ECLI:NL:RBDHA:2025:22755

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 december 2025
Publicatiedatum
2 december 2025
Zaaknummer
09/220657-25
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot zware mishandeling met een mes in een smalle ruimte

Op 2 december 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 3 augustus 2025 in 's-Gravenhage een poging tot zware mishandeling heeft gepleegd. De verdachte heeft het slachtoffer met een mes in haar bovenlichaam gestoken tijdens een confrontatie in een smalle gang. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen sprake was van noodweer of noodweerexces, omdat de verdachte niet proportioneel heeft gehandeld. De rechtbank oordeelde dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard. De verdachte is verminderd toerekeningsvatbaar verklaard, wat is meegewogen in de strafoplegging. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 108 dagen, met aftrek van voorarrest, en heeft de teruggave van een inbeslaggenomen mobiele telefoon gelast. De rechtbank heeft de inbeslaggenomen messen verbeurd verklaard, omdat de verdachte afstand heeft gedaan van deze voorwerpen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/220657-25
Datum uitspraak: 2 december 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] 1981,
BRP-adres: [adres] , [postcode] te [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 18 november 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A. Ramdharie-Beckers en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. R.P.A. Kint naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 3 augustus 2025 te ’s-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een ander, te weten [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer] met een mes in haar bovenlichaam, althans in haar lichaam, heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit. Volgens de raadsman had de verdachte geen (voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] , maar was haar handelen primair gericht op het wegkomen bij de aangeefster.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden opgenomen in
bijlage Ibij dit vonnis.
3.4.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank kan op basis van de bewijsmiddelen niet vaststellen dat de verdachte vol opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij de aangeefster. De rechtbank zal hierna beoordelen of sprake is geweest van opzet in voorwaardelijke zin.
3.4.1
Voorwaardelijk opzet
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier zwaar lichamelijk letsel – is aanwezig als de verdachte bewust de aanmerkelijke kans op het intreden van dat gevolg heeft aanvaard. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Daarbij kunnen bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer te zijn gericht op een bepaald gevolg, dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dat dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
3.4.2
Aanmerkelijke kans
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen het volgende vast. De verdachte en de aangeefster bevonden zich samen in de keuken van de woning van de verdachte. De verdachte pakte een mes. De verdachte wilde de keuken verlaten, maar de aangeefster belemmerde haar de doorgang. De verdachte liep door en duwde de aangeefster de aan de keuken grenzende smalle gang in. De aangeefster bleef in de weg van de verdachte staan, waarna de verdachte haar passeerde. Bij het voorbijgaan draaide de aangeefster mee met de verdachte en stond zij met de voorzijde van haar lichaam tegen de verdachte aan. Tijdens het voorbijlopen hief de verdachte haar rechterarm op boven haar hoofd en maakte zij met haar arm een krachtige hakkende beweging naar beneden, terwijl de aangeefster op dat moment direct achter haar stond. De verdachte had daarbij een groot keukenmes in haar rechterhand. De aangeefster heeft daardoor steekletsel in haar rechterzij opgelopen.
De rechtbank overweegt dat het met kracht steken met een groot mes in het bovenlichaam van de aangeefster, waar zich ook vitale organen bevinden, op een dergelijk korte afstand eenvoudig zwaar lichamelijk letsel kan opleveren. Gelet op deze feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het handelen van de verdachte een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bij de aangeefster in het leven heeft geroepen.
3.4.3
Bewuste aanvaarding
Gelet op hetgeen hiervoor is vastgesteld is de rechtbank van oordeel dat de gedragingen van de verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel gericht te zijn dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg bewust heeft aanvaard. Van contra-indicaties is de rechtbank niet gebleken. Dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel niet heeft aanvaard, zoals door de verdediging is betoogd, volgt de rechtbank niet. De door de verdediging geschetste situatie dat de verdachte tijdens het maken van de hakkende beweging doorstapte en zij dacht de aangeefster al gepasseerd te zijn en, zo begrijpt de rechtbank het betoog, zij er niet op bedacht hoefde te zijn dat zij de aangeefster met het mes zou kunnen raken, vindt geen bevestiging in de camerabeelden van het incident.
3.4.4
Conclusie
De rechtbank is gelet op deze feiten en omstandigheden van oordeel dat de verdachte met haar gedragingen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de aangeefster zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Het tenlastegelegde is in zoverre wettig en overtuigend bewezen.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot het ten laste gelegde feit van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend is bewezen.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
zij op 3 augustus 2025 te ’s-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een ander, te weten [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer] met een mes in haar bovenlichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde en van de verdachte

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat zowel het bewezen verklaarde als de verdachte strafbaar zijn. Van handelen uit noodweer(exces) is volgens de officier van justitie geen sprake.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte ter zake van het tenlastegelegde dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat de verdachte een geslaagd beroep op noodweer(exces) toekomt.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Juridisch kader
Als door of namens de verdachte een beroep op noodweer is gedaan, moet de rechtbank (i) de feitelijke grondslag van dat beroep onderzoeken, (ii) beoordelen of aan de voorwaarden voor de aanvaarding van het verweer is voldaan en (iii) een gemotiveerde beslissing geven op dat verweer.
Bij de beoordeling van de feitelijke grondslag van het beroep op noodweer gaat het er om dat die feitelijke toedracht, gelet op wat daarover door of namens de verdachte is aangevoerd en in het licht van het verhandelde ter terechtzitting, voldoende aannemelijk is geworden.
4.3.2
Gestelde feitelijke toedracht
De verdediging heeft over de feitelijke toedracht naar voren gebracht dat die dag en avond sprake was van een gespannen en dreigende situatie tussen enerzijds de medebewoners en de aangeefster, die bij een van de medebewoners op bezoek was, en anderzijds de verdachte. De verdachte ging in de keuken een glas water halen. Daar werd zij opgezocht door de aangeefster. De verdachte wilde weg van de aangeefster. Toen zij de keuken wilde verlaten en via de gang terug wilde gaan naar haar eigen kamer, werd zij tegengehouden door de aangeefster. De aangeefster versperde haar de weg met haar armen en dreef haar naar de zijkant van de gang. De verdachte had toen een mes in haar handen, bewoog haar arm omhoog en maakte een stekende beweging naar achteren waarbij zij de aangeefster met het mes raakte in haar bovenlichaam.
De rechtbank is van oordeel dat de door de verdediging geschetste feitelijke toedracht – gelet op het verhandelde ter terechtzitting, hetgeen te zien en te horen is op de door de rechtbank getoonde beelden en gelet op wat zich verder in het dossier bevindt – aannemelijk is geworden.
4.3.3
Noodweer
Voorts dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of de verdachte een geslaagd beroep op noodweer toekomt. De rechtbank gaat daarbij uit van de reeds onder 3.4.3 en 4.3.2 van dit vonnis genoemde feiten en omstandigheden.
De rechtbank volgt de verdediging in haar betoog dat het door de aangeefster met fysieke aanraking versperren van de weg van de verdachte kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Evenwel is naar het oordeel van de rechtbank niet voldaan aan de vereisten van de proportionaliteit en subsidiariteit.
De rechtbank is van oordeel dat de gekozen gedraging van de verdachte, namelijk het steken met een mes, in onredelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding waartegen zij zich mocht verdedigen. Immers, dat de aangeefster de verdachte de weg versperde was tergend, maar niet van dien aard dat het steken met een mes noodzakelijk was om die situatie te ontvluchten.
Daarnaast had de verdachte op dat moment de mogelijkheid om op andere wijze aan de aangeefster te ontkomen. Op de video is te zien dat zij de aangeefster wegduwt om langs haar te komen en daar ook al half in is geslaagd, voordat ze haar arm opheft en steekt. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte, zonder te steken, om de aangeefster heen had gekund om haar weg verder te kunnen vervolgen. Van de verdachte kon worden gevergd dat zij van deze mogelijkheid gebruik had gemaakt.
Gelet op het voorgaande, wordt het verweer verworpen.
4.3.4
Noodweerexces
Ter terechtzitting heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte een geslaagd beroep toekomt op noodweerexces, omdat zij uit angst en wanhoop zou hebben gehandeld. De raadsman heeft gesteld dat de verdachte, indien de rechtbank het beroep op noodweer zou verwerpen, weliswaar de grenzen van een noodzakelijke verdediging heeft overschreden, maar dat deze overschrijding het onmiddellijk gevolg is geweest van een door de ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding veroorzaakte, hevige gemoedsbeweging.
De rechtbank stelt voorop dat uit het wettelijke vereiste dat de gedraging het "onmiddellijk gevolg" moet zijn van een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door een wederrechtelijke aanranding, volgt dat aannemelijk moet zijn dat de aldus veroorzaakte gemoedsbeweging van doorslaggevend belang is geweest voor de verweten gedraging. Niet is uitgesloten dat andere factoren mede hebben bijgedragen aan het ontstaan van die hevige gemoedsbeweging, maar aan het gevolgvereiste is niet voldaan indien de hevige gemoedsbeweging in essentie is terug te voeren op een eerder bestaande emotie, zoals een reeds bestaande kwaadheid jegens het slachtoffer.
Op grond van het voormelde is naar het oordeel van de rechtbank weliswaar aannemelijk geworden dat de verdachte zich mocht verdedigen tegen de ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding door de aangeefster. Evenwel acht de rechtbank niet aannemelijk geworden dat sprake is geweest van een hevige gemoedsbeweging die door de aanranding is veroorzaakt. De wijze waarop de verdachte met het mes in haar hand en met kracht naar achteren stak, terwijl zij al half voorbij de aangeefster was en de verdachte zich ervan bewust was dat de aangeefster zich vlak achter haar bevond, is naar het oordeel van de rechtbank naar zijn uiterlijke verschijningsvorm meer passend bij een hevige gemoedsbeweging die in essentie terug te voeren is op reeds bestaande kwaadheid jegens de aangeefster. De steekbeweging die de rechtbank heeft waargenomen op de video, ziet er naar de kern genomen uit als een figuurlijke ‘trap na’. Het verweer wordt daarom verworpen.
4.3.5
Conclusie
Het bewezen verklaarde en de verdachte zijn volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit of de verdachte uitsluiten.

5.De strafoplegging

5.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 107 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
5.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om de verdachte geen gevangenisstraf van langere duur op te leggen dan de tijd die zij reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich op 3 augustus 2025 schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van aangeefster [slachtoffer] , een vriendin van een huisgenoot van de verdachte, door haar eenmaal in haar bovenlichaam te steken. De aangeefster heeft hierbij een (ondiepe) steekverwonding opgelopen. Hoewel het letsel gelukkigerwijs beperkt is gebleven, had het handelen van de verdachte eenvoudig zwaar lichamelijk of zelfs levensbedreigend letsel kunnen veroorzaken. De rechtbank rekent dit de verdachte aan
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 8 oktober 2025 en constateert dat daarop geen relevante eerdere veroordelingen vermeld staan.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het Pro Justitia consult strafrechtspleging van 6 augustus 2025. De psychiater die de verdachte heeft onderzocht, heeft onder meer opgemerkt dat bij de verdachte sprake is van paranoïde betrekkingsideëen/-wanen naar haar huisgenoten. De psychiater concludeerde dat er aanwijzingen waren voor psychotische ontregeling en suïcidaliteit. Daarnaast adviseerde de psychiater om een nader Pro Justitia onderzoek te laten verrichten. De rechtbank heeft ter terechtzitting opgemerkt dat dit onderzoek kennelijk is uitgebleven, wat door de officier van justitie is bevestigd. Evengoed ziet de rechtbank in hetgeen is vermeld in voormeld rapport aanwijzingen voor het bestaan van psychosociale problematiek bij de verdachte en – gegeven de context van het bewezenverklaarde – de doorwerking daarvan ten tijde van onderhavig incident. Gelet hierop verklaart de rechtbank de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar, hetgeen zij in strafmatigende zin meeweegt bij de strafoplegging.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 13 november 2025, waaruit volgt dat sprake is van problematiek op de gebieden van huisvesting, dagbesteding en psychosociaal functioneren. De reclassering schat het recidiverisico in op gemiddeld. De reclassering adviseert bij veroordeling van de verdachte een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
Strafoplegging
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. De rechtbank zal de verdachte veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 108 dagen, hetgeen gelijk is aan de periode die de verdachte tot 19 november 2025, de dag na de inhoudelijke behandeling, in voorarrest heeft gezeten. De rechtbank heeft de voorlopige hechtenis reeds bij separate beslissing met ingang van 19 november 2025 opgeheven.
Voor oplegging van een voorwaardelijk strafdeel ziet de rechtbank geen aanleiding.

6.De inbeslaggenomen voorwerpen

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de inbeslaggenomen messen zullen worden verbeurdverklaard en dat de inbeslaggenomen mobiele telefoon zal worden teruggegeven aan de verdachte.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman en de verdachte hebben om teruggave van de inbeslaggenomen mobiele telefoon aan de verdachte verzocht.
De verdachte heeft afstand gedaan van de inbeslaggenomen messen.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de verdachte afstand heeft gedaan van de inbeslaggenomen messen, waardoor zij ten aanzien van deze voorwerpen geen beslissing meer hoeft te nemen.
Nu het belang van strafvordering zich daartegen niet meer verzet, zal de rechtbank de teruggave van de mobiele telefoon aan de verdachte gelasten.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
poging tot zware mishandeling;
verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
108 (HONDERDACHT) DAGEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de haar opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
de inbeslaggenomen goederen;
van het voorwerp met Uniek Voorwerp Nummer BZAO8231, te weten een zwart keukenmes, is afstand gedaan door de verdachte;
van het voorwerp met Uniek Voorwerp Nummer BZAO8232, te weten een wit keukenmes, is afstand gedaan door de verdachte;
gelast de teruggave aan de veroordeelde van het voorwerp met goednummer PL1500-2025262304-3366969, te weten: een roze Samsung smartphone.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.J. Nederhoed, voorzitter,
mr. M.L. Harmsen, rechter,
mr. J.L.E. Bakels, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. D.D. Jongen, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 december 2025.