In deze uitspraak op het verzet van de opposant, die vertegenwoordigd werd door gemachtigde H. Postma, beoordeelt de rechtbank Den Haag de eerdere uitspraak van 28 november 2024. In die uitspraak werd het verzoek van de opposant om proceskostenvergoeding afgewezen. De rechtbank heeft deze uitspraak gedaan zonder zitting, op basis van artikel 8:55, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank komt tot de conclusie dat het verzet gegrond is, omdat de eerdere uitspraak ten onrechte oordeelde dat Nederland op 14 juli 2023 verantwoordelijk werd voor de asielaanvraag van de opposant. De rechtbank oordeelt dat de informatie-uitwisseling met Italië niet correct is aangemerkt als een claimverzoek, wat betekent dat de beslistermijn niet opgeschort was en de ingebrekestelling niet prematuur was ingediend. Hierdoor is de eerdere afwijzing van het verzoek om proceskostenvergoeding onterecht geweest.
De rechtbank herstelt de eerdere uitspraak en hervat het onderzoek in de stand waarin het zich bevond voordat de uitspraak van 28 november 2024 werd gedaan. Tevens veroordeelt de rechtbank de minister van Asiel en Migratie in de proceskosten van de opposant, vastgesteld op € 453,50 voor de rechtsbijstand verleend door een derde. De rechtbank doet ook uitspraak op het beroep, waarbij het verzoek van de opposant als kennelijk gegrond wordt toegewezen. De minister heeft tijdens het beroep alsnog een beslissing genomen op de aanvraag van de opposant, wat bijdraagt aan de proceskostenveroordeling. De totale proceskosten worden vastgesteld op € 907,00, inclusief de kosten voor het indienen van het verzetschrift en het beroepschrift.