ECLI:NL:RBDHA:2025:22375

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 november 2025
Publicatiedatum
27 november 2025
Zaaknummer
09-221668-25
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor schuldwitwassen en diefstal met oplegging van voorwaardelijke ISD-maatregel

Op 27 november 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1985, die werd verdacht van diefstal en witwassen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de diefstal van een auto, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan schuldwitwassen. De verdachte had een auto geleend van een onbekende derde, zonder te vragen naar de herkomst van de auto, en had daarmee aanmerkelijk onvoorzichtig gehandeld. Daarnaast is de verdachte ook veroordeeld voor de diefstal van een pakket met Rituals-producten. De rechtbank heeft een voorwaardelijke ISD-maatregel van twee jaar opgelegd, waarbij rekening is gehouden met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn verslaving en dakloosheid. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij, die materiële schade heeft geleden door de diefstal, volledig toegewezen. De verdachte is ook veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf afgewezen, omdat deze niet in verhouding stond tot de opgelegde ISD-maatregel.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/221668-25, 16/2584396-25 (ttz.gev.) en 16/088320-25 (tul)
Datum uitspraak: 27 november 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1985 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] , [postcode] te [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 13 november 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. N. Snoep en van wat door de verdachte en zijn raadsman mr. L.E. Buiting naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdachte wordt verdacht van drie strafbare feiten.
De verdenking onder parketnummer 09/221668-25 - na wijziging van de tenlastelegging- is dat (feit 1 primair) de verdachte op 8 augustus 2025 een auto heeft gestolen, althans hij zich schuldig heeft gemaakt aan opzetwitwassen (feit 1 subsidiair) of schuldwitwassen (feit 1 impliciet meer subsidiair) van die auto, en (feit 2) dat hij op 8 augustus 2025 een auto heeft bestuurd onder invloed van cocaïne.
Onder parketnummer 16/258436-25 wordt de verdachte ervan verdacht dat hij op 5 december 2024 een pakket met Rituals-producten heeft gestolen.
De volledige tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als
bijlage Ibij dit vonnis gevoegd.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder parketnummer 09/221668-25 onder feit 1 primair tenlastegelegde diefstal van de auto kan worden bewezen en dat de verdachte van feit 2, het rijden onder invloed, moet worden vrijgesproken.
Over parketnummer 16/258436-25 heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de tenlastegelegde diefstal kan worden bewezen.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich namens de verdachte op het standpunt gesteld dat de verdachte van alle tenlastegelegde feiten moet worden vrijgesproken.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in
bijlage IIde wettige bewijsmiddelen opgenomen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.4.
Bewijsoverwegingen
Parketnummer 09/221668-25
Feit 1
Vrijspraak diefstal auto
De rechtbank acht niet bewezen dat de verdachte de auto van aangever [aangever 1] zelf heeft gestolen. De diefstal van de auto moet hebben plaatsgevonden tussen 7 augustus 2025 omstreeks 22.00 uur, het laatste moment dat aangever zijn auto geparkeerd heeft zien staan voor zijn woning en 11.10 uur de volgende ochtend, toen de verdachte door verbalisanten werd gezien terwijl hij in de auto reed op de A12 in de buurt van Woerden. Tussen die momenten zit zo’n 13 uur en er is geen bewijs dat de verdachte zelf bij de woning van aangever is geweest. Het is dus mogelijk dat de verdachte de auto eerst door een ander is gestolen en daarna aan de verdachte is overgedragen. De rechtbank spreekt de verdachte daarom vrij van de primair tenlastegelegde diefstal van de auto.
Inleiding witwassen
Over het subsidiair tenlastegelegde opzetwitwassen en impliciet meer subsidiair tenlastegelegde schuldwitwassen van de auto, overweegt de rechtbank het volgende. Het gaat in deze zaak om een voorwerp afkomstig uit een bekend bronmisdrijf: de auto is gestolen. Dit blijkt uit de aangifte. De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden, is of de verdachte wist dat de auto gestolen was, en zo niet, of hij dat redelijkerwijs moest vermoeden.
Vrijspraak opzetwitwassen
De rechtbank acht niet bewezen dat de verdachte wist dat de auto gestolen was. Het is niet bewezen dat de verdachte de auto zelf heeft gestolen en de auto had geen (braak)schade op grond waarvan de verdachte meteen had geweten dat de auto gestolen was. De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van het subsidiair tenlastegelegde opzetwitwassen.
Schuldwitwassen bewezen
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het impliciet meer subsidiair tenlastegelegde schuldwitwassen, en overweegt daartoe het volgende.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de auto, via een kennis met de bijnaam [bijnaam] , heeft geleend van een hem onbekende derde persoon. De verdachte kende [bijnaam] van het Leger des Heils, waar zij beiden woonden. [bijnaam] was iemand die (net als de verdachte) kampte met dakloosheid, geldproblemen en drugsgebruik, aldus de verdachte. De verdachte is in de late avond van 7 augustus 2025 via [bijnaam] in contact gekomen met een derde persoon, die hem een auto kon lenen voor de volgende ochtend. Ook deze persoon had geld nodig, zo heeft de verdachte verklaard. De verdachte heeft tegen betaling van € 50 de autosleutel van deze persoon gekregen. De verdachte heeft naar eigen zeggen niet gevraagd hoe deze persoon aan de auto kwam of waar de autopapieren waren.
De rechtbank zal uitgaan van de verklaring van de verdachte en deze voor het bewijs gebruiken.
Naar het oordeel van de rechtbank had de verdachte zich onder deze omstandigheden moeten afvragen hoe een hem onbekend persoon, die geldproblemen heeft en die wordt aangedragen door een kennis uit de daklozenopvang, aan een personenauto komt. Ook had het feit dat deze persoon de auto in de late avond voor € 50 wil afgeven aan een hem onbekend persoon, de vraag moeten oproepen of de auto wel eerlijk was verkregen. Door onder deze omstandigheden geen onderzoek te doen naar de herkomst van de auto, heeft de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig gehandeld. Hij had redelijkerwijs moeten vermoeden dat de auto gestolen was en de rechtbank acht daarom schuldwitwassen bewezen.
Feit 2
Vrijspraak van rijden onder invloed
De rechtbank spreekt de verdachte vrij van het rijden onder invloed van cocaïne, omdat de verdachte bij aanhouding een cocaïneconcentratie in zijn bloed had die lager was dan de grenswaarde bij enkelvoudig gebruik, zo is gebleken na bloedonderzoek.
Parketnummer 16/258436-25
Diefstal uit container bewezen
Op camerabeelden van de deurbelcamera van aangever [aangever 2] , is te zien hoe een persoon het pakketje wegneemt uit de vuilcontainer (kliko) van aangever. Het dossier bevat processen-verbaal van drie verbalisanten die deze persoon herkennen als de verdachte. De raadsman heeft aangevoerd dat deze herkenningen niet bruikbaar zijn voor het bewijs, omdat niet duidelijk is welke foto’s de verbalisanten hebben gebruikt voor hun herkenningen.
De rechtbank is het met de raadsman eens dat twee herkenningen, die van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , niet bruikbaar zijn voor het bewijs. Deze processen-verbaal vermelden dat drie foto’s gebruikt zijn voor de herkenning, maar die foto’s zijn niet direct achter de processen-verbaal gevoegd en bij de elders in het dossier aanwezige foto’s staan geen volgnummers van specifieke processen-verbaal. Het is dus niet duidelijk welke foto’s zijn gebruikt voor de herkenning. Dit is voor de rechtbank wel cruciaal om de betrouwbaarheid van de herkenning te kunnen toetsen.
Dit ligt anders voor de herkenning door verbalisant [verbalisant 3] . Dit proces-verbaal van herkenning is met het volgnummer (6) te koppelen aan de fotobijlagen met ditzelfde volgnummer op pagina 27 en 28 van het dossier. Weliswaar is de nummering van de foto’s 1 en 2 daar per abuis omgedraaid, maar in combinatie met de omschrijving door de verbalisant (“foto die ik zag ter herkenning”) is duidelijk welke foto de verbalisant heeft gebruikt.
Op grond van deze herkenning, de aangifte en de verklaring van de verdachte dat hij in kliko’s keek en daaruit wel eens een doos haalde, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de persoon is die het pakket van aangever [aangever 2] heeft weggenomen.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank is ten aanzien van parketnummer 09/221668-25 van oordeel dat het onder feit 1 impliciet meer subsidiaire feit wettig en overtuigend is bewezen. Ten aanzien van parketnummer 16/258436-25 is de rechtbank eveneens van oordeel dat het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend is bewezen. De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
Tenlastelegging 09/221668-25
hij op 8 augustus 2025 te Woerden een personenauto heeft verworven, voorhanden heeft gehad en
daarvangebruik heeft gemaakt terwijl hij, verdachte, redelijkerwijs moest vermoeden dat dat voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Tenlastelegging 16/258436-25
hij op 5 december 2024 te Utrecht een pakketje van
Rituals-producten, dat geheel aan [aangever 2] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De oplegging van de maatregel

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot de onvoorwaardelijke maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) voor de duur van twee jaar.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair verzocht geen straf of maatregel op te leggen vanwege de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de verdediging verzocht om een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, meer subsidiair om een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen en meest subsidiair om een voorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Bij de oplegging van de maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het schuldwitwassen van een auto en aan diefstal van een pakketje met cosmeticaproducten. Dit zijn vervelende delicten, die voor de benadeelden schade veroorzaken en die in de hand werken dat men elkaar in de samenleving niet vertrouwt.
Persoon van de verdachte
De rechtbank houdt rekening met het reclasseringsadvies over de verdachte van 6 november 2025. Mevrouw [naam] , de opsteller van het reclasseringsadvies, is ter terechtzitting gehoord als deskundige. Zij heeft haar advies nader toegelicht en de conclusies daarvan bevestigd.
De reclassering schrijft dat de verdachte in 2022 verslaafd is geraakt aan drugs. Hij pleegt vermogensdelicten om in zijn gebruik te voorzien. Het middelengebruik is ontstaan na ingrijpende gebeurtenissen in het leven van de verdachte, waaraan hij PTSS heeft overgehouden. De verdachte is dakloos, heeft geen dagbesteding en heeft financiële problemen. Het risico op recidive schat de reclassering in als gemiddeld.
Vanaf 2022 heeft de verdachte meerdere keren onder toezicht van de reclassering gestaan, maar die trajecten zijn wisselend verlopen. Er is geprobeerd om de verdachte ambulant te laten behandelen, maar het lukte de verdachte niet om zich aan de afspraken te houden. Een ambulant kader vindt de reclassering nu daarom niet toereikend. In 2024 is de verdachte zes maanden opgenomen geweest in een verslavingskliniek. Hij heeft deze opname voortijdig afgebroken. De verdachte heeft aan de reclassering verteld dat hij destijds nog niet volledig klaar was voor de behandeling, maar dat hij nu gemotiveerd is om zich intensief te laten behandelen.
Het opleggen van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel vindt de reclassering op dit moment nog te ingrijpend. De reclassering ziet kansen om de verdachte te begeleiden en wil de verdachte nog één kans geven om daaraan mee te werken. Het advies is daarom om aan de verdachte een voorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen, met de volgende bijzondere voorwaarden:
  • Meldplicht;
  • Opname in een zorginstelling;
  • Ambulante behandeling (met de mogelijkheid tot korte klinische opname);
  • Meewerken aan middelencontrole;
  • Meewerken aan begeleid wonen of maatschappelijke opvang;
  • Inspanningsverplichting tot het vinden en houden van een dagbesteding met vaste structuur.
Voldaan aan ‘harde’ ISD-criteria
De rechtbank stelt vast dat de verdachte aan de zogenoemde ‘harde’ ISD-voorwaarden van artikel 38m Sr voldoet. De bewezenverklaarde feiten kwalificeren respectievelijk als diefstal en schuldwitwassen en dit zijn beiden feiten waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het strafblad van de verdachte van 20 november 2025 blijkt dat verdachte in de afgelopen vijf jaar voorafgaand aan het huidige feit ten minste drie keer onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel. Deze straffen zijn ook volledig ten uitvoer gelegd. De bewezenverklaarde feiten zijn begaan na de tenuitvoerlegging van deze straffen. De verdachte is in het verleden vaak veroordeeld voor vermogensdelicten, die de verdachte volgens de reclassering pleegt om in zijn verslaving te voorzien. Zolang de verdachte niet is afgekickt, moet er naar het oordeel van de rechtbank ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte in de toekomst opnieuw een misdrijf zal begaan waarbij de veiligheid van goederen in het geding is. Ook is er over de verdachte een met redenen omkleed, gedagtekend en ondertekend advies van de reclassering van minder dan één jaar voor de zittingsdatum opgemaakt, waarin de reclassering adviseert de verdachte bij veroordeling een voorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen.
De verdachte voldoet aan de definitie van zeer actieve veelpleger uit de Richtlijn voor strafvordering bij meerderjarige veelplegers. Tegen de verdachte zijn over een periode van vijf jaar processen-verbaal opgemaakt voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, teruggerekend vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit.
Voldaan aan ‘zachte’ ISD-criteria
Vervolgens moet de rechtbank beoordelen of ook aan de zogenoemde ‘zachte’ ISD-criteria is voldaan. Dat wil zeggen dat de rechtbank beoordeelt of alle reële, minder ingrijpende alternatieven voor hulpverlening en het voorkomen van recidive zijn uitgeput en dus het uiterste middel van de ISD-maatregel overblijft.
Volgens de rechtbank zou het opleggen van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel zonder meer mogelijk zijn. Eerder reclasseringstoezicht is verschillende keren mislukt. In 2024 heeft de verdachte zes maanden in een verslavingskliniek verbleven, maar daar is het de verdachte nog niet gelukt om zijn gedrag blijvend te veranderen.
De reclassering adviseert echter om de verdachte een laatste kans te geven, in de vorm van een voorwaardelijke ISD-maatregel. De reclassering ziet nog mogelijkheden om de verdachte te begeleiden en te behandelen.
Conclusie van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is de maatschappij er het meeste bij gebaat dat de verdachte wordt behandeld voor zijn verslavingsproblematiek. Die behandeling kan naar het oordeel van de rechtbank beter worden gerealiseerd via een klinische opname in een zorginstelling gespecialiseerd in verslavingszorg, dan via een (beperktere) behandeling in het kader van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel.
Tijdens de terechtzitting heeft de rechtbank met de verdachte besproken dat een voorwaardelijke ISD-maatregel een laatste kans zou zijn, die betekent dat de verdachte alles op alles moet zetten om de behandeling dit keer te laten slagen en zijn leven een positieve wending te geven. De verdachte zegt daartoe bereid te zijn en de reclassering ziet nog mogelijkheden om de verdachte te begeleiden en behandelen. De rechtbank ziet daarom geen beletsel om de verdachte een laatste kans te geven om met reclasseringstoezicht en een klinische opname aan zijn problematiek te werken.
De rechtbank zal aan de verdachte dus een voorwaardelijke ISD-maatregel opleggen, met de door de reclassering geadviseerde voorwaarden.
Als motivatie voor de verdachte en als stevige stok achter de deur, vindt de rechtbank het belangrijk dat de voorwaardelijke ISD-maatregel de maximale duur heeft van twee jaar. Om die reden zal de rechtbank de ruim drie maanden die de verdachte in voorarrest heeft gezeten, niet aftrekken van de op te leggen maatregel en bepaalt de rechtbank de proeftijd op twee jaar. Als de verdachte in deze proeftijd zijn voorwaarden zou overtreden, is tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel van twee jaar nodig om de maatschappij tegen verdachte te beschermen, het risico op recidive te beperken en verdachte de hulp te bieden die hij nodig heeft.
De voorlopige hechtenis
De rechtbank heeft de voorlopige hechtenis van de verdachte al opgeheven per 14 november 2025. Deze opheffing is neergelegd in een aparte beslissing in raadkamer en hierover volgt in dit vonnis dus geen beslissing meer.

7.De vordering van de benadeelde partij/de schadevergoedingsmaatregel

[aangever 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. Hij vordert een schadevergoeding van € 195,66, geheel bestaand uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Hij heeft verder verzocht om aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht om de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen, met rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren vanwege de bepleite vrijspraak. Subsidiair, in het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring zou komen, heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank zal de vordering van € 195,66 aan materiële schade volledig toewijzen. De benadeelde partij heeft rechtstreeks schade geleden door het strafbare feit, want de verdachte heeft van hem een pakketje met Rituals-producten gestolen. De waarde van de producten in het pakketje is voldoende onderbouwd en door de verdediging niet betwist.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 5 december 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade op die datum is ontstaan.
Proceskosten
Omdat de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil (€ 0). Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het onder parketnummer 16/2584396-25 bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld. Hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 195,66, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 5 december 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [aangever 2] .

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

8.1.
De vordering van de officier van justitie
De politierechter van de rechtbank Midden-Nederland heeft aan de verdachte bij vonnis van 24 maart 2025 een gevangenisstraf van 2 weken opgelegd, waarvan 10 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren (parketnummer 16/088320-25).
De officier van justitie heeft op 1 oktober 2025 een vordering tot tenuitvoerlegging van deze voorwaardelijke straf ingediend, omdat de verdachte vóór het einde van de proeftijd opnieuw strafbare feiten heeft gepleegd. Tijdens de terechtzitting is de officier van justitie hierop teruggekomen en heeft hij verzocht de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer te leggen, omdat tenuitvoerlegging zich niet verhoudt tot de geëiste ISD-maatregel.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair verzocht om de vordering af te wijzen en subsidiair verzocht om de proeftijd te verlengen of de opgelegde gevangenisstraf om te zetten in een taakstraf.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging afwijzen in verband met de op te leggen ISD-maatregel.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
- 36f, 38m, 38n, 38p, 57, 63, 310 en 420quater van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder parketnummer 09/221668-25 primair en subsidiair tenlastegelegde feit en het onder parketnummer 09/221668-25 tenlastegelegde feit 2 heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder parketnummer 09/221668-25 feit 1 impliciet meer subsidiair tenlastegelegde en het onder parketnummer 16/088320-25 tenlastegelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van parketnummer 09/221668-25, feit 1 impliciet meer subsidiair:
schuldwitwassen;
ten aanzien van parketnummer 16/088320-25:
diefstal;
verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
legt de verdachte op de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van
2 (TWEE) JAREN;
bepaalt dat die maatregel niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde
- zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ter vaststelling van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
Meldplicht
- zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij de GGZ Reclassering Inforsa op het adres Wittevrouwenkade 6 in Utrecht, op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang deze de reclassering dat noodzakelijk acht;
Opname in een zorginstelling
- zich in de proeftijd laat opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname start wanneer een opnamedatum bekend is. De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van deze instelling worden gegeven. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
Ambulante behandeling
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling stelt van de Forensische polikliniek Utrecht of het Forensisch FACT-team van Inforsa Utrecht of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de hele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. De veroordeelde meldt zich op de tijden en plaatsen als door of namens de zorgverlener aan te geven. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
Crisisopname
- indien daartoe aanleiding is, zoals bij een terugval in middelengebruik, bij overmatig middelengebruik of in geval van ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld, kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Indien de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert zal, nadat dit door de rechter is bevolen, de verdachte zich laten opnemen in een zorginstelling te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt 7 weken of zoveel korter als de reclassering dat nodig vindt. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
- gedurende de proeftijd verblijft in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang. Het verblijf start na afronding van de klinische opname. De instelling wordt bepaald door de reclassering. De veroordeelde houdt zich aan het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld;
Dagbesteding
-zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag;
Meewerken aan middelencontrole
- zich verplicht mee te werken aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;
geeft opdracht aan GGZ Reclassering Fivoor tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
de vordering van de benadeelde partij [aangever 2] ;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangever 2] toe tot een bedrag van € 195,66, geheel bestaand uit materiële schade, en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 5 december 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [aangever 2] ;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
de schadevergoedingsmaatregel;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 195,66, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 5 december 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald
,ten behoeve van [aangever 2] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van
3 (DRIE) dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
de vordering tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf;
wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de door de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland aan de verdachte bij vonnis van 24 maart 2025 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf (parketnummer 16/088320-25).
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.M. Meester, voorzitter,
mr. E.C. Kole, rechter,
mr. L. Anemaet, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. R.J. van Egmond griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 november 2025.
Bijlage I - Tekst tenlastelegging
I Tenlastelegging 09/221668-25 (na wijziging ter terechtzitting)
1. hij op of omstreeks 8 augustus 2025 te Utrecht, althans in Nederland een personenauto, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [aangever 1] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 8 augustus 2025, te Woerden, althans in Nederland (van) een personenauto, althans een of meer voorwerpen - heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet, en/of - gebruik heeft gemaakt terwijl hij, verdachte, wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf
2 hij op of omstreeks 8 augustus 2025 te Linschoten, gemeente Montfoort en/of Woerden en/of Waarder, althans in Nederland een voertuig, te weten een personenauto, heeft bestuurd of als bestuurder heeft doen besturen na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten cocaïne, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van genoemde Wet, het gehalte in zijn bloed van de bij die stof vermelde meetbare stof meer bedroeg dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stof vermelde grenswaarde.
II Tenlastelegging 16/258436-25hij op of omstreeks 5 december 2024 te Utrecht, in elk geval in Nederland, een pakketje van rituals product(en), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan [aangever 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.