ECLI:NL:RBDHA:2025:2232

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 februari 2025
Publicatiedatum
18 februari 2025
Zaaknummer
NL25.3665
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke procedure

Op 10 februari 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak betreffende de maatregel van bewaring van een eiser, die door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd. De maatregel was gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van 25 januari 2025, waarin de bewaring was opgelegd. Tijdens de zitting op 4 februari 2025, die via een beeldverbinding plaatsvond, was eiser aanwezig met zijn gemachtigde, terwijl de minister werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Eiser voerde aan dat het proces-verbaal van het gehoor te laat was overgelegd, wat volgens hem zijn belangen had geschaad. De rechtbank oordeelde echter dat, hoewel het proces-verbaal inderdaad te laat was ingediend, eiser tijdig kennis had kunnen nemen van de inhoud en hierop had kunnen reageren. De rechtbank zag geen reden om consequenties te verbinden aan de te late indiening, aangezien de beroepsgrond niet slaagde.

Daarnaast beoordeelde de rechtbank of de gronden voor de maatregel van bewaring voldoende waren. De minister had zware en lichte gronden aangevoerd voor de maatregel, waarvan de zware gronden niet waren betwist door eiser. De rechtbank concludeerde dat de onbetwiste gronden voldoende waren om de maatregel te rechtvaardigen. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door mr. S.A. van Hoof, in aanwezigheid van griffier mr. I.S. Pruijn, en werd openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.3665

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 februari 2025 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. E. Derksen),
en
de minister van Asiel en Migratie [1] ,
(gemachtigde: mr. E. Özel).

Procesverloop

Bij besluit van 25 januari 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 4 februari 2025 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat zijn de consequenties van het te laat overleggen van het proces-verbaal van gehoor (M110)?
1. Eiser voert aan dat het proces-verbaal van het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling (het gehoor) te laat is overgelegd. Eiser wijst in dit kader op artikel 8.4 van het Procesreglement bestuursrecht rechtbanken 2025 (het Procesreglement). Eiser stelt dat hij hierdoor in zijn belangen is geschaad. Volgens eiser is de maatregel van bewaring gebaseerd op dit gehoor en hij betoogt dat de rechtbank consequenties moet verbinden aan deze te late indiening.
1.1.
Gelet op het bepaalde in artikel 8.4 van het Procesreglement dient de minister in beroepszaken als deze, die betrekking hebben op een vrijheidsontnemende maatregel, de op de zaak betrekking hebbende stukken in het eerste beroep in te dienen op een zodanig tijdstip dat de griffier deze uiterlijk op de derde werkdag vóór de zitting om 16.00 uur ontvangt. Dit is geen fatale termijn, maar een termijn van procesorde die mogelijk maakt dat eiser en de rechtbank voldoende tijd hebben om kennis te nemen van de op de zaak betrekking hebbende stukken en voor eiser ook om daar (ter zitting) op te kunnen reageren.
1.2.
De rechtbank stelt vast dat het proces-verbaal van gehoor op de dag voorafgaand aan de zitting is toegevoegd aan het digitale dossier. Eiser stelt dan ook terecht dat de minister het gehoor niet binnen de daartoe gestelde termijn heeft ingediend. Anders dan eiser ziet de rechtbank geen aanleiding om hieraan consequenties te verbinden. Eiser heeft niet betwist dat hij tijdig kennis heeft kunnen nemen van dit proces-verbaal en hierop heeft kunnen reageren. Overigens heeft eiser ook niet aannemelijk gemaakt dat hij in zijn belangen is geschaad. De beroepsgrond slaagt niet.
Kunnen de gronden de maatregel van bewaring dragen?
2. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb 2000 heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
2.1.
Eiser heeft enkel de lichte gronden 4a en 4b betwist. De onbetwiste zware gronden 3a en 3c en de onbetwiste lichte gronden 4c en 4d kunnen de maatregel van bewaring echter al dragen. Deze gronden kunnen de maatregel dragen omdat zij feitelijk juist zijn en voldoende zijn toegelicht. [2] Wat eiser heeft aangevoerd tegen de lichte gronden 4a en 4b kan daaraan niet afdoen en behoeft daarom geen bespreking. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
3. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [3]

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, rechter, in aanwezigheid van mr. I.S. Pruijn, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.ABRvS 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
3.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.