In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 november 2025 uitspraak gedaan in een verzoek tot omgang van een vader met zijn minderjarige kind. De vader heeft sinds zeven jaar geen contact meer met zijn kind, en ondanks eerdere pogingen tot ouderschapsbemiddeling en omgangsbegeleiding, is er geen vooruitgang geboekt. De rechtbank heeft de ontwikkelingen in de afgelopen jaren en de huidige stand van zaken beoordeeld. De Raad voor de Kinderbescherming heeft in 2024 een onderzoek uitgevoerd en geconcludeerd dat er geen contra-indicaties zijn voor omgang, maar dat specialistische hulpverlening noodzakelijk is voor contactherstel. De minderjarige heeft echter duidelijk aangegeven geen contact te willen met de vader, wat de rechtbank zwaar heeft laten wegen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kloof tussen de vader en het kind onoverbrugbaar is geworden en dat het vaststellen van een omgangsregeling op dit moment niet zinvol is. De vader heeft aangegeven open te staan voor hulpverlening, maar de moeder heeft aangegeven geen draagkracht te hebben om mee te werken aan een nieuw traject. De rechtbank heeft daarom het verzoek van de vader tot vaststelling van een omgangsregeling afgewezen, met de overweging dat het belang van de minderjarige voorop staat en dat hij zich moet kunnen concentreren op zijn eigen ontwikkeling zonder druk van een omgangsregeling.