ECLI:NL:RBDHA:2025:22848

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 november 2025
Publicatiedatum
3 december 2025
Zaaknummer
NL25.56299
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en zicht op uitzetting in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 november 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van eiser, de minister van Asiel en Migratie, die op 2 oktober 2025 was opgelegd. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen zitting nodig was en het vooronderzoek op 24 november 2025 is gesloten. De rechtbank heeft de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring getoetst aan de hand van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).

De rechtbank oordeelt dat de maatregel van bewaring rechtmatig was tot het sluiten van het onderzoek op 15 oktober 2025. Eiser betoogt dat er geen zicht op uitzetting naar Senegal is, omdat de Senegalese autoriteiten nog geen laissez-passer hebben afgegeven. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken en concludeert dat de situatie ongewijzigd is en dat er nog steeds zicht op uitzetting is, ondanks de lange duur van de bewaring. Eiser heeft niet voldoende nieuwe feiten of omstandigheden aangedragen die een lichter middel rechtvaardigen, zoals een meldplicht.

De rechtbank overweegt dat de belangen van de vreemdeling in beginsel minder zwaar wegen dan die van de staat in de eerste zes maanden van de bewaring, tenzij bijzondere omstandigheden zich voordoen. De rechtbank ziet geen aanleiding om de maatregel van bewaring op te heffen of te wijzigen. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.56299

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser]

[v-nummer]
(gemachtigde: mr. H.W. Omvlee),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft op 2 oktober 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft. Het
vooronderzoek is op 24 november 2025 gesloten.

Overwegingen

Inleiding
1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 21 oktober 2025 (in de zaak NL25.48108) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 15 oktober 2025. De in deze uitspraak te toetsen periode loopt dus van 15 oktober 2025 tot 24 november 2025.
Zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn
3. Eiser betoogt dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Senegal in zijn concrete geval ontbreekt. Hoewel de vingerafdrukken en een kopie van het paspoort van eiser zijn bijgevoegd bij de aanvraag tot de afgifte van een laissez-passer (lp) van 29 januari 2025, hebben de Senegalese autoriteiten tot op heden geen lp afgegeven. Bovendien zit eiser al elf maanden afwisselend in vreemdelingenbewaring en strafrechtelijke detentie, waaruit ook blijkt dat zicht op uitzetting ontbreekt.
4. De rechtbank merkt op dat deze beroepsgrond eerder is aangevoerd in het beroep dat heeft geleid tot de uitspraak van 21 oktober 2025. De rechtbank verwijst in dit verband dan ook naar rechtsoverweging 4. van deze uitspraak. De situatie is ongewijzigd en ook het tijdsverloop sinds de uitspraak van 21 oktober 2025 is niet zodanig dat de rechtbank daarin aanleiding ziet om anders over de beroepsgrond te oordelen. In het geval van eiser blijkt uit de voortgangsgegevens dat het onderzoek bij de Senegalese autoriteiten nog loopt. Verweerder rappelleert regelmatig bij de Senegalese autoriteiten in verband met de afgifte van een lp ten behoeve van eisers uitzetting, voor het laatst op 6 november 2025. De Senegalese autoriteiten hebben niet kenbaar gemaakt geen lp te zullen verstrekken ten behoeve van eisers uitzetting. De omstandigheden dat eiser het afgelopen jaar verschillende keren in vreemdelingenbewaring heeft verbleven en dat de lp-aanvraag reeds tien maanden duurt doen daar niet aan af. Bovendien rust op eiser de plicht om zijn actieve en volledige medewerking te verlenen om de beoogde uitzetting te bewerkstelligen. Uit het vertrekgesprek van 5 november 2025 blijkt dat eiser hieraan geen invulling heeft gegeven. Gelet hierop is naar het oordeel van de rechtbank het zicht op de uitzetting van eiser naar Senegal vooralsnog aanwezig. De beroepsgrond slaagt niet.
Lichter middel / belangenafweging
5. Eiser voert aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel, zoals een meldplicht, in afwachting van de lp-aanvraag. Daartoe voert eiser aan dat hij een vaste verblijfplaats heeft - hij kan bij zijn vader en zusje verblijven - en dat hij heeft geprobeerd om zichzelf traceerbaar te maken door zich op het adres van zijn vader in te schrijven. Bovendien heeft hij nog procedures lopen om zijn verblijfsrecht in Nederland te realiseren. Daarnaast voert eiser aan dat inbewaringstelling te bezwarend is voor hem. Daarbij heeft verweerder de belangen van eiser onvoldoende meegewogen in de belangenafweging.
6. De rechtbank merkt op dat in de eerdergenoemde uitspraak van 21 oktober 2025 is geoordeeld dat verweerder niet hoefde over te gaan tot het opleggen van een lichter middel. De rechtbank verwijst in dit verband dan ook naar rechtsoverwegingen 6. en 7. van deze uitspraak. Gelet op het onttrekkingsrisico dat volgt uit de omstandigheden en de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat geen lichter middel kon worden toegepast. Niet is gebleken van nieuwe feiten of omstandigheden, waardoor verweerder nu wel moest overgaan tot het opleggen van een lichter middel. De rechtbank betrekt hier ook bij dat eiser in het vertrekgesprek van 5 november 2025 heeft verklaard dat terugkeer naar Senegal niet zijn voorkeur heeft en dat hij geen acties heeft ondernomen om bij te dragen aan zijn terugkeer.
7. Voor wat betreft de vraag of verweerder een belangenafweging had moeten maken overweegt de rechtbank als volgt. De huidige bewaringsmaatregel is opgelegd op 2 oktober 2025, wat betekent dat eiser ongeveer twee maanden in bewaring zit. Volgens vaste rechtspraak komt gedurende de eerste zes maanden van de bewaring in beginsel meer gewicht toe aan de belangen van verweerder bij de voortduring van de bewaring dan aan de belangen van de vreemdeling bij zijn invrijheidstelling. Niettemin kunnen bijzondere omstandigheden ertoe leiden dat aan de belangen van de vreemdeling, ook al is de zesmaandentermijn nog niet verstreken, een groter gewicht toekomt dan aan de belangen van verweerder. Van zulke omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank in eisers geval niet gebleken.
8. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toetsing
9. De rechtbank overweegt tot slot dat zij, zoals blijkt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) van 8 november 2022 (ECLI:EU:C:2022:858), gehouden is ambtshalve de rechtmatigheidsvoorwaarden van de maatregel van bewaring te toetsen. Ook met inachtneming van deze ambtshalve toetsing ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de oplegging van de maatregel van bewaring tot het moment van sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Daarnaast heeft het Hof in het arrest Adrar van 4 september 2025, ECLI:EU:C:2025:647, voor recht verklaard dat de bewaringsrechter zo nodig ambtshalve moet nagaan of het beginsel van non-refoulement en/of het belang van het kind en het familie- en gezinsleven, bedoeld in respectievelijk artikel 5, onder a) en b), van richtlijn 2008/115 zich verzetten tegen de verwijdering als de bewaringsmaatregel is opgelegd om de terugkeer van een illegaal verblijvende derdelander voor te bereiden en/of om de verwijderingsprocedure uit te voeren. Het is de rechtbank niet gebleken dat het familie- en gezinsleven van eiser of het beginsel van non-refoulement zich verzetten tegen eisers verwijdering.
Conclusie en gevolgen
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.J. Adriaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Stehouwer, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.