ECLI:NL:RBDHA:2025:22551

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 november 2025
Publicatiedatum
28 november 2025
Zaaknummer
NL25.28563
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslistermijn asielaanvraag en toepassing van het BVM in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag geoordeeld over de termijn waarbinnen de minister van Asiel en Migratie moest beslissen op de asielaanvraag van eiser, die op 12 februari 2023 was ingediend. De rechtbank stelde vast dat de maximale beslistermijn van 21 maanden, zoals vastgelegd in de Procedurerichtlijn, begon op de datum van de aanvraag en niet op een latere datum zoals de minister had betoogd. Dit betekent dat de minister uiterlijk op 12 november 2024 had moeten beslissen. De rechtbank concludeerde dat het Besluit- en vertrekmoratorium Syrië (BVM) niet van toepassing was op de aanvraag van eiser, omdat de beslistermijn al was verstreken voordat het BVM werd ingesteld. Eiser had op 8 mei 2024 beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen, en de rechtbank verklaarde dit beroep gegrond. De rechtbank droeg de minister op om binnen vier weken na de uitspraak een besluit te nemen en legde een dwangsom op van € 200,- per dag voor elke dag dat deze termijn werd overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Tevens werd de minister veroordeeld tot betaling van proceskosten aan eiser, die in totaal € 907,- bedroegen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.28563

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. A. Khalaf),
en

de minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: mr. M. Weerman).

Procesverloop

1. Eiser heeft op 12 februari 2023 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Hij stelt van Syrische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum].
1.1.
Eiser heeft de minister op 9 april 2024 in gebreke gesteld.
1.2.
Eiser heeft vervolgens op 8 mei 2024 beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag.
1.3.
Deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, heeft het beroep van eiser met de uitspraak van 19 juli 2024 gegrond verklaard. [1] De rechtbank heeft de minister daarbij opgedragen om binnen acht weken na verzending van de uitspraak met de algemene asielprocedure aan te vangen en binnen acht weken na die aanvang een besluit op de aanvraag bekend te maken.
1.4.
Eiser heeft op 27 juni 2025 opnieuw beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag.
1.5.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
De rechtbank heeft het beroep op 14 november 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Is het beroep ontvankelijk en gegrond?
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd op een aanvraag beslist, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog moet worden beslist op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen. Bij een tweede beroep tegen het niet tijdig beslissen op dezelfde aanvraag, zoals in dit geval, is een nieuwe ingebrekestelling niet nodig. [2]
2.1.
Eiser heeft op 12 februari 2023 een asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 23 augustus 2023 heeft de minister de aanvraag niet in behandeling genomen op de grond dat Zwitserland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Op 11 januari 2024 heeft de minister echter aan eiser laten weten dat eiser niet tijdig is overgedragen aan de Zwitserse autoriteiten en dat Nederland daarom op 4 oktober 2023 verantwoordelijk is geworden voor de behandeling van de aanvraag van eiser.
2.2.
De rechtbank is allereerst van oordeel dat de maximale beslistermijn van 21 maanden, zoals die uit de Procedurerichtlijn volgt, in dit geval aangevangen is met de aanvraag van eiser van 12 februari 2023 en niet, zoals de minister stelt, op 4 oktober 2023. De rechtbank sluit in dit verband aan bij de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 6 december 2023 [3] en verwijst naar de overwegingen 12 t/m 19 in die uitspraak. Dat betekent dat de minister op grond van de Procedurerichtlijn uiterlijk op 12 november 2024, binnen 21 maanden na de indiening van de asielaanvraag, had moeten beslissen op de aanvraag van eiser.
2.3.
De rechtbank stelt daarnaast vast dat de rechtbank in de uitspraak van 19 juli 2024 de minister had opgedragen om binnen acht weken na verzending van de uitspraak met de asielprocedure aan te vangen en binnen acht weken na die aanvang een besluit op de aanvraag bekend te maken. Eiser leest die uitspraak zo, dat binnen zestien weken na 19 juli 2024, dus uiterlijk op 8 november 2024 een besluit had moeten worden genomen. De minister leest de uitspraak zo dat binnen acht weken na 18 november 2024, de dag waarop de asielprocedure is aangevangen, een besluit had moeten worden genomen, dus uiterlijk op 13 januari 2025. Volgens de minister is deze termijn echter opgeschort door het instellen van het Besluit- en vertrekmoratorium Syrië (BVM) op 14 december 2024.
2.4.
De rechtbank is echter van oordeel dat het BVM niet van toepassing is op de aanvraag van eiser. Met het BVM zijn de beslistermijnen voor Syrische asielaanvragen immers verlengd tot ten hoogste 21 maanden. Zoals uit het voorgaande volgt, was de termijn van 21 maanden in het geval van eiser al verstreken op 12 november 2024, en daarmee vóór het instellen van het BVM.
2.5.
De rechtbank constateert dat het voorgaande betekent dat – ongeacht hoe de uitspraak van de rechtbank van 19 juli 2024 wordt uitgelegd – de beslistermijn in elk geval was verstreken op het moment dat eiser zijn beroep wegens het niet tijdig beslissen instelde. Ook de maximaal door de minister te verbeuren dwangsom van € 7.500,- was toen volgelopen. Dat betekent dat het beroep van eiser gegrond is.
Welke beslistermijn legt de rechtbank aan de minister op?
3. In artikel 8:55d, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat indien het beroep gegrond is en nog geen besluit bekendgemaakt is, de rechtbank bepaalt dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt. In het tweede lid is neergelegd dat de rechtbank aan haar uitspraak een nadere dwangsom verbindt voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven. Volgens het derde lid kan de rechtbank in bijzondere gevallen of indien naleving van andere wettelijke voorschriften daartoe noopt, een andere termijn bepalen of een andere voorziening treffen.
3.1.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft geoordeeld dat bij het bepalen van een nieuwe beslistermijn rekening moet worden gehouden met de omstandigheid dat de minister aanvragen binnen een redelijke termijn moet hebben behandeld. Bij het bepalen van een nadere termijn is van belang dat de zorgvuldigheid van de besluitvorming zwaar weegt. Dat betekent dat de rechtbank een nadere termijn stelt die niet onnodig lang en niet onrealistisch kort is.
3.2.
Uit het dossier volgt dat eiser op 28 oktober 2025 aanvullend gehoord is en dat hij vervolgens twee weken de tijd heeft gekregen voor het indienen van correcties en aanvullingen op dit aanvullend nader gehoor. De minister heeft verder op 4 november 2025 aangegeven ernaar te streven om binnen acht weken een besluit te nemen. De rechtbank acht in dit geval een termijn van vier weken dan ook niet onnodig lang en niet onrealistisch kort. Dit betekent dat de minister binnen een termijn van vier weken een besluit moet nemen. Die termijn begint op de dag na het bekendmaken van deze uitspraak.
Welke dwangsom legt de rechtbank op?
4. De rechtbanken hanteren bij het bepalen van de hoogte van de dwangsom als beleid de hoofdregel dat verweerder een dwangsom verbeurt van € 100,- voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden, tot een maximum van € 15.000,-. [4] In dit geval heeft de rechtbank al eerder een termijn gesteld voor het nemen van een besluit en heeft de minister deze termijn niet gehaald. De rechtbank bepaalt daarom dat de minister aan eiser een dwangsom van € 200,- verbeurt voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.

Conclusie en gevolgen

5. De rechtbank verklaart het beroep van eiser wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag gegrond. De rechtbank draagt de minister op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend te maken. De rechtbank bepaalt verder dat de minister een dwangsom van € 200,- verbeurt voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden, tot een maximum van € 15.000,-.
5.1.
Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten.
De minister moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 907,-. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. Omdat de zaak een licht gewicht heeft, is op de waarde een factor van 0,5 toegepast. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 907,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt de minister op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend te maken;
- bepaalt dat de minister aan eiser een dwangsom van € 200,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- veroordeelt de minister tot betaling van € 907,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Hoekstra, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Diele, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zaaknummer NL24.19968.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:673.
4.Te vinden op www.rechtspraak.nl.