Uitspraak
RECHTBANK Den Haag
1.Waar gaat deze zaak over?
2.De procedure
3.De feiten
4.Het geschil
de rechtbank begrijpt: [eiseres]] geleden schade doordat [eiseres] [
de rechtbank begrijpt: [gedaagde]] voornoemde onroerende goederen binnen een maand na betekening van een daartoe strekkend vonnis aan [gedaagde] [
de rechtbank begrijpt: [eiseres]] levert waarbij de kosten van notariële levering door [gedaagde] worden betaald, het een en ander op straffe van een dwangsom van € 1.000 per dag dat [eiseres] [
de rechtbank begrijpt: [gedaagde]] geen gevolg geeft aan deze veroordeling met een maximum van € 25.000 en bepaalt dat zodra het maximum aan dwangsommen verbeurd is en de levering nog niet heeft plaatsgevonden het vonnis in de plaats treedt van een door [gedaagde] te verrichten rechtshandeling en akte tot levering van voornoemde onroerende goederen aan [eiseres] en [gedaagde] te veroordelen om op de dag van de levering van het perceel alle goederen van [gedaagde] welke zich op het perceel bevinden te verwijderen op straffe van een dwangsom van € 1.000 per dag dat [eiseres] geen gevolg geeft aan deze veroordeling met een maximum van € 25.000;
5.De beoordeling
wistdat een ander eigenaar was van de Strook. De rechtbank heeft hiervoor onder 5.8 vastgesteld dat [gedaagde] ten tijde van de inbezitneming niet te goeder trouw was, omdat hij uit het relaas van bevindingen van het Kadaster had kunnen afleiden dat zijn perceel zich niet tot vlak voor de kassen uitstrekte. [gedaagde] had dus beter moeten weten. Maar uit de omstandigheid dat [gedaagde] destijds zorgvuldiger had moeten handelen, kan nog niet worden afgeleid dat hij onrechtmatig jegens [eiseres] en diens rechtsvoorgangers heeft gehandeld. In het licht van de betwisting daarvan door [gedaagde] heeft [eiseres] onvoldoende concrete feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit volgt dat [gedaagde] wist dat hij met inbezitneming van de Strook grond van een ander in bezit nam. Uit het relaas van bevindingen van het Kadaster – dat zoals gezegd niet zag op de vaststelling van de grens tussen het perceel van met de kassen en het door [gedaagde] te verkrijgen perceel – volgt niet dat [gedaagde] zich er rekenschap van heeft gegeven dat zijn (op dat moment nog te verkrijgen) perceel ruim twee meter voor de kassen eindigde en dus niet vlak voor de kassen. Uit de omschrijving van het verkochte in de notariële akte waarbij [gedaagde] zijn perceel geleverd heeft gekregen blijkt dat het gedeelte van een groter perceel dat aan [gedaagde] werd geleverd “ter plaatse afgepaald” zou zijn. [gedaagde] heeft betwist dat hij die paaltjes heeft gezien en bovendien volgt uit de akte niet waar die paaltjes dan precies hebben gestaan en of die paaltjes er nog stonden toen [gedaagde] na de bouw van zijn woning zijn tuin ging aanleggen. Uit deze documenten kan dus niet worden afgeleid dat [gedaagde] wist dat hij grond van een ander in bezit nam. Van een situatie dat het voor [gedaagde] zo evident was dat hij grond van een ander in bezit nam dat zijn onzorgvuldigheid gelijk kan worden gesteld aan het opzettelijk in gebruik nemen van grond van een ander, is de rechtbank gelet op het voorgaande niet gebleken. Anders dan [eiseres] aanvoert is voor toewijzing van de ‘Heusdense vordering’ onvoldoende dat [gedaagde]
had behoren te wetendat hij grond van een ander in bezit nam.
6.De beslissing
,rechter, bijgestaan door mr. J.R. Kist, griffier
,en in het openbaar uitgesproken op 19 november 2025.