ECLI:NL:RBDHA:2025:22532

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 november 2025
Publicatiedatum
28 november 2025
Zaaknummer
NL25.55403
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot gedwongen overdracht naar Zweden

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 17 november 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. De verzoeker, een asielzoeker, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze was door de minister van Asiel en Migratie niet in behandeling genomen, omdat Zweden verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. De verzoeker heeft op 27 oktober 2025 beroep ingesteld tegen dit besluit. Op 12 november 2025 ontving de verzoeker een kennisgeving van de minister dat hij op 19 november 2025 met een vlucht naar Stockholm zou worden overgedragen. De verzoeker verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, zodat hij niet gedwongen zou worden overgedragen totdat er op zijn beroep was beslist.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek beoordeeld en vastgesteld dat er op dat moment geen spoedeisend belang was bij het treffen van de gevraagde voorziening. De voorzieningenrechter concludeerde dat de verzoeker niet gedwongen zou worden overgedragen aan Zweden, maar dat de vlucht enkel diende ter facilitering van een vrijwillig vertrek. De voorzieningenrechter oordeelde dat de mogelijkheid van een toekomstige gedwongen overdracht geen spoedeisend belang opleverde voor de verzoeker. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, en werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.55403

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker], verzoeker

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.J. Paffen),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. G. Erdal).

Procesverloop

Bij besluit van 22 oktober 2025 (bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Zweden verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Verzoeker heeft op 27 oktober 2025 beroep tegen het bestreden besluit ingesteld (NL25.52285).
Verweerder heeft verzoeker op 12 november 2025 een kennisgeving gestuurd, waarin hij verzoeker informeert dat hij op 19 november 2025 om 10:40 uur met vluchtnummer [vluchtnummer] naar Stockholm (Zweden) zal uitreizen.
Verzoeker heeft op 12 november 2025 de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt dat hij niet zal worden overgedragen totdat op het beroep is beslist.
Verweerder heeft op 13 november 2025 gereageerd met een verweerschrift.
De voorzieningenrechter heeft het onderzoek op 14 november 2025 gesloten.

Overwegingen

Inleiding
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in het bodemgeding niet.
2. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), kan, indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3. Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter uitspraak doen zonder het verzoek ter zitting te hebben behandeld, indien de voorzieningenrechter kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om hiervan gebruik te maken en dus om zonder zitting uitspraak te doen, en overweegt daartoe het volgende.
Beoordeling
4. De voorzieningenrechter ziet zich eerst voor de vraag gesteld of verzoeker een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening.
5. Uit het verweerschrift volgt dat verzoeker op dit moment niet gedwongen wordt overgedragen aan Zweden en dat de aangekondigde vluchtgegevens van 12 november 2025 uitsluitend zien op het faciliteren van een vrijwillig vertrek naar Zweden op 19 november 2025. Verweerder heeft verder aangegeven dat als verzoeker ervoor kiest om op die datum niet te vertrekken, er geen sterke arm is die hem op dat moment alsnog zal dwingen te vertrekken.
6. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om aan deze informatie in het verweerschrift te twijfelen. De voorzieningenrechter gaat er daarom van uit dat verweerder verzoeker op 19 november 2025 niet gedwongen zal overdragen aan Zweden en dat de aangekondigde vlucht slechts ziet op het faciliteren van een zelfstandig vertrek naar Zweden. Om die reden is de voorzieningenrechter van oordeel dat er op dit moment geen spoedeisend belang bestaat bij het treffen van een voorlopige voorziening. De mogelijkheid dat verzoeker, als hij niet vrijwillig op 19 november 2025 vertrekt, op enig moment een ‘gedwongen traject’ ingaat, betreft een onzekere toekomstige gebeurtenis, waaraan verzoeker op dit moment geen spoedeisend belang kan ontlenen.
Conclusie
7. Gezien het vorenstaande wijst de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening, als kennelijk ongegrond, af. Dit betekent dat de voorzieningenrechter niet toekomt aan een beoordeling of het beroep een redelijke kans van slagen heeft.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.A. Groeneveld, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. B. Tijssen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.