. Het uitgangspunt is dat de bezwaarmaker in bezwaar wordt gehoord. Hierop kunnen uitzonderingen worden gemaakt, die zijn genoemd in artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Zo kan de minister bij een kennelijk ongegrond bezwaar afzien van het horen. Daarvan is sprake als – aan de hand van de inhoud van het bezwaarschrift, in samenhang met wat eerder door de bezwaarmaker is aangevoerd en met de motivering van het primaire besluit – naar objectieve maatstaven bezien op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat het bezwaar niet kan leiden tot een ander besluit. Eiseres heeft in bezwaar stukken overgelegd die de duurzaamheid van haar inkomsten aantonen. Dit heeft de minister overwogen op pagina 4 van het bestreden besluit. Daarnaast heeft zij ook een verklaring gegeven over de herkomst van haar inkomsten uit [naam opdrachtgever 1] . Om die reden heeft de minister in het bestreden besluit niet meer het duurzaamheidsvereiste, maar de zelfstandigheid en het feit dat de middelen voldoende moeten zijn aan eiseres tegengeworpen. De rechtbank constateert dat de minister in het bestreden besluit de aanvraag van eiseres op een volledig andere grond afwijst dan in het primaire besluit. Dit maakt dat niet gezegd kan worden dat op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat het bezwaar niet kan leiden tot een ander besluit. Reeds hierom had eiseres in bezwaar gehoord moeten worden.
6.2.
Gelet op het voorgaande, en het feit dat eiseres in bezwaar uitdrukkelijk heeft verzocht om een hoorzitting, heeft de minister naar het oordeel van de rechtbank de in artikel 7:2, eerste lid, van de Awb neergelegde hoorplicht geschonden. Dit betekent dat de minister het bestreden besluit in strijd met artikel 3:2 van de Awb niet zorgvuldig heeft voorbereid en in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb ondeugdelijk heeft gemotiveerd.

Conclusie

7.1.
Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat de minister een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft de minister hiervoor een termijn van acht weken.
7.2.
Omdat op het beroep wordt beslist, hoeft er geen voorlopige voorziening meer te worden getroffen. Dit verzoek wordt daarom afgewezen.
7.3.
Omdat het beroep gegrond is, moet de minister het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 2.721,- omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend, een verzoek om een voorlopige voorziening heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
7.4.
Eiseres is gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 november 2025 door mr. R. Hirzalla, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. W.L. van der Pijl, griffier.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Tegen deze uitspraak kan, voor zover het betreft de beslissing op het beroep, hoger beroep worden ingediend bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. De indiener van het hoger beroep kan de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening te treffen. Tegen de beslissing op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Als bedoeld in artikel 8 van de Richtlijn betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen (de Richtlijn 1004/109 EG).