Kinderalimentatie
Ingangsdatum
Om proceseconomische redenen zal de rechtbank eerst de ingangsdatum vaststellen. De rechtbank stelt voorop dat zij op grond van artikel 1:402 BW een grote mate van vrijheid heeft bij het vaststellen van de ingangsdatum. De rechtbank zal de kinderalimentatie vaststellen met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift. Daartoe overweegt de rechtbank dat er lang onduidelijkheid heeft bestaan over de hoofdverblijfplaats, het inschrijfadres, de feitelijke verblijfplaats van de kinderen en de daaraan verbonden toeslagen (de kinderbijslag en het kindgebonden budget) en dat de vader pas vanaf de indiening van het verzoek op 31 oktober 2024 in alle redelijkheid rekening kon houden met de te betalen kinderalimentatie.
Behoefte
Door geen van partijen zijn stukken overgelegd op basis waarvan de rechtbank de behoefte van de kinderen kan berekenen op het moment van uiteengaan in 2022. De moeder stelt de behoefte per 2025 op € 1.266,- per maand voor beide kinderen, de vader stelt de behoefte per 2025 op € 1.166,- per maand. Nu deze bedragen dicht bij elkaar liggen, zal de rechtbank de bedragen middelen. Dat leidt tot een behoefte van € 1.216,- per maand voor de kinderen in 2025. Gelet op het indexeringspercentage per 2025 van 6,5%, bedraagt de behoefte in 2024 – het jaar waarmee de rechtbank zal rekenen – € 1.142,- per maand (€ 571,- per kind per maand).
De rechtbank zal hierna beoordelen in welke verhouding deze behoefte tussen partijen moet worden verdeeld.
Draagkracht van de moeder
Voor de bepaling van de draagkracht van de moeder gaat de rechtbank uit van een inkomen over 2024 van in totaal € 28.344,- bruto, zoals dat volgt uit de door de moeder overgelegde jaaropgaves.
Het kindgebonden budget moet volgens vaste rechtspraak bij het inkomen van de desbetreffende ouder die het ontvangt, worden opgeteld. Aangezien de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] ook bij de moeder vastgesteld zal worden en de kinderen bij haar ook feitelijk verblijven, heeft de moeder recht op het kindgebonden budget. De rechtbank berekent het kindgebonden budget aan de hand van bovenstaande inkomensgegevens.
Op basis van de hiervoor genoemde uitgangspunten en rekening houdend met in de aangehechte berekening opgenomen heffingskortingen en toeslagen, berekent de rechtbank haar NBI in 2024 op € 3.009,- per maand. De rechtbank verwijst hiervoor naar de aangehechte berekening.
Omdat het NBI van de moeder hoger is dan € 2.065,-, zal de rechtbank voor de berekening van haar draagkracht de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI + € 1.270,-)] gebruiken. De rechtbank ziet geen aanleiding om de werkelijke hogere woonlasten van de moeder in aanmerking te nemen aangezien zij niet voldoende heeft onderbouwd waarom van het (forfaitaire) woonbudget moet worden afgeweken. De draagkracht van de moeder bedraagt dan: 70% x [3.009 – (903 + 1.270)] = € 585,- per maand.
Draagkracht van de vader
Voor de bepaling van de draagkracht van de vader gaat de rechtbank uit van een inkomen over 2024 van € 33.167,- bruto, zoals dat volgt uit zijn jaaropgave over 2024.
Op basis van de hiervoor genoemde uitgangspunten en rekening houdend met de in de aangehechte berekening opgenomen heffingskortingen, berekent de rechtbank zijn NBI in 2024 op € 2.423,- per maand. De rechtbank verwijst hiervoor naar de aangehechte berekening.
Omdat het NBI van de vader ook hoger is dan € 2.065,-, zal de rechtbank voor de berekening van zijn draagkracht dezelfde formule gebruiken. De draagkracht van de vader bedraagt dan: 70% x [2.423 – (727 + 1.270)] = € 298,- per maand.
Gezamenlijke draagkracht
De draagkracht van partijen bedraagt gezamenlijk € 883,- per maand (€ 585 + € 298). Dit is onvoldoende om volledig in de behoefte van de kinderen van € 1.142,- per maand te voorzien. De rechtbank komt daarom niet toe aan een draagkrachtvergelijking. Er is sprake van een tekort van € 259,- per maand.
Zorgkorting
Tussen partijen is het te hanteren zorgkortingspercentage in geschil. Hoewel de vader op dit moment geen contact heeft met de kinderen, zal de rechtbank – conform het uitgangspunt in het rapport alimentatienormen 2024 – de zorgkorting op 5% bepalen, omdat de ouders onderling en jegens het kind het recht en de verplichting hebben tot contact. De zorgkorting bedraagt dan in beginsel € 57,- per maand.
Aandeel onderhoudsplichtige
Omdat sprake is van een tekort en dit tekort ten minste twee keer zo groot is als de zorgkorting, vervalt de zorgkorting van de vader. Partijen zullen daarom maximaal, naar hun draagkracht, moeten bijdragen in de behoefte van de kinderen. Het aandeel van de vader in de kosten van de kinderen is dan gelijk aan zijn draagkracht en bedraagt € 298,- per maand (€ 149,- per kind per maand).
De rechtbank zal het verzoek van de moeder tot dit bedrag toewijzen en voor het overige afwijzen.
wijst af het verzoek van de vader tot ondertoezichtstelling van de minderjarigen:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2008 te [geboorteplaats 1] ;
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2010 te [geboorteplaats 2] ;
bepaalt dat [minderjarige 1] – met wijziging van de beschikking van deze rechtbank van 12 november 2021 – de hoofdverblijfplaats zal hebben bij de moeder;
bepaalt dat – met wijziging van de beschikking van deze rechtbank van 12 november 2021 – het contact zullen hebben met de vader op hun initiatief en op een in onderling overleg te bepalen wijze;
bepaalt dat de vader aan de moeder, met ingang van 31 oktober 2024 een kinderalimentatie ten behoeve van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] van € 149,- per maand, per kind zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.S. Perniciaro, rechter, bijgestaan door mr. S.B. Boekema als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 28 augustus 2025.