ECLI:NL:RBDHA:2025:22282

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 november 2025
Publicatiedatum
26 november 2025
Zaaknummer
AWB NL25_655
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing naturalisatieverzoek op basis van openbare orde en rehabilitatietermijn

Deze uitspraak betreft de afwijzing van een verzoek tot naturalisatie door de minister van Asiel en Migratie. Eiser, die in 1997 als veertienjarige naar Nederland kwam, had een aanvraag ingediend voor het verkrijgen van het Nederlanderschap. De minister wees deze aanvraag af op basis van een veroordeling tot 80 uren taakstraf, die eiser had ontvangen voor een geweldsdelict. De rechtbank heeft de zaak op 13 oktober 2025 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigden aanwezig waren. Eiser voerde aan dat er bijzondere omstandigheden waren die de minister hadden moeten doen afwijken van de standaardregels omtrent naturalisatie. De rechtbank oordeelde echter dat de minister terecht had geoordeeld dat er geen sprake was van zodanige bijzondere omstandigheden. De rechtbank benadrukte dat de minister bij het afwijzen van het verzoek de regels van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) correct had toegepast en dat de afwijzing van het verzoek om naturalisatie in stand bleef. Eiser kan na het verstrijken van de rehabilitatietermijn in 2027 opnieuw een aanvraag indienen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 25/655

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 november 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. H. Selçuk),
en

de minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: mr. M.C. Post-Kadijk).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de aanvraag van eiser van zijn verzoek om verlening van het Nederlanderschap. Eiser is het niet eens met de afwijzing van de aanvraag. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de minister het verzoek om naturalisatie van eiser heeft mogen afwijzen. Eiser krijgt geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser heeft een verzoek tot naturalisatie ingediend. De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 24 juli 2024 afgewezen. Met het bestreden besluit van 9 december 2024 op het bezwaar van eiser is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 13 oktober 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Het bestreden besluit
3. De minister heeft de aanvraag van eiser afgewezen omdat eiser in de vijf jaar voorafgaand aan zijn aanvraag om naturalisatie onherroepelijk is veroordeeld [1] tot 80 uren taakstraf of 40 dagen vervangende hechtenis. Deze taakstraf heeft eiser op 12 november 2022 volledig voltooid. Daarmee is volgens de minister sprake van ernstige vermoedens dat eiser een gevaar vormt voor de openbare orde. De minister wijst hiertoe op paragraaf 5 van het beleid voor artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) uit de Handleiding Rijkswet op het Nederlanderschap 2003 (Handleiding RWN). Daaruit volgt dat sprake is van ernstige vermoedens dat een vreemdeling een gevaar is voor de openbare orde als hij – kort gezegd – in de vijf jaar voorafgaand aan de aanvraag [2] is veroordeeld voor een misdrijf, waaronder wordt begrepen een taakstraf van 36 uur of meer. Volgens de minister is niet gebleken van bijzondere omstandigheden die maken dat hij had moeten afwijken van deze regel uit de Handleiding RWN.
Is sprake van zeer bijzondere omstandigheden die maken dat de minister had moeten afzien van de rehabilitatietermijn?
4. Eiser betoogt dat de minister zijn verzoek om naturalisatie heeft afgewezen. Eiser voert aan dat sprake is van zeer bijzondere omstandigheden op grond waarvan in dit geval van de regel van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de RWN moet worden afgeweken. Eiser wijst daarbij op paragraaf 6 behorende bij de toelichting op artikel 9 van de RWN uit de Handleiding RWN.
4.1.1.
Eiser wijst erop dat hij is veroordeeld voor een geweldsdelict, maar dat hij slechts optrad om zijn broer te verdedigen. De omstandigheid dat de rechtbank eisers noodweerverweer heeft verworpen maakt niet dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie. Eiser wijst op de aard van het feit en betoogt dat hij first offender is, dat hij tijdens de proeftijd niet opnieuw in contact is gekomen met politie of justitie, dat aan hem slechts een taakstraf is opgelegd en hij geen schade aan anderen heeft aangericht, dat hij volledig heeft meegewerkt met de politie en dat hij inzicht heeft in zijn strafbare gedrag en zijn spijt heeft betuigd. Eiser heeft ook een brief van zijn broer overgelegd waarin wordt uitgelegd wat er gebeurde bij het incident. Volgens eiser heeft de minister onvoldoende rekening gehouden met deze omstandigheden. Eiser is op zijn 14e naar Nederland gekomen en heeft zich altijd aan de regels gehouden en is volledig ingeburgerd in de Nederlandse samenleving. Het is voor eiser van groot belang dat hij als Nederlander deel kan uitmaken van de Nederlandse samenleving.
Juridisch kader
5. In artikel 9, eerste lid aanheft en onder a van de RWN staat dat het verzoek van een vreemdeling kan worden afgewezen als op grond van het gedrag van de verzoeker ernstige vermoedens bestaan dat hij gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden, of de veiligheid van het Koninkrijk.
6. In de Handleiding RWN, paragraaf 6 van het beleid voor artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de RWN, staat dat het mogelijk is dat een verzoek om naturalisatie, dat volgens de regels uit de RWN en de Handleiding RWN zou moeten worden afgewezen, in geval van bijzondere omstandigheden toch moet worden ingewilligd. Ook staat in de Handleiding RWN dat een bijzondere omstandigheid in het algemeen kan worden omschreven als een omstandigheid die wel belangrijk is, maar waaraan bij het opstellen van de regels niet of onvoldoende kon worden gedacht. Juist omdat het bijzondere omstandigheden zijn, kan de minister niet van tevoren aangeven welke omstandigheden zo bijzonder zijn dat zij tot afwijking van de regels in dit hoofdstuk moeten leiden. Verder volgt uit de paragraaf dat het voor de eenduidigheid, de rechtszekerheid en de rechtsgelijkheid van het grootste belang is dat de minister niet snel van bovenstaande regels afwijkt. Hij moet hiermee zeer grote terughoudendheid betrachten. [3]
In paragraaf 6 staat verder dat uit de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State echter wel kan worden afgeleid welke omstandigheden in het algemeen niet als bijzondere omstandigheden worden aangemerkt. Niet bijzonder is bijvoorbeeld de omstandigheid dat de vreemdeling:
  • nimmer eerder een (dergelijk) strafbaar feit heeft gepleegd;
  • lering heeft getrokken uit het gebeurde;
  • thans ieder strafbaar gedrag poogt te vermijden;
  • de misdraging heeft gepleegd in een bijzonder moeilijke periode die definitief is afgesloten;
  • inmiddels is gehuwd, een kind heeft gekregen en stelt zijn leven aanzienlijk te hebben verbeterd;
[…]
Evenmin kunnen blijkens de Handleiding RWN als bijzonder worden aangemerkt omstandigheden die hebben geleid of bijgedragen tot het misdrijf, aangezien die omstandigheden, voorzover zij als verzachtende omstandigheden hebben te gelden, door de strafrechter bij diens oordeel zijn betrokken. Deze voorbeelden zijn niet-limitatief. Uit rechtspraak van de Afdeling volgt verder dat het beleid zoals dat is neergelegd in de Handleiding RWN niet onredelijk is, en dat de minister daarvan mag uitgaan. [4]
Wat is het oordeel van de rechtbank?
7. Het betoog van eiser slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich terecht op het standpunt stelt dat geen sprake is van zodanig bijzondere omstandigheden dat hij de regels uit artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de RWN en de regels uit de Handeling RWN over de openbare orde buiten toepassing had moeten laten. De minister wijst er in dit kader terecht op dat uit rechtspraak van de Afdeling [5] volgt dat de bevoegdheid om de regels buiten toepassing te laten met een zeer grote terughoudendheid moet worden toegepast en dat een dergelijke maatregel alleen gerechtvaardigd is als sprake is van een situatie waarmee de wetgever bij het opstellen van de regels geen rekening heeft kunnen houden. Het moet dus gaan om zeer uitzonderlijke omstandigheden. De rechtbank constateert dat de minister alle door eiser aangevoerde omstandigheden bij zijn beoordeling heeft betrokken, waaronder de brief van de broer van eiser waarin deze een omschrijving geeft van het geweldsincident. De minister stelt zich echter terecht op het standpunt dat deze uitleg, noch de andere door eiser aangehaalde omstandigheden zodanig bijzonder zijn, dat daarmee door de minister bij het opstellen van de regels geen rekening had kunnen worden gehouden.
7.1.
De rechtbank kan ook geen rekening houden met de omstandigheid dat de coronacrisis ervoor heeft gezorgd dat eiser pas laat is veroordeeld en pas laat zijn taakstraf heeft kunnen afronden. Zoals blijkt uit paragraaf 5.8 van het beleid voor artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de RWN heeft de wetgever bewust gekozen voor een stelsel waarin voor de rehabilitatietermijn de datum van het einde van een taakstraf bepalend is, en niet de datum waarop het strafbare feit is gepleegd. De rechtbank begrijpt dat voor eiser erg vervelend is dat hij door de coronacrisis pas laat klaar was met zijn taakstraf. Dit is echter een direct en te voorzien gevolg van het beleid van de minister dat het risico van eventuele vertragingen in de strafrechtketen voor rekening van de aanvragers van naturalisatie brengt. De gevolgen van de vertraging zijn naar het oordeel van de rechtbank niet zodanig nadelig voor eiser dat de minister van zijn beleid had moeten afwijken. De minister heeft er in dit kader terecht op gewezen dat het niet zo is dat eiser nooit meer kan naturaliseren en dat hij na 12 november 2027 weer een aanvraag kan doen omdat op die dag zijn rehabilitatietermijn verloopt.
7.2.
Uit de verklaringen van eiser ter zitting volgt dat het afwijzen van zijn verzoek tot naturalisatie hem erg heeft aangegrepen. Hij heeft – kort gezegd – verklaard dat hij in 1997 als veertienjarig jongen naar Nederland is gekomen en dat hij altijd erg zijn best heeft gedaan om deel uit te maken van de Nederlandse samenleving. Hij heeft de hotelschool gevolgd, is werkzaam als chef-kok en heeft zich, onder andere met hulp bij huiswerk aan Afghaanse jongeren, ingezet voor de maatschappij. Van het incident in 2019 heeft hij veel geleerd, hij wilde alleen een ruzie sussen om zijn broer te helpen, maar hij had de politie moeten bellen. De rechtbank begrijpt dat de afwijzing van het naturalisatieverzoek veel met eiser doet. Ook gelooft de rechtbank dat eiser zijn best heeft gedaan en dat hij erg betrokken is bij Nederland en de Nederlandse samenleving. Dat kan het oordeel van de rechtbank echter niet anders maken. De rechtbank beoordeelt slechts of de afwijzing van eisers verzoek door de minister aan de regels voldoet. De rechtbank is van oordeel dat dat het geval is.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en dat de afwijzing van zijn verzoek tot naturalisatie in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H.W. Bodt, rechter, in aanwezigheid van mr. R.C. Lubbers, griffier. Uitgesproken in het openbaar op:
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Bij arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem, van 10 mei 2022.
2.Dit heet de rehabilitatietermijn.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 16 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4161, rechtsoverwegingen 5.2. en 5.3.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling van 7 oktober 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3117.
5.Zie voetnoot 3.