ECLI:NL:RBDHA:2025:22016

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 november 2025
Publicatiedatum
21 november 2025
Zaaknummer
09-333542-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht – vrijspraak diefstal in vereniging, bewezenverklaring mishandeling en openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 20 november 2025, is de verdachte, geboren in 2009, aangeklaagd voor meerdere feiten, waaronder mishandeling en openlijke geweldpleging. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de diefstal in vereniging, omdat niet kon worden vastgesteld wat zijn rol was. Echter, de mishandeling van een leeftijdsgenoot en de openlijke geweldpleging tegen een 63-jarige man zijn wel bewezen verklaard. De verdachte heeft de leeftijdsgenoot meermaals tegen het hoofd geslagen en een knietje gegeven. Bij de openlijke geweldpleging was de verdachte betrokken bij het slaan en schoppen van het slachtoffer, terwijl deze op de grond lag. De rechtbank heeft rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn en de positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte. De verdachte is veroordeeld tot een werkstraf van 80 uur, waarvan 40 uur voorwaardelijk, met een proeftijd van 1 jaar en bijzondere voorwaarden. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn deels toegewezen, waarbij de rechtbank de verdachte heeft veroordeeld tot schadevergoeding aan beide slachtoffers.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummers: 09-295129-24; 09-154451-24; 09-333542-24; (ttz. gev.)
Datum uitspraak: 20 november 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Den Haag in de zaken tegen de verdachte:
[de verdachte](hierna: de verdachte),
geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres en verblijfsadres: [adres] , [postcode] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De strafzaak tegen de verdachte is behandeld op de besloten terechtzitting van 6 november 2025 (inhoudelijke behandeling).
De officier van justitie in deze zaak is mr. D.F.R. de Vrught en de advocaat van de verdachte is mr. C.C. Peterse te Den Haag. De verdachte is op de terechtzitting verschenen.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
in de zaak met parketnummer 09-154451-24 (feit 1)
hij op of omstreeks 15 november 2023 te Oegstgeest, althans in Nederland, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] meermaals, althans éénmaal, tegen het hoofd en/of armen, althans het lichaam, te slaan/stompen. En/of door die [slachtoffer 1] een knietje in zijn buik, althans tegen het lichaam, te geven;
in de zaak met parketnummer 09-333542-24 (feit 2)
hij op of omstreeks 4 april 2024 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, microfoon, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan MediaMarkt, in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
in de zaak met parketnummer 09-295129-24 (feit 3)
hij op of omstreeks 14 september 2024 te Voorhout, gemeente Teylingen openlijk, te weten, op de Churchilllaan, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 2] , door die [slachtoffer 2] te tackelen en/of tegen de knie te schoppen (waardoor die [slachtoffer 2] op de grond viel) en/of (terwijl die [slachtoffer 2] op de grond lag) die [slachtoffer 2] (meermalen) tegen het hoofd te schoppen.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde onder feit 1, feit 2 en feit 3.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich namens de verdachte op het standpunt gesteld dat:
  • het onder feit 1 (mishandeling in Oegstgeest) ten laste gelegde kan worden bewezenverklaard;
  • de verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde onder feit 2 (diefstal bij de Mediamarkt) en feit 3 (openlijke geweldpleging in Voorhout).
3.3.
Vrijspraak feit 2 (diefstal bij de Mediamarkt)
De verdachte wordt vrijgesproken van het ten laste gelegde onder feit 2.
De verklaring die de verdachte heeft gegeven over zijn rol en betrokkenheid bij het feit, wordt door de bewijsmiddelen in het dossier niet uitgesloten. In het dossier bevindt zich geen (bewegend) beeldmateriaal waaruit het handelen van de verdachte zoals dat hem ten laste gelegd wordt overtuigend blijkt. Op het beschikbare beeldmateriaal is niet precies te zien wat de rol van de verdachte is. Daarom kan de rechtbank niet vaststellen of de verdachte handelingen heeft verricht die als medeplegen van deze diefstal kunnen worden gekwalificeerd. De rechtbank acht dit feit dan ook niet wettig en overtuigend bewezen.
3.4.
Gebruikte bewijsmiddelen feit 1 en feit 3
De rechtbank komt wel tot bewezenverklaring van de andere feiten. Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en), tenzij anders vermeld.
3.4.1.
Feit 1 (mishandeling in Oegstgeest)
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2024017345 van de politie Eenheid Den Haag, district Leiden - Bollenstreek (doorgenummerd pagina 1 t/m 32).
De rechtbank zal voor feit 1 met een opgave van bewijsmiddelen volstaan, zoals genoemd in artikel 359 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De verdachte heeft dit bewezen verklaarde feit bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsvrouw geen vrijspraak bepleit.
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
1. de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 6 november 2025;
2. het proces-verbaal van aangifte van [aangever] namens [slachtoffer 1] , opgemaakt op 17 januari 2024 (p. 6-11).
3.4.2.
Feit 3 (openlijke geweldpleging in Voorhout)
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2024297798 van de politie Eenheid Den Haag, district Leiden – Bollenstreek (doorgenummerd pagina 1-165).
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
3. de verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 6 november 2025, zakelijk weergegeven en voor zover inhoudende:
Wij liepen die nacht (de nacht van 13 op 14 september 2024) weg van de kermis in Voorhout. Die man liep weg en ik liep achter hem aan. Ik tikte hem op zijn schouder. Hij draaide zich om en zwaaide met zijn arm, waarbij de achterkant van zijn hand mijn gezicht raakte. Toen heb ik hem een klap gegeven, met gebalde vuist in zijn gezicht. Het klopt dat ik een grijs trainingspak aan had.
4. het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , opgemaakt op 14 september 2024, voor zover inhoudende (p. 13):
Op vrijdag 13 september 2024 ben ik omstreeks 16.00 uur naar de kermis in Voorhout gegaan. Ik ben zo rond 00.45 uur naar huis gegaan. Toen ik langs het spoor naar huis liep zag ik vijf jongeren staan. Ik zag dat de vijf jongeren naar mij toe kwamen lopen. Ik probeerde weg te rennen. Ik werd door een van de jongeren getackeld. Daardoor ben ik op de grond gevallen. Terwijl ik op de grond lag, voelde ik dat ik meerdere keren tegen mijn hoofd ben geschopt. Ze hebben mij allen tegen mijn hoofd geschopt.
5. het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] , opgemaakt op 16 september 2024, voor zover inhoudende (p. 56-57):
Op 14 september 2024 was ik belast met een toezichtdienst in verband met de kermis in Voorhout. Ter plaatse zag ik een man op de grond zitten met letsel. Ik hoorde een aantal getuigen kort op straat. Zij verklaarden:
Getuige [getuige 1] : Ik zag dat de man van achteren werd getrapt. Ik zag dat de man op de grond viel. Ik zag dat de man getrapt werd op zijn slaap. Ik zag andere jongens er heel uitdagend omheen staan. Het waren volgens mij vier jongens.
Getuige [getuige 2] : Ik zag dat de man eerst werd geslagen door een jongen en daardoor viel. Ik zag dat een jongen een trap gaf naar de man zijn hoofd. Ik zag de andere jongens eromheen staan. Ik zag dat de jongens daarna wegrenden. Eén jongen had een Gucci pet.
6. het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3] , opgemaakt op 14 september 2024, voor zover inhoudende (p. 23-24):
Op zaterdag 14 september 2024 rond half een ’s nachts zat ik met een paar vrienden bij het tunneltje aan de Churchilllaan in Voorhout. Wij zagen een wat oudere man versneld lopen. Ik zag dat er minimaal vier jongens achter de man aan renden. Ik zag dat de man op de grond werd gegooid of getackeld. Ik kon niet zien wie de man precies naar de grond werkte maar het was duidelijk dat hij tegen zijn wil in met kracht naar de grond werd gewerkt. Ik zag dat toen de man op de grond lag, een van de jongens met kracht een soort voetbaltrap gaf tegen het hoofd van de man. Ik zag dat de jongens vervolgens wegrenden in de tegenovergestelde richting als die waarin wij liepen. Wij liepen terug naar de kermis.
Eén jongen had een grijs trainingspak aan.
7. het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 4] , opgemaakt op 14 september 2024, voor zover inhoudende (p. 26-27):
Op 14 september 2024 omstreeks 00.30 uur liep ik over de Churchilllaan te Voorhout. Ik zag een oudere man langs mij lopen. Ik zag dat er ongeveer vijf jongens achter hem aan renden. Ik zag meerdere jongens op de achterbenen van de man trappen en een soort van hun lichaam op de achterzijde van de man storten. Ik zag dat er jongens hun onderarmen tegen de rug van de man zetten om hem naar beneden te krijgen.
8. het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 5] , opgemaakt op 14 september 2024, voor zover inhoudende (p. 29):
Op 14 september 2024 rond half een ’s nachts kwam ik vanaf het tunneltje. We zagen een wat oudere meneer rennen. Vervolgens zag ik dat de man werd getackeld door vijf jonge jongens. Ik zag dat een van de jongens de man op zijn achterhoofd trapte.
9. het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] , opgemaakt op 14 september 2024, voor zover inhoudende (p. 32):
Ik heb telefonisch contact opgenomen met getuige [getuige 6] . Zij verklaarde dat ze op 14 september 2024 omstreeks 1.30 uur richting de Churchilllaan te Voorhout liep. Zij zag dat een oudere man in elkaar werd geslagen. Zij zag dat hij meerdere malen werd geslagen en getrapt. De groep die de man aan het mishandelen waren bestond uit vijf jongeren.
10. het proces-verbaal van aanhouding van de verdachte, opgemaakt op 14 september 2024, voor zover inhoudende (p. 126):
Op 14 september 2024 kwam ik om 00.30 uur ter plaatse op de kruising van de Boerhaavestraat met de Willem Botsstraat te Voorhout. Ik zag hier ook een jongen staan die een grijs joggingpak en een Gucci-petje droeg. Ik zag dat het ging om [de verdachte] , geboren april 2009 te [geboorteplaats] .
3.5.
Bewijsoverwegingen feit 3
Beoordelingskader
De tenlastelegging onder feit 3 is gericht op artikel 141 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Van het ‘in vereniging’ plegen van geweld in de zin van artikel 141 Sr is sprake, als de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld. Die bijdrage zelf hoeft niet van gewelddadige aard te zijn. De rechtbank moet beoordelen of de door de verdachte geleverde bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is.
Verweer
De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte meteen is weggelopen, nadat hij [slachtoffer 2] één keer had geslagen. Wat er daarna met [slachtoffer 2] is gebeurd, staat daar los van. De verdachte heeft daar verder geen rol in gehad en uit de getuigenverklaringen wordt niet duidelijk wie wat heeft gedaan. De verdachte heeft dan ook geen aandeel gehad in een vorm van openlijke geweldpleging en moet daarvan worden vrijgesproken.
Beoordeling
De rechtbank stelt op grond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting vast dat de verdachte samen met anderen op de openbare weg versneld achter [slachtoffer 2] is aangelopen en dat hij [slachtoffer 2] met gebalde vuist in het gezicht heeft geslagen. [slachtoffer 2] is door de groep jongeren die achter hem aanliep tegen de grond gewerkt en vervolgens tegen zijn hoofd geschopt, terwijl hij op de grond lag en de groep jongeren om hem heen stond.
Anders dan de verdachte heeft verklaard, volgt naar het oordeel van de rechtbank uit de aangifte en de getuigenverklaringen dat het geweld één gebeurtenis is geweest. Dat de verdachte los van de groep heeft gehandeld en zich na een eerste klap meteen van het gebeuren heeft gedistantieerd, is niet aannemelijk geworden. De verdachte heeft de groep niet alleen getalsmatig versterkt, maar ook opzet gehad op het groepsgeweld en daaraan een wezenlijke bijdrage geleverd. Dat niet duidelijk is geworden wat precies ieders aandeel in het groepsgeweld is geweest, maakt dat niet anders. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de verdediging.
3.5.3.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat de onder feit 1 en feit 3 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.
3.6.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
in de zaak met parketnummer 09-154451-24 (feit 1)
hij op 15 november 2023 te Oegstgeest [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] meermaals tegen het hoofd te slaan en [slachtoffer 1] een knietje tegen het lichaam te geven;
in de zaak met parketnummer 09-295129-24 (feit 3)
hij op 14 september 2024 te Voorhout, gemeente Teylingen, openlijk, te weten op de Churchilllaan, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 2] , door die [slachtoffer 2] te tackelen en tegen het hoofd te schoppen.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De op te leggen straf en maatregel

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft een taakstraf gevorderd, bestaande uit een werkstraf van 80 uren, met aftrek van de vier dagen die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De officier heeft gevorderd daarvan een gedeelte van 40 uren voorwaardelijk op te leggen, met een proeftijd van een jaar en onder de bijzondere voorwaarden zoals door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) geadviseerd, met de strekking dat de verdachte voor de duur van de proeftijd:
  • zal meewerken aan begeleiding door de coach;
  • zal meewerken aan behandeling van het Palmhuis of een andere vorm van behandeling die de jeugdreclassering van toepassing acht;
  • onderwijs volgt.
De officier van justitie heeft bij de bepaling van de gevorderde straf rekening gehouden met een overschrijding van de redelijke termijn ten aanzien van feit 1.
6.2.
.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft naar voren gebracht dat het gaat om relatief ‘oude’ feiten, die zich hebben afgespeeld in een moeilijke periode in het leven van de verdachte. De verdediging heeft verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de lange periode waarin de verdachte is geschorst uit de voorlopige hechtenis. De verdachte heeft zich gedurende die lange periode goed aan de schorsingsvoorwaarden gehouden en bovendien een positieve ontwikkeling laten zien.
6.3.
.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan uit de rapportages en tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte is, toen hij veertien en vijftien was, binnen een jaar tijd betrokken geweest bij twee geweldsincidenten, te weten mishandeling van een dertienjarige jongen en openlijke geweldpleging tegen een man van 63 jaar oud. Nadat deze oudere man een van de jongeren in de groep waarvan de verdachte deel uitmaakte had aangesproken op wildplassen, is hij geslagen, door de groep tegen de grond gewerkt en tegen het hoofd geschopt. Het geweld tegen de man is na een minimale aanleiding fors geweest en is gepleegd in het openbaar, waardoor een behoorlijk aantal (jonge) mensen daarvan getuige is geweest. De verdachte heeft verklaard dat het slachtoffer een racistische opmerking zou hebben gemaakt. Ook als dat het geval was, is dat geen rechtvaardiging voor het excessieve, ernstige geweld dat door de verdachte met anderen is gepleegd. Ook van het geweld tegen het dertienjarige slachtoffer zijn anderen getuige geweest. De slachtoffers van beide geweldsincidenten hebben aan het geweld fysieke en mentale klachten overgehouden. Dat de verdachte op zijn leeftijd zijn toevlucht heeft genomen tot het plegen van en het bijdragen aan dergelijk geweld, rekent de rechtbank hem aan.
Persoon en omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van de Raad van 30 oktober 2025 en de mondelinge toelichting die door de deskundigen ter zitting is gegeven.
Kort weergegeven blijkt uit het rapport van de Raad dat het algemene recidiverisico bij verdachte hoog is. De Raad heeft daarbij wel aangetekend dat de verdachte rondom de gepleegde feiten een moeilijke periode in zijn leven heeft doorgemaakt, onder meer door ingrijpende gebeurtenissen binnen zijn familie. Sindsdien heeft de verdachte op verschillende vlakken een positieve ontwikkeling laten zien. Hij heeft zich meer dan een jaar lang aan zijn schorsingsvoorwaarden gehouden en houdt zich aan afspraken met onder andere jeugdreclassering en zijn coach. Meer recente ontwikkelingen zijn dat de verdachte onderwijs volgt, stage loopt en ook open staat voor en meewerkt aan behandeling vanuit het Palmhuis. De rechtbank zal deze positieve ontwikkelingen in het voordeel van de verdachte meewegen.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Dit heeft verder geen invloed op de strafmaat, omdat een blanco strafblad het uitgangspunt is.
Redelijke termijn
De redelijke termijn waarbinnen een jeugdstrafzaak in beginsel moet worden afgedaan met een eindvonnis is zestien maanden. De termijn vangt (kort gezegd) aan op het moment dat de verdachte op basis van een handeling van de Staat in redelijkheid kan verwachten dat hij vervolgd zal worden. Een eerste verhoor van een verdachte bij de politie kan gelden als het moment waarop de redelijke termijn aanvangt.
De verdachte is op 3 april 2024 verhoord door de politie over feit 1. De rechtbank merkt dat moment aan als aanvangsmoment van de redelijke termijn, die wat dit feit betreft dan ook met drie maanden is overschreden. Deze overschrijding weegt in strafmatigende zin mee, zoals hieronder nader wordt toegelicht.
Strafsoort en strafmaatDe rechtbank heeft gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd en naar de LOVS-oriëntatiepunten voor de straftoemeting voor minderjarigen. Daarin staat bij mishandeling met meerdere klappen/trappen als uitgangspunt een taakstraf van 40 uren. Ook bij openlijke geweldpleging tegen personen staat als uitgangspunt een taakstraf van 40 uren. Bij openlijke geweldpleging kan sprake zijn van strafverzwarende omstandigheden, zoals de aard en ernst van het geweld en de kwetsbaarheid van het slachtoffer. Iedere omstandigheid telt daarbij in beginsel voor 40 uren taakstraf.
De gepleegde feiten rechtvaardigen een taakstraf. In dit geval vindt de rechtbank strafverzwarend dat zonder enige serieuze aanleiding een oudere man door de groep is geslagen, tegen de grond is gewerkt en terwijl hij op de grond lag tegen het hoofd is getrapt. De rechtbank zou in beginsel tot een taakstraf komen van 120 uren, wat een hogere straf zou opleveren dan door de officier van justitie is gevorderd.
Er zijn echter ook strafmatigende omstandigheden. De rechtbank houdt rekening met de overschrijding van de redelijke termijn bij feit 1. Daarnaast zal de rechtbank in het voordeel van de verdachte rekening houden met de lange duur waarin de verdachte zich aan schorsingsvoorwaarden heeft moeten houden - en hij dat ook daadwerkelijk heeft gedaan. Ook heeft de verdachte op verschillende vlakken positieve ontwikkelingen laten zien.
Ten slotte is het van belang dat de straf bijdraagt aan voorkoming van nieuwe strafbare feiten. Daarom zal de rechtbank de taakstraf voor een deel voorwaardelijk opleggen.
Conclusie
De rechtbank legt een taakstraf op, bestaande uit een werkstraf van 80 uren, onder aftrek van de voorlopige hechtenis en bij niet voldoen te vervangen door een jeugddetentie van 40 dagen. Van de opgelegde werkstraf van 80 uren, wordt een deel van 40 uren voorwaardelijk opgelegd met een proeftijd van een jaar, onder de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad en gevorderd door de officier van justitie.
Gelet op de op te leggen straf zal de rechtbank het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte opheffen.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

7.1.
Benadeelde partij [slachtoffer 1] (feit 1)
De minderjarige [slachtoffer 1] , wettelijk vertegenwoordigd door [aangever] , heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. Hij vordert ter vergoeding van immateriële schade een bedrag van € 850,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Ook verzoekt hij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.1.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangegeven dat de vordering van [slachtoffer 1] tot een bedrag van
€ 200,00 kan worden toegewezen. Voor het overige deel van de vordering kan [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk worden verklaard.
7.1.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betwist dat de schade waarvan vergoeding is gevorderd volledig het gevolg is van de gedragingen van de verdachte. Als de vordering tot schadevergoeding wordt toegewezen, moet het bedrag worden gematigd.
7.1.3.
Beoordeling
Onrechtmatig handelen en schade
Het onder feit 1 bewezenverklaarde levert een door de verdachte gepleegd strafbaar feit op. Het staat daarmee vast dat de verdachte onrechtmatig heeft gehandeld jegens [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] heeft gesteld en onderbouwd dat hij als gevolg daarvan immateriële schade heeft geleden. Dat wordt door de verdachte niet betwist, zodat de rechtbank dat als vaststaand aanneemt.
Toerekening schade
[slachtoffer 1] heeft de omvang van zijn schade nader onderbouwd. In die onderbouwing heeft hij gewezen op meerdere incidenten, die hebben geleid tot zijn klachten en door hem geleden schade. De verdachte heeft vervolgens gemotiveerd betwist dat de door [slachtoffer 1] gestelde schade volledig is toe te rekenen aan het handelen van de verdachte.
In het licht van die betwisting en de door [slachtoffer 1] gegeven onderbouwing, kan de rechtbank niet vaststellen dat de volledige schade waar [slachtoffer 1] vergoeding van vordert, is toe te rekenen aan (de bewezenverklaarde gedragingen van) de verdachte.
Gedeeltelijke toewijzing
Het staat vast dat [slachtoffer 1] als gevolg van het onrechtmatig handelen door de verdachte schade heeft geleden en ook staat vast wat de aard van die schade is. De rechtbank zal de verdachte dan ook veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding.
Omdat niet vast is komen te staan wat de exacte omvang van de schade is die aan (het handelen van) de verdachte is toe te rekenen, wijst de rechtbank de vordering van [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 300,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 november 2023.
Voor het overige zal de rechtbank [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering, omdat de behandeling van dat deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zal opleveren. Gezien de gemotiveerde betwisting door de verdachte ter terechtzitting op 6 november 2025 zijn partijen zijn niet in voldoende mate in de gelegenheid geweest naar voren te brengen wat voor een volledige en behoorlijke beoordeling van de vordering en het verweer nodig is. [slachtoffer 1] kan dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
7.2.
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 2] (feit 3)
[slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. Hij vordert ter vergoeding van schade een bedrag van € 5.330,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Daarvan betreft een bedrag van € 5.000,00 vergoeding van immateriële schade en een bedrag van € 330,00 vergoeding van materiële schade. Ook verzoekt hij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangegeven dat de vordering van [slachtoffer 2] tot vergoeding van materiële schade volledig kan worden toegewezen. Wat de immateriële schade betreft is ten laste van de veroordeelde medeverdachte een bedrag van € 2.500,00 toegewezen. Het aandeel van de verdachte is beperkter, zodat een bedrag van € 500,00 passend zou zijn. Voor het overige deel van de vordering kan [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk worden verklaard.
7.2.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, voor zover het tot een veroordeling van de verdachte zou komen, het volgende aangevoerd. Een deel van de materiële schade is al vergoed door de zorgverzekeraar van [slachtoffer 2] en ook toegewezen in de procedure van de medeverdachte. Voor vergoeding van materiële schade is een vergoeding op basis van nieuwprijzen gevorderd. Dat moet tot matiging van het gevorderde bedrag aan vergoeding van materiële schade leiden. Ten aanzien van de immateriële schade is ook een matiging aangewezen, omdat het aandeel van de verdachte in de geweldpleging beperkt is geweest.
7.2.3.
Beoordeling
Onrechtmatig handelen en schade
Het onder feit 3 bewezenverklaarde levert een door de verdachte gepleegd strafbaar feit op. Het staat daarmee vast dat de verdachte onrechtmatig heeft gehandeld jegens [slachtoffer 2] . [slachtoffer 2] heeft gesteld en onderbouwd dat hij als gevolg daarvan materiële en immateriële schade heeft geleden. Dat wordt door de verdachte niet betwist, zodat de rechtbank dat als vaststaand aanneemt.
Materiële schade
Voor het beoordelen van een verplichting tot schadevergoeding geldt als uitgangspunt dat de partij die schade lijdt zoveel als mogelijk in de toestand moet worden gebracht waarin hij zou hebben verkeerd als de schade niet zou zijn opgetreden.
In de zaak van de medeverdachte is een bedrag van € 330,00 toegewezen aan vergoeding voor materiële schade. Gelet op het genoemde uitgangspunt is het de rechtbank niet duidelijk geworden of (nog) sprake is van schade die voor vergoeding in aanmerking komt. [slachtoffer 2] heeft niet in voldoende mate naar voren kunnen brengen wat voor de beoordeling van dit deel van zijn vordering nodig is, zodat de rechtbank [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn vordering. De behandeling van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. [slachtoffer 2] kan dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade
Het aandeel van de verdachte in de geweldpleging is in relatieve zin beperkt geweest. Gelet op de onderbouwing van de vordering door [slachtoffer 2] en de veroordeling van de medeverdachte tot betaling van een vergoeding van immateriële schade voor een bedrag van € 2.500,00, zal de rechtbank de vordering tot immateriële schadevergoeding ten aanzien van de verdachte toewijzen tot een bedrag van € 300,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 september 2024. Voor het overige verklaart de rechtbank [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in zijn vordering. Dit deel kan hij bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
7.3.
Proceskostenveroordeling verdachte
De vorderingen van de benadeelde partijen worden gedeeltelijk toegewezen. De verdachte wordt daarom veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met hun vorderingen hebben gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten voor beide benadeelde partijen op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.
7.4.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte is ten opzichte van de benadeelde partijen naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die hen door de onder respectievelijk feit 1 en feit 3 bewezenverklaarde strafbare feiten is toegebracht. De verdachte zal voor deze feiten worden veroordeeld en de rechtbank zal daarbij aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van:
  • een bedrag van € 300,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 november 2023 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 1] ;
  • een bedrag van € 300,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 september 2024 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 2] .
Gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte zal geen gijzeling worden toegepast.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
- 36f, 77a, 77g, 77h, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 141 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 2 (09-333542
24) ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder feit 1 en feit 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven in paragraaf 3.6 bewezen is verklaard en kwalificeert dit als:
in de zaak met parketnummer 09-154451-24 (feit 1)
mishandeling;
in de zaak met parketnummer 09-295129-24 (feit 3)
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een
taakstraf, bestaande uit een
werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de duur van
80 (tachtig) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
40 (veertig) DAGEN;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht
(4 dagen)bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke gedeelte van deze straf in mindering zal worden gebracht (de rechtbank gaat daarbij uit van 8 uren), voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf van
40 (veertig) urenniet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
een jaarvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
zich gedurende een door de jeugdreclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de jeugdreclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht en zijn medewerking verleent aan de daaruit voortvloeiende afspraken;
zal meewerken aan begeleiding door een coach (van Massive Care of van een andere instantie), en zich houdt aan de afspraken die daarbij met hem worden gemaakt;
3. zal meewerken aan behandeling van het Palmhuis of een andere vorm van behandeling die de jeugdreclassering van toepassing acht;
4. onderwijs volgt;
geeft opdracht aan William Schrikker Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, om toezicht te houden op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen
aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld
in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden
toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek
van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de
jeugdreclassering, zo vaak en zo lang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht,
daaronder begrepen.
De vorderingen van de benadeelde partijen
in de zaak met parketnummer 09-154451-24 (feit 1)
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer 1] een bedrag van € 300,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 november 2023 tot aan de dag van algehele voldoening;
verklaart [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in het resterende deel van zijn vordering en bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
in de zaak met parketnummer 09-295129-24 (feit 3)
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer 2] , een bedrag van € 300,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 september 2024 tot aan de dag van algehele voldoening;
verklaart [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in het resterende deel van zijn vordering en bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
Proceskosten benadeelde partijen
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partijen begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
Schadevergoedingsmaatregel
in de zaak met parketnummer 09-154451-24 (feit 1)
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 1] te betalen € 300,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 november 2023 tot aan de dag van algehele voldoening, en bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen;
in de zaak met parketnummer 09-295129-24 (feit 3)
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 2] te betalen € 300,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 september 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening, en bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partijen uit hoofde van de veroordeling tot betaling van schadevergoeding, tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij uit hoofde van de schadevergoedingsmaatregel, en omgekeerd;
Het bevel tot voorlopige hechtenis in de zaak met parketnummer 09-295129-24 (feit 3)
heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de veroordeelde op.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. T.P. Sarneel kinderrechter, voorzitter,
mr. A.M.A. Keulen kinderrechter,
en mr. R.J. Wortelboer kinderrechter,
in tegenwoordigheid van
mr. E.D.C. Donker Ladrón de Guevara griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 november 2025.