ECLI:NL:RBDHA:2025:22160

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 augustus 2025
Publicatiedatum
24 november 2025
Zaaknummer
C/09/675687 / FA RK 24-8180
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot ondertoezichtstelling, hoofdverblijfplaats, zorgregeling en kinderalimentatie in een echtscheidingszaak

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 28 augustus 2025 uitspraak gedaan in een verzoek van de vader tot ondertoezichtstelling van zijn kinderen, alsook verzoeken met betrekking tot de hoofdverblijfplaats, zorgregeling en kinderalimentatie. De vader verzocht om de kinderen onder toezicht te stellen, maar de rechtbank heeft dit verzoek afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de zorgen van de vader over de ontwikkeling van de kinderen niet werden gedeeld, en dat de kinderen goed functioneren in hun huidige situatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] bij de moeder zal zijn, conform de feitelijke situatie, en dat de zorgregeling tussen de vader en de kinderen op hun eigen initiatief zal plaatsvinden. De rechtbank heeft ook de kinderalimentatie vastgesteld, waarbij de vader verplicht is om € 149,- per maand per kind te betalen, met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift. De rechtbank heeft de verzoeken van de vader tot ondertoezichtstelling en andere verzoeken afgewezen, en de beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Enkelvoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 24-8180
Zaaknummer: C/09/675687
Datum beschikking: 28 augustus 2025
Hoofdverblijfplaats, zorgregeling, alimentatie, ondertoezichtstelling
Beschikkingop het op 31 oktober 2024 ingekomen verzoek van:
[de moeder] ,
de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. C.J. de Jong-Moolenaar te Sassenheim.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de vader],
de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. J. de Koning te Lisse.
Procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het verweerschrift tevens verzoekschrift;
- het verweer tegen het zelfstandig verzoek;
- het F9-bericht van de moeder van 8 juli 2025, met bijlagen;
- het F9-bericht van de vader van 11 juli 2025, met bijlagen.
Na de zitting heeft de rechtbank nog de e-mail van de Raad voor de Kinderbescherming (de Raad) van 31 juli 2025 met als bijlage het raadsrapport ten aanzien van [minderjarige 1] (kenmerk [nummer] ) ontvangen.
De minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben schriftelijk hun mening gegeven over het verzoek.
Op 31 juli 2025 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • [naam] namens de Raad.
Verzoek en verweer
De moeder verzoekt:
- te bepalen dat de kinderen met ingang van 1 juni 2023 de hoofdverblijfplaats hebben bij de moeder;
- te bepalen dat de vader aan de moeder met ingang van 1 juni 2023, althans met ingang van een door de rechtbank te bepalen datum, een bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van de kinderen zal betalen van € 175,- per maand per kind, telkens bij vooruitbetaling te voldoen voor de eerste van de maand op een door de moeder aan te wijzen bankrekening,
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De vader voert verweer dat hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Daarnaast heeft de vader zelfstandig verzocht om:
- de kinderen voor de duur van twaalf maanden onder toezicht te stellen van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming-West;
- te bepalen dat per direct het contact tussen de vader en de kinderen moet worden hervat, waarbij de zorgregeling wordt opgebouwd op een door de rechtbank te bepalen wijze, waarbij de kinderen binnen twee maanden om de week bij de vader en de moeder zijn;
- de moeder te verplichten om mee te werken aan inschrijving van [minderjarige 1] op het adres van de vader;
- een en ander op straffe van een dwangsom van € 250,- voor iedere dag of gedeelte van daarvan dat de moeder de zorgregeling niet nakomt en geen medewerking verleent aan het inschrijven van [minderjarige 1] op het adres van de vader;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De moeder heeft verweer gevoerd, welk verweer – voor zover nodig – hierna zal worden besproken.
Feiten
- Partijen zijn gehuwd geweest van [datum 1] 2008 tot [datum 2] 2022.
- Zij zijn de ouders van de volgende minderjarige kinderen:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2008 te [geboorteplaats 1] (roepnaam: [minderjarige 1] );
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2010 te [geboorteplaats 2] ;
- Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de kinderen.
- [minderjarige 1] heeft zijn hoofdverblijfplaats bij de vader en [minderjarige 2] heeft zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder. Beide kinderen verblijven feitelijk bij de moeder.
- Bij beschikking van deze rechtbank van 12 november 2021 is – voor zover van belang – een zorgregeling vastgesteld, waarbij de kinderen de ene week bij de moeder verblijven en de andere week bij de vader.
- Bij vonnis in kort geding van deze rechtbank van 14 april 2022 is de moeder veroordeeld tot nakoming van de bij beschikking van 12 november 2021 vastgestelde co-ouderschapsregeling, waarbij partijen direct moesten starten met oudergesprekken bij het CJG en de kinderen uiterlijk 14 juni 2022 om de week bij de vader en om de week bij de moeder zullen zijn.
Beoordeling
I.
Ondertoezichtstelling
De rechtbank zal eerst het verzoek van de vader tot een ondertoezichtstelling van de kinderen te behandelen. Op grond van artikel 1:255, tweede lid van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen op verzoek van de Raad of het Openbaar Ministerie. In het geval de Raad geen verzoek tot ondertoezichtstelling doet, is ook een ouder bevoegd om een ondertoezichtstelling te verzoeken.
Op de zitting is gebleken dat de Raad ten aanzien van [minderjarige 1] in 2024 een beschermings-onderzoek heeft uitgevoerd naar aanleiding van betrokkenheid van de Raad in het strafrechtelijk kader. Hoewel de Raad destijds zorgen had over de ontwikkeling van [minderjarige 1] , werd ook gezien dat die zorgen konden worden weggenomen in het vrijwillige kader en door de reclassering. De Raad heeft daarom destijds geconcludeerd dat een ondertoezichtstelling niet nodig was. Dit standpunt is niet veranderd. Ook voor [minderjarige 2] ziet de Raad geen aanleiding om te onderzoeken of een ondertoezichtstelling moet worden verzocht.
Nu de Raad heeft aangegeven niet over te gaan tot het indienen van een verzoek, is de vader ontvankelijk in zijn verzoek.
De vader heeft op dit moment grote zorgen over [minderjarige 1] , in het bijzonder over zijn schoolgang en delinquente gedrag. Daarnaast heeft hij zorgen over de opvoedsituatie van beide kinderen bij de moeder.
De rechtbank zal het verzoek tot ondertoezichtstelling afwijzen omdat zij de zorgen van vader over de kinderen niet deelt. [minderjarige 1] is slechts eenmalig met de politie in aanraking gekomen in verband met het afsteken van zwaar vuurwerk. [minderjarige 1] is net geslaagd voor zijn entreeopleiding en zal in september starten met een opleiding autotechniek. Zorgen over de opvoedsituatie bij de moeder zijn de rechtbank ook niet gebleken.
Verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
De vader heeft verzocht om te bepalen dat de in 2021 vastgestelde co-ouderschapsregeling weer wordt opgestart. Deze regeling wordt al sinds 2022 feitelijk niet meer uitgevoerd en hij begrijpt dat er daarom eerst een opbouw nodig is. De vader heeft het gevoel dat de moeder de kinderen bewust bij hem weghoudt, terwijl de zorgregeling meermaals door de rechtbank is bevestigd. De vader vindt dat de moeder daarom moet gedwongen worden de zorgregeling na te komen, zo nodig met inzet van een dwangsom.
Hoewel de moeder aangeeft de kinderen te stimuleren om contact te hebben met vader, staan de kinderen hier volgens haar niet voor open en kan zij de kinderen gelet op hun leeftijd er ook niet toe dwingen.
De rechtbank is van oordeel dat het in belang van de kinderen zou zijn om contact met hun vader te hebben maar dat zij gelet op hun leeftijd van bijna 15 jaar, respectievelijk bijna 17 jaar hiertoe niet gedwongen kunnen worden. De rechtbank acht het daarom niet zinvol om een zorgregeling vast te stellen. Zij zal – met wijziging van de in 2021 vastgestelde zorgregeling – bepalen dat het aan de kinderen zelf is om invulling te geven aan het contact met hun vader. De rechtbank verwacht wel dat beide ouders zich in zullen zetten om dit contact (emotioneel) te ondersteunen en mogelijk te maken. Het is daarbij aan de moeder om zich niet negatief uit te laten over de vader en de kinderen te stimuleren in het contact. Van de vader verwacht de rechtbank dat hij zich inspant om interesse te tonen in de kinderen op een passende wijze, bijvoorbeeld door te beginnen met het sturen van (verjaardag)kaartjes.
Op de zitting is daarnaast gesproken over het gebrek aan informatie dat de vader ervaart. Dit versterkt het gevoel bij hem afgesloten te worden van de kinderen. De rechtbank heeft daarom geopperd dat de moeder één keer per twee maanden een e-mail zal sturen aan de vader (steeds op de eerste van de maand in de oneven maanden) met daarin informatie over de kinderen, hun ontwikkeling, gebeurtenissen in hun leven, medische informatie, et cetera. De vader zal hierop geen reactie sturen, maar de informatie enkel ter kennisgeving aannemen. Beide ouders hebben aangegeven dat zij hiervoor openstaan. Aangezien geen verzoek voorligt, kan de rechtbank deze informatieregeling niet opnemen in het dictum. Zij zal daarom volstaan met een opname in het lichaam van de beschikking en gaat ervan uit dat de ouders zich hieraan zullen houden.
Hoofdverblijfplaats
Conform de beschikking van 2021 heeft [minderjarige 2] de hoofdverblijfplaats bij de moeder en [minderjarige 1] bij de vader. Feitelijk heeft [minderjarige 1] in de tussengelegen tijd zowel periodes bij de vader, als bij de moeder verbleven. Sinds juni 2023 verblijven beide kinderen volledig bij de moeder en zij staan inmiddels ook beiden op het adres van de moeder geregistreerd in de Basisregistratie Personen (BRP). Hoewel het voor de rechtbank invoelbaar is dat de vader het onrechtvaardig vindt dat de moeder zonder zijn instemming [minderjarige 1] bij haar heeft ingeschreven, zal de rechtbank toch de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] bij haar vaststellen. De rechtbank vindt het namelijk van belang dat de juridische situatie overeenkomt met feitelijke situatie.
Kinderalimentatie
Ingangsdatum
Om proceseconomische redenen zal de rechtbank eerst de ingangsdatum vaststellen. De rechtbank stelt voorop dat zij op grond van artikel 1:402 BW een grote mate van vrijheid heeft bij het vaststellen van de ingangsdatum. De rechtbank zal de kinderalimentatie vaststellen met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift. Daartoe overweegt de rechtbank dat er lang onduidelijkheid heeft bestaan over de hoofdverblijfplaats, het inschrijfadres, de feitelijke verblijfplaats van de kinderen en de daaraan verbonden toeslagen (de kinderbijslag en het kindgebonden budget) en dat de vader pas vanaf de indiening van het verzoek op 31 oktober 2024 in alle redelijkheid rekening kon houden met de te betalen kinderalimentatie.
Behoefte
Door geen van partijen zijn stukken overgelegd op basis waarvan de rechtbank de behoefte van de kinderen kan berekenen op het moment van uiteengaan in 2022. De moeder stelt de behoefte per 2025 op € 1.266,- per maand voor beide kinderen, de vader stelt de behoefte per 2025 op € 1.166,- per maand. Nu deze bedragen dicht bij elkaar liggen, zal de rechtbank de bedragen middelen. Dat leidt tot een behoefte van € 1.216,- per maand voor de kinderen in 2025. Gelet op het indexeringspercentage per 2025 van 6,5%, bedraagt de behoefte in 2024 – het jaar waarmee de rechtbank zal rekenen – € 1.142,- per maand (€ 571,- per kind per maand).
De rechtbank zal hierna beoordelen in welke verhouding deze behoefte tussen partijen moet worden verdeeld.
Draagkracht van de moeder
Voor de bepaling van de draagkracht van de moeder gaat de rechtbank uit van een inkomen over 2024 van in totaal € 28.344,- bruto, zoals dat volgt uit de door de moeder overgelegde jaaropgaves.
Het kindgebonden budget moet volgens vaste rechtspraak bij het inkomen van de desbetreffende ouder die het ontvangt, worden opgeteld. Aangezien de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] ook bij de moeder vastgesteld zal worden en de kinderen bij haar ook feitelijk verblijven, heeft de moeder recht op het kindgebonden budget. De rechtbank berekent het kindgebonden budget aan de hand van bovenstaande inkomensgegevens.
Op basis van de hiervoor genoemde uitgangspunten en rekening houdend met in de aangehechte berekening opgenomen heffingskortingen en toeslagen, berekent de rechtbank haar NBI in 2024 op € 3.009,- per maand. De rechtbank verwijst hiervoor naar de aangehechte berekening.
Omdat het NBI van de moeder hoger is dan € 2.065,-, zal de rechtbank voor de berekening van haar draagkracht de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI + € 1.270,-)] gebruiken. De rechtbank ziet geen aanleiding om de werkelijke hogere woonlasten van de moeder in aanmerking te nemen aangezien zij niet voldoende heeft onderbouwd waarom van het (forfaitaire) woonbudget moet worden afgeweken. De draagkracht van de moeder bedraagt dan: 70% x [3.009 – (903 + 1.270)] = € 585,- per maand.
Draagkracht van de vader
Voor de bepaling van de draagkracht van de vader gaat de rechtbank uit van een inkomen over 2024 van € 33.167,- bruto, zoals dat volgt uit zijn jaaropgave over 2024.
Op basis van de hiervoor genoemde uitgangspunten en rekening houdend met de in de aangehechte berekening opgenomen heffingskortingen, berekent de rechtbank zijn NBI in 2024 op € 2.423,- per maand. De rechtbank verwijst hiervoor naar de aangehechte berekening.
Omdat het NBI van de vader ook hoger is dan € 2.065,-, zal de rechtbank voor de berekening van zijn draagkracht dezelfde formule gebruiken. De draagkracht van de vader bedraagt dan: 70% x [2.423 – (727 + 1.270)] = € 298,- per maand.
Gezamenlijke draagkracht
De draagkracht van partijen bedraagt gezamenlijk € 883,- per maand (€ 585 + € 298). Dit is onvoldoende om volledig in de behoefte van de kinderen van € 1.142,- per maand te voorzien. De rechtbank komt daarom niet toe aan een draagkrachtvergelijking. Er is sprake van een tekort van € 259,- per maand.
Zorgkorting
Tussen partijen is het te hanteren zorgkortingspercentage in geschil. Hoewel de vader op dit moment geen contact heeft met de kinderen, zal de rechtbank – conform het uitgangspunt in het rapport alimentatienormen 2024 – de zorgkorting op 5% bepalen, omdat de ouders onderling en jegens het kind het recht en de verplichting hebben tot contact. De zorgkorting bedraagt dan in beginsel € 57,- per maand.
Aandeel onderhoudsplichtige
Omdat sprake is van een tekort en dit tekort ten minste twee keer zo groot is als de zorgkorting, vervalt de zorgkorting van de vader. Partijen zullen daarom maximaal, naar hun draagkracht, moeten bijdragen in de behoefte van de kinderen. Het aandeel van de vader in de kosten van de kinderen is dan gelijk aan zijn draagkracht en bedraagt € 298,- per maand (€ 149,- per kind per maand).
De rechtbank zal het verzoek van de moeder tot dit bedrag toewijzen en voor het overige afwijzen.
Beslissing
De rechtbank:
wijst af het verzoek van de vader tot ondertoezichtstelling van de minderjarigen:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2008 te [geboorteplaats 1] ;
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2010 te [geboorteplaats 2] ;
bepaalt dat [minderjarige 1] – met wijziging van de beschikking van deze rechtbank van 12 november 2021 – de hoofdverblijfplaats zal hebben bij de moeder;
bepaalt dat – met wijziging van de beschikking van deze rechtbank van 12 november 2021 – het contact zullen hebben met de vader op hun initiatief en op een in onderling overleg te bepalen wijze;
bepaalt dat de vader aan de moeder, met ingang van 31 oktober 2024 een kinderalimentatie ten behoeve van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] van € 149,- per maand, per kind zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.S. Perniciaro, rechter, bijgestaan door mr. S.B. Boekema als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 28 augustus 2025.