ECLI:NL:RBDHA:2025:22518

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 november 2025
Publicatiedatum
28 november 2025
Zaaknummer
25-46929
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor gezinshereniging asiel

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over een beroep van eiser tegen de minister van Asiel en Migratie. Eiser had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor gezinshereniging asiel. De rechtbank had eerder bepaald dat de minister binnen acht weken na de uitspraak van 26 februari 2025 een besluit moest nemen op deze aanvraag. Eiser stelde dat de minister deze termijn had overschreden en dat er geen beslissing was genomen. De rechtbank oordeelde dat het beroep gegrond was, omdat de minister niet tijdig had beslist. De rechtbank gaf de minister een termijn van twee weken om alsnog een besluit te nemen en legde een dwangsom op van € 250,- per dag voor elke dag dat deze termijn werd overschreden, met een maximum van € 37.500,-. Eiser kreeg ook een vergoeding voor de proceskosten van € 453,50 en het griffierecht van € 194,- moest door de minister worden vergoed. De uitspraak werd gedaan door mr. A. Skerka, rechter, en is openbaar gemaakt op 14 november 2025.

Uitspraak

uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL25.46929
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. G.J. Dijkman),
en
de minister van Asiel en Migratie, de minister.
Inleiding
Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingediend na de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 26 februari 2025.1 In die uitspraak staat onder meer dat de minister binnen acht weken na de dag van verzending van die uitspraak
een besluit op de aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor gezinshereniging asiel en een mvv voor verblijf voor gezinshereniging asiel – 8 EVRM (hierna: de aanvraag) bekend moet maken. Indien de minister binnen die termijn besloot tot nader onderzoek en hij dat aan eiser schriftelijk meedeelde, dan moest het besluit binnen twintig weken na de dag van verzending van deze uitspraak bekend worden gemaakt. Eiser stelt nu beroep in, omdat de minister binnen die termijn geen beslissing heeft genomen op de aanvraag.
Overwegingen
De rechtbank vindt het in deze zaak niet nodig om partijen uit te nodigen voor een zitting.2
Als een bestuursorgaan niet op tijd op een aanvraag beslist, dan kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog moet worden beslist op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen.3

Is het beroep van eiser ontvankelijk?

3. Soms kan niet worden verwacht dat de betrokkene eerst een ingebrekestelling stuurt.

1.ECLI:NL:RBDHA:2025:3236.

2 Artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3 Artikel 6:2, onder b, en 6:12, tweede lid, van de Awb.
Dat is in dit geval zo, omdat de bestuursrechter in de uitspraak van 26 februari 2025 een uitdrukkelijke en inmiddels verstreken termijn heeft gesteld voor het nemen van een nieuw besluit.4 Ondanks het ontbreken van een ingebrekestelling is het beroep van eiser dus ontvankelijk.
Is het beroep van eiser gegrond?
4. De rechtbank stelt vast dat de minister niet binnen de door de rechtbank genoemde termijn alsnog een besluit heeft genomen op de aanvraag. Het beroep is kennelijk gegrond.
Welke nadere beslistermijn legt de rechtbank aan de minister op?
5. De rechtbank geeft de minister in beginsel een termijn van twee weken na de dag van verzending van de uitspraak om alsnog een besluit te nemen.5 Er kunnen omstandigheden zijn die ervoor zorgen dat de rechtbank een andere termijn geeft.6
6. De minister heeft een verweerschrift ingediend, waarin hij heeft verzocht om een nadere beslistermijn van twintig weken. Hiertoe heeft hij aangegeven dat dit de enige termijn is die niet bij voorbaat onrealistisch kort is. Verweerder stelt dat er sprake is van bijzondere omstandigheden door de grote achterstanden waar verweerder mee kampt.
7. De rechtbank ziet in de uitleg van de minister geen aanleiding om een langere beslistermijn dan twee weken op te leggen. De rechtbank stelt vast dat sinds het moment van de aanvraag een periode van een jaar en vijf maanden is verstreken. De aanvraag is, zo blijkt uit het dossier, nog niet inhoudelijk ter hand genomen. Eiser zag zich hierdoor genoodzaakt voor de tweede keer een beroep wegens niet tijdig beslissen in te dienen.7 De minister heeft ervoor gekozen om geen gevolg te geven aan de eerder door de rechtbank opgelegde beslistermijn en heeft de door de rechtbank opgelegde dwangsom vol laten lopen. Die keuze ontslaat hem niet van de verplichting zo spoedig mogelijk te beslissen. De rechtbank vindt het passend om te bepalen dat de minister binnen een termijn van twee weken na verzending van de uitspraak moet beslissen.
Legt de rechtbank de minister een rechterlijke dwangsom op?
8. De rechtbank verbindt aan haar uitspraak een dwangsom overeenkomstig het beleid dat de rechtbanken in dit verband hanteren.8 De rechtbank bepaalt in deze zaak dat de minister een dwangsom van € 250,- moet betalen voor elke dag waarmee de minister de in de uitspraak bepaalde beslistermijn nu nog overschrijdt. Daarbij geldt een maximum van € 37.500,-. De rechtbank ziet geen aanleiding om een lagere dwangsom op te leggen, zoals de minister heeft verzocht.

4.ECLI:NL:RVS:2021:774.

5 Artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
6 Artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.
7 De rechtbank heeft eerder op 26 februari 2025, voornoemd, uitspraak gedaan over het niet tijdig beslissen op de aanvraag.
8 Artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb. Zie https://www.rechtspraak.nl/Onderwerpen/Overheidsorganisatie-beslist-niet-op-tijd/Paginas/extra-dwangsom.aspx.
Conclusie en gevolgen
9. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt en dat de minister binnen de onder rechtsoverweging 7. genoemde termijn alsnog een besluit op de aanvraag bekend moet maken. Als de minister dat niet doet, moet hij een dwangsom betalen.
10. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser ook een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. De minister moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag, omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden, wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 453,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 0,5). Ook moet de minister het door eiser betaalde griffierecht vergoeden.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de minister op om binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend te maken;
  • bepaalt dat de minister aan eiser een dwangsom van € 250,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 37.500,-;
  • bepaalt dat de minister het door eiser betaalde griffierecht van € 194,- vergoedt;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 453,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Simorangkir, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
14 november 2025
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.