ECLI:NL:RBDHA:2025:22013

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 november 2025
Publicatiedatum
21 november 2025
Zaaknummer
09-124370-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van drie pogingen tot doodslag en een poging tot zware mishandeling door een verdachte met ernstige verstandelijke beperking en autismespectrumstoornis

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 20 november 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2010 in Syrië, die wordt beschuldigd van drie pogingen tot doodslag en een poging tot zware mishandeling. De verdachte heeft de slachtoffers met een mes gestoken, waarbij hij zijn broertje, een andere jongere en twee begeleiders heeft verwond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte ten tijde van de feiten volledig ontoerekeningsvatbaar was, wat betekent dat hij niet strafbaar is voor zijn daden. De rechtbank heeft het verweer van de verdediging, dat de verdachte geen opzet had door zijn geestelijke stoornis, verworpen en geoordeeld dat er sprake was van voorwaardelijk opzet. De rechtbank heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging en een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel opgelegd, gezien de ernstige en complexe problematiek van de verdachte. De rechtbank benadrukt het belang van het vinden van een passende en gespecialiseerde vervolgplek voor de verdachte, aangezien de huidige JJI niet de meest ideale omgeving is voor zijn behandeling en begeleiding.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 09-124370-24
Datum uitspraak: 20 november 2025
Tegenspraak
Verkort vonnis van de rechtbank Den Haag in de zaak tegen de verdachte:
[de verdachte](hierna: de verdachte),
geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] , Syrië,
BRP-adres: [adres] , [postcode] [woonplaats] ,
op dit moment in voorlopige hechtenis verblijvende in JJI [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De strafzaak tegen de verdachte is behandeld op de besloten terechtzittingen van 20 maart 2025, 5 juni 2025, 21 augustus 2025 (alle pro forma) en 6 november 2025 (inhoudelijke behandeling).
De officier van justitie in deze zaak is mr. S. Polderman en de raadsvrouw van de verdachte is mr. P. Celikkal te Den Haag. De verdachte is op de terechtzitting verschenen.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Inleiding
De verdenkingen komen er, kort weergegeven, op neer dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan:
feit 1: poging tot doodslag op [slachtoffer 1] , gepleegd op 10 april 2024 te Gouda, subsidiair ten laste gelegd als poging zware mishandeling;
feit 2:poging tot doodslag op [slachtoffer 2] , gepleegd op 6 december 2024 te Leidschendam, subsidiair ten laste gelegd als poging zware mishandeling;
feit 3:poging zware mishandeling op [slachtoffer 3] , gepleegd op 20 november 2024 te Leidschendam;
feit 4:poging tot doodslag op [slachtoffer 4] , gepleegd op 1 december 2024 te Leidschendam, subsidiair ten laste gelegd als poging zware mishandeling.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de feiten 1 primair, 2 primair, 3 en 4 primair. De officier van justitie is van mening dat steeds sprake is van voorwaardelijk opzet. Er is immers niet gebleken dat de verdachte van elk inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de gevolgen daarvan is verstoken.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat bij alle feiten het bewijs van opzet ontbreekt. De gedragsdeskundigen hebben immers verklaard dat de verdachte niet in staat is om bewust te handelen naar enig plan of bedoeling. De verdachte begrijpt het verband tussen zijn handelen en de gevolgen daarvan niet.
3.4
Gebruikte bewijsmiddelen
Uit de bewijsmiddelen blijken feiten en omstandigheden die reden geven tot de bewezenverklaring. Die feiten en omstandigheden leiden tot de overtuiging van de rechtbank dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, zoals hieronder verder wordt uitgelegd.
De wet kan in bepaalde gevallen aanvulling van het vonnis eisen met de bewijsmiddelen, of met een opgave van de bewijsmiddelen (onder toepassing van artikel 359 lid 3 tweede volzin van het Wetboek van Strafvordering). Die aanvulling zal dan worden gedaan in een bijlage die aan dit vonnis wordt gehecht.
3.5
Bewijsoverwegingen
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of opzet op de dood (feiten 1, 2 en 4) en op zwaar lichamelijk letsel (feit 3) bewezen kan worden.
3.5.1.
Ontbreken (voorwaardelijk) opzet vanwege geestelijke stoornis?
De raadsvrouw van de verdachte heeft voor alle feiten verweer gevoerd door, kort gezegd, te wijzen op het ontbreken van de vereiste (voorwaardelijke) opzet omdat de geestelijke stoornis van de verdachte in de weg zou staan aan het hebben van opzet en het bewust aanvaarden van een aanmerkelijke kans (voorwaardelijk opzet).
De rechtbank stelt voorop dat een geestelijke stoornis slechts dan aan de bewezenverklaring van opzet in de weg staat, indien bij de verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen zou hebben ontbroken. Daarvan zal slechts bij hoge uitzondering sprake zijn.
Over de verdachte is een rapportage uitgebracht (de Pro Justitia-rapportage van 11 juni 2025, opgesteld door GZ-psycholoog drs. [naam 1] en psychiater drs. [naam 2] , hierna respectievelijk ‘de rapportage’ en ‘de deskundigen’). De deskundigen hebben gerapporteerd dat het vermogen van de verdachte om de daadwerkelijke consequenties van zijn gedrag te overzien uiterst beperkt is. Dat betekent echter niet dat bij de verdachte
iederinzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen heeft ontbroken. Dat de deskundigen adviseren de tenlastegelegde feiten de verdachte in het geheel niet toe te rekenen, maakt dit niet anders. Daarbij hebben de deskundigen ook aangegeven dat de verdachte het steken heeft ingezet als middel om zijn onvrede te uiten en om een doel te bereiken. De rechtbank leidt daaruit af dat de verdachte wel begrepen heeft dat steken met een mes iets serieus is en dat daar een zekere dreiging en gevaar van uit kan gaan.
De rechtbank is daarom van oordeel dat het bij de verdachte ten tijde van zijn handelen niet ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de gevolgen heeft ontbroken. De stoornis van de verdachte staat dan ook niet aan een bewezenverklaring van opzet in de weg.
3.5.2
Geen vol opzet feiten
Voor het aannemen van vol opzet voor feiten 1, 2 en 4 is vereist dat de verdachte opzet heeft gehad op de dood van de slachtoffers, in die zin dat de verdachte de bewuste bedoeling had hen te doden. Voor het aannemen van vol opzet voor feit 3 is vereist dat de bewuste bedoeling van de verdachte was gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer. De rechtbank ziet geen aanwijzingen in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting dat de verdachte een dergelijke bewuste bedoeling heeft gehad.
De verdachte heeft er niets over verklaard, anders dan dat hij boos was en wilde steken.
3.5.2
Voorwaardelijk opzet
Er kan ook sprake zijn van voorwaardelijk opzet. Daarvan is sprake wanneer de verdachte de aanmerkelijke kans op het mogelijke gevolg in het leven heeft geroepen en dit risico ook bewust heeft aanvaard. Of een gedraging de aanmerkelijke kans op het intreden van een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Voorwaardelijk opzet feiten 1, 2, 3 en 4
Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is de rechtbank wat betreft feiten 1, 2, 4 (pogingen doodslag) en feit 3 (poging zware mishandeling) van oordeel dat sprake is van voorwaardelijk opzet van de verdachte. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
Feit 1
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte in de Action in het gangpad met huishoudelijke artikelen is gelopen, de verpakking van een bestekset heeft geopend en daar een mes uit heeft gepakt. Met dat mes heeft hij herhaaldelijk op het slachtoffer, zijn broertje [slachtoffer 1] (hierna: het slachtoffer) ingestoken. Het slachtoffer is daarbij onder andere in het hoofd geraakt. Uit de bewijsmiddelen, met name uit de camerabeelden, volgt dat de steekbewegingen heftig zijn geweest. Het mes is gebroken, waaruit de rechtbank afleidt dat het steken met kracht is gedaan. Het slachtoffer heeft geprobeerd zich af te weren en te vluchten. Dit heeft de verdachte er niet van weerhouden om door te gaan met steken. Zelfs toen het slachtoffer op de grond terechtkwam, is de verdachte met het steken doorgegaan.
Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd bij uitstek een vitaal deel van het lichaam is, waarin zich zeer kwetsbare delen bevinden. Door met een mes (met kracht) in of op het hoofd te steken bestaat de aanmerkelijke kans dat iemand dodelijk letsel oploopt. Het meermaals steken met een mes richting het hoofd van het slachtoffer is naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het toebrengen van dodelijk letsel, dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het ontstaan daarvan bewust heeft aanvaard. De rechtbank ziet in dit verband geen contra-indicaties die tot een ander oordeel moeten leiden.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte door zijn handelen voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer.
Feit 2
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte een vleesmes met een lemmet van ongeveer 25 tot 30 centimeter lang van een tafel heeft gepakt, achter het slachtoffer [slachtoffer 2] (hierna: het slachtoffer) is aangerend en haar met het mes heeft gestoken. Het slachtoffer heeft als gevolg hiervan twee steekverwondingen in haar rug opgelopen. Uit de geneeskundige verklaring blijkt dat de rechternier van het slachtoffer is geraakt.
De rechtbank overweegt dat het feiten van algemene bekendheid zijn dat zich in het bovenlichaam kwetsbare en vitale organen bevinden en dat het steken met een scherp voorwerp in bepaalde delen van het bovenlichaam tot gevolg kan hebben dat zodanig letsel ontstaat dat daardoor de dood intreedt.
Door met een groot vleesmes in de rug van het slachtoffer te steken, is naar het oordeel van de rechtbank sprake geweest van een aanmerkelijke kans op dodelijk letsel, die de verdachte bewust heeft aanvaard. De rechtbank ziet in dit verband geen contra-indicaties die tot een ander oordeel moeten leiden.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het opzet van de verdachte in voorwaardelijke zin gericht was op de dood van het slachtoffer.
Feit 4
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte het slachtoffer [slachtoffer 4] (hierna: het slachtoffer) tijdens een worsteling heeft gestoken met een mes, dat hij van een tafel had gepakt. Hierbij heeft hij het slachtoffer met het mes in de borst ter hoogte van de hals geraakt.
Het is een feit van algemene bekendheid dat zowel de hals als de borst zeer kwetsbare delen van het menselijk lichaam zijn. Deze lichaamsdelen bevatten ook vitale organen en slagaders. Wanneer iemand op deze plekken wordt gestoken met een mes, bestaat de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer als gevolg van deze messteken komt te overlijden. Door meermaals stekende bewegingen met een mes te maken in de richting van de borst van het slachtoffer en haar daar ook daadwerkelijk te raken, heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer ten gevolge van zijn handelen zodanig geraakt en verwond zou worden dat zij daardoor zou komen te overlijden. De rechtbank ziet in dit verband geen contra-indicaties die tot een ander oordeel moeten leiden. Het opzet van de verdachte was aldus in voorwaardelijke zin gericht op de dood van het slachtoffer.
Conclusie feiten 1, 2 en 4
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich telkens schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag.
Omdat de rechtbank komt tot een bewezenverklaring van de onder 1, 2 en 4 primair ten laste gelegde feiten, komt zij niet toe aan een beoordeling van het subsidiair tenlastegelegde.
Feit 3
Uit het dossier en het verhandelde ter zitting volgt dat de verdachte het slachtoffer Jonckers (hierna: het slachtoffer) tweemaal met een mes in het lichaam ter hoogte van het schouderblad heeft gestoken.
Het is een feit van algemene bekendheid dat het steken met een mes op die plaats in het lichaam, waar zich belangrijke spieren en zenuwen bevinden, kan leiden tot zwaar lichamelijk letsel. Door met een mes in de schouder van het slachtoffer te steken, ontstond de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Deze kans heeft de verdachte bewust aanvaard.
De rechtbank acht daarmee wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling.
3.6
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij op 10 april 2024 te Gouda ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, met een mes, in het hoofd, van die [slachtoffer 1]
heeftgestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op 6 december 2024 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven, meerdere keren met een mes in de rug van die [slachtoffer 2]
heeftgestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3
hij op 20 november 2024 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 3]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een mes in de schouder van die Jonckers
heeftgestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4
hij op 1 december 2024 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 4] opzettelijk van het leven te beroven, met een mes in de borst van die [slachtoffer 4]
heeftgestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of typefouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde feiten volledig ontoerekeningsvatbaar was en op grond daarvan dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt van de ten laste gelegde feiten, de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hij volledig ontoerekeningsvatbaar is.
5.3
Het advies van de deskundigen
Bij de beoordeling van de strafbaarheid van de verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op de onder 3.5 genoemde rapportage van de deskundigen.
In de rapportage wordt – kort weergegeven – geconcludeerd dat bij de verdachte sprake is van een ernstige verstandelijke beperking. Zijn sociaal-emotionele beperkingen zijn dermate ernstig, dat ook gesproken wordt van een autismespectrumstoornis. Zowel op cognitief/intellectueel als op sociaal-emotioneel niveau loopt de verdachte zeer ver achter ten opzichte van zijn leeftijd. De beperkingen van de verdachte zijn van duurzame aard en waren ook aanwezig ten tijde van de ten laste gelegde feiten. Aangezien het vermogen van de verdachte om de daadwerkelijke consequenties van zijn gedrag te overzien uiterst beperkt is, in combinatie met zijn onvermogen om te komen tot adequate oplossingen voor problemen waar hij zich mee geconfronteerd ziet, adviseren de deskundigen hem de ten laste gelegde feiten in het geheel niet toe te rekenen.
5.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de rapportage van de deskundigen op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en dat de conclusies van het gedragskundig onderzoek worden gedragen door een deugdelijke en inzichtelijk gemotiveerde onderbouwing.
De rechtbank neemt het advies van de deskundigen over wat de toerekenbaarheid van de verdachte betreft. De rechtbank acht de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar. Omdat de feiten de verdachte niet kunnen worden toegerekend, is de verdachte niet strafbaar. De verdachte zal dan ook worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

6.De op te leggen maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan de verdachte een maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna te noemen: PIJ-maatregel) zal worden opgelegd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen verweer gevoerd tegen deze vordering van de officier van justitie. Volgens de raadsvrouw is de maatregel de enige juridische route die langdurige behandeling en beveiliging voor de verdachte mogelijk maakt.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Omdat de verdachte ten tijde van de feiten volledig ontoerekeningsvatbaar is, kan er volgens de wet voor deze feiten geen straf opgelegd worden. De gedachte hierachter is dat als iemand iets in het geheel niet is toe te rekenen vanwege een psychische stoornis, het opleggen van een straf niet te rechtvaardigen is. Wel bestaat de mogelijkheid om de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ) op te leggen. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of deze maatregel aan de verdachte moet worden opgelegd.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich op veertienjarige leeftijd schuldig gemaakt aan een viertal ernstige, angstaanjagende steekincidenten. Een van die incidenten betreft een poging tot doodslag op zijn destijds tienjarige broertje. De verdachte heeft zich vervolgens in een kort tijdsbestek tweemaal schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag en eenmaal aan een poging tot zware mishandeling. De verdachte heeft twee begeleiders en een medebewoner van de gesloten instelling [instelling] gestoken met een mes. De verdachte heeft in zijn summiere verklaringen aangegeven te hebben gestoken uit woede en/of omdat hij stemmen hoorde die hem opdroegen te steken.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 26 februari 2025, waaruit is gebleken dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
De rechtbank heeft acht geslagen op de volgende rapporten en adviezen die over de verdachte zijn opgesteld:
  • het eerdergenoemde klinisch multidisciplinair Pro Justitia rapport van 11 juni 2025, opgesteld door GZ-psycholoog [naam 1] en psychiater [naam 2] ;
  • het advies van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 14 oktober 2025.
De bevindingen uit deze rapporten en de mondelinge toelichting van de deskundigen van de Raad en de jeugdreclassering ter zitting worden hierna, voor zover van belang, besproken.
De rapportage
In de rapportage wordt geconcludeerd dat bij de verdachte sprake is van een ernstige verstandelijke beperking en van een autismespectrumstoornis. Door zijn (ontwikkelings)problematiek en beperkingen beschikt de verdachte over zeer beperkte emotieregulatievaardigheden. Wanneer het ontbreekt aan externe structuur zal de verdachte snel ontregelen en overprikkeld raken. Hij kan dan agressief worden. In combinatie met de fixaties die de verdachte heeft voor criminaliteit en messen, leidt dit al snel tot gevaarlijke situaties. Naast situaties die voor ontregeling kunnen zorgen, kan de verdachte ook op begrenzing reageren met boze buien, passend bij zijn zeer beperkte ontwikkelingsniveau, zoals een peuter die zijn zin niet krijgt. De verdachte is volledig afhankelijk van zijn context. Dat maakt dat het risico op recidive ook sterk afhankelijk is van de context waarin hij verkeert. Wanneer de omgeving duidelijk en veilig is en de verdachte voldoende ondersteuning krijgt bij zijn emotie- en gedragsregulatie, zal hij minder sterk ontregelen. Wanneer de context echter onduidelijk is, dan reageert de verdachte veel meer vanuit overprikkeling met agressie.
De verdachte zal levenslang afhankelijk zijn van zorg. De problematiek is chronisch en dermate ernstig dat er geen mogelijkheden worden gezien tot ontwikkeling en daadwerkelijke verbetering. Wel kunnen de verdachte op gedragsmatig vlak vaardigheden worden aangeleerd, met voldoende structuur en een veilige leefomgeving zoals binnen een JJI geboden kunnen worden. Gezien de ernstige agressie-incidenten en het hoog ingeschatte risico op recidive dient de setting waarin de verdachte wordt geplaatst te voldoen aan een hoog beveiligingsniveau. Externe structuur en geslotenheid zijn daarbij van essentieel belang om gevaarlijke situaties zoveel als mogelijk te voorkomen.
De verdachte heeft daarnaast één op één begeleiding nodig. Een gesloten, kleinschalige woonplek binnen de zorgsector voor verstandelijk gehandicapten (VG) met kennis van en ervaring met ernstige gedragsproblematiek en autisme, waar de verdachte langere tijd kan blijven, is de meest ideale plek. Ondanks een intensieve zoektocht is er tot op heden geen passende plek voor de verdachte gevonden en is het ook niet te verwachten dat een dergelijke plek op korte termijn gevonden wordt.
Hoewel niet de meest ideale plek, is op dit moment een JJI de meest geschikte plek voor de verdachte. Hij krijgt daar de structuur geboden die hij nodig heeft en er zijn voldoende middelen om zowel voor de verdachte als voor zijn omgeving een veilige omgeving te creëren. De verdachte functioneert op dit moment goed binnen de strakke kaders van de JJI en er is intensieve begeleiding.
De noodzakelijke begeleiding en behandeling van de verdachte moet worden vormgegeven binnen het kader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. Vanwege het noodzakelijke beveiligingsniveau zijn er op dit moment geen alternatieve plekken mogelijk waar de begeleiding van de verdachte kan worden vormgegeven. Mogelijkheden binnen een voorwaardelijk kader zijn er niet: een eerdere civiele plaatsing bij [instelling] zorgde niet voor voldoende veiligheid en de zorgbehoefte van de verdachte gaat de mogelijkheden van zijn ouders ruim te boven. Binnen een PIJ-maatregel zal moeten worden gezocht naar een passende vervolgplek, aangezien nu al duidelijk is dat de verdachte levenslang afhankelijk zal blijven van intensieve zorg, met een hoog beveiligingskarakter.
Een PIJ-maatregel is in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling, aangezien het ook voor de verdachte zelf belangrijk is dat incidenten in de toekomst zo veel mogelijk voorkomen worden. De geweldsincidenten hebben ook een grote impact op hemzelf. Binnen een gestructureerde, beveiligde setting worden er ook wel enige mogelijkheden gezien voor het aanleren van vaardigheden om op een andere manier met boosheid om te gaan.
Raad voor de Kinderbescherming
Uit het rapport van de Raad volgt dat er veel zorgen zijn over de verdachte en zijn kwetsbare ontwikkeling. Alle ingezette intramurale hulpverlening en interventies in het verleden, zoals begeleiding door de jeugdreclassering, de ondertoezichtstelling en de plaatsing binnen een gesloten instelling, hebben niet kunnen voorkomen dat de verdachte wordt verdacht van zeer ernstige strafbare feiten. De verdachte verblijft nu in de JJI Lelystad. De Raad is van mening dat de verdachte meer gebaat zou zijn bij een gesloten, kleinschalige woonplek binnen de VG-sector met kennis van en ervaring met ernstige gedragsproblematiek en autisme. Helaas is deze plek niet op korte termijn beschikbaar. Gelet op het voorgaande, de ernst van de verdenkingen en het functioneringsniveau van de verdachte, neemt de Raad het advies van de deskundigen over om een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel aan de verdachte op te leggen. Een andere afdoening is niet mogelijk of haalbaar gezien het functioneringsniveau van de verdachte. De JJI lijkt voor nu de enige plek waar de verdachte en zijn omgeving veilig zijn, terwijl de zorg die binnen een JJI wordt geboden uiteindelijk niet tegemoetkomt aan een zo gunstig mogelijke situatie voor de ontwikkeling van de verdachte. De Raad benadrukt daarom dat binnen de maatregel gezocht moet blijven worden naar een zo goed mogelijk passende plek voor de verdachte.
William Schrikker Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (hierna: de jeugdreclassering)
De jeugdreclassering heeft ter zitting het volgende naar voren gebracht. De verdachte verblijft momenteel op een VIC-groep van de JJI Lelystad. Dit is voor hem geen passende plek, gezien zijn niveau. De verdachte is niet geschikt voor het civielrechtelijke kader. Er ligt een duidelijk plan waaruit volgt wat de verdachte nodig heeft, maar binnen het bestaande zorgkader is een dergelijke plek niet te vinden. Deze plek zal binnen het strafrechtelijk kader gevonden of gecreëerd moeten worden.
PIJ-maatregel
Op grond van artikel 77s van het Wetboek van Strafrecht (Sr) kan aan de verdachte bij wie ten tijde van het begaan van het misdrijf een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond een PIJ-maatregel worden opgelegd, als aan de daarvoor geldende voorwaarden is voldaan. In het geval van de verdachte is aan die voorwaarden voldaan.
Ten tijde van het begaan van de misdrijven was sprake van meerdere stoornissen bij de verdachte, waaronder een ernstige verstandelijke beperking en een autismespectrumstoornis.
De rechtbank stelt vast dat de gepleegde feiten misdrijven zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld.
De veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen of goederen eist in dit geval het opleggen van de maatregel. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten en in het bijzonder ook wat de deskundigen hebben gerapporteerd over het recidiverisico.
De rechtbank acht de PIJ-maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte. Daarbij overweegt de rechtbank dat de deskundigen aangeven dat de verdachte met voldoende structuur en een veilige leefomgeving op gedragsmatig vlak vaardigheden kunnen worden aangeleerd om op andere manieren met zijn boosheid om te gaan. Ook geven de deskundigen aan dat een PIJ-maatregel in het belang is van de ontwikkeling van verdachte omdat het voorkomen van geweldsincidenten in de toekomst ook belangrijk is voor de verdachte zelf.
De rechtbank weegt mee dat de reeds ingezette hulpverlening en interventies, zowel binnen het civiel- als strafrechtelijk kader (waaronder een ondertoezichtstelling, een gesloten plaatsing en een jeugdreclasseringsmaatregel) niet hebben kunnen voorkomen dat de verdachte is overgegaan tot het plegen van ernstige strafbare feiten. De deskundigen hebben onderbouwd aangedragen dat de mogelijkheden binnen het civiele kader niet toereikend zijn gebleken en zijn uitgeput.
De ernstige en complexe problematiek van de verdachte maken een hoog beveiligingsniveau en een intensief begeleidingskader noodzakelijk. Een voorwaardelijk kader is daarvoor niet toereikend.
De rechtbank is, gelet op het hiervoor overwogene en in lijn met het advies van de deskundigen, van oordeel dat de noodzakelijke begeleiding en behandeling van de verdachte moet worden vormgegeven binnen het kader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel.
De rechtbank zal daarom een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel aan de verdachte opleggen.
Uitvoering maatregel
Over de uitvoering van de PIJ-maatregel merkt de rechtbank het volgende op.
Uit het verhandelde ter zitting blijkt dat er voor jongeren zoals de verdachte, die kampen met ernstige stoornissen en een blijvende ernstige verstandelijke beperking, en die vanwege hun complexe problematiek een intensief zorgniveau maar ook een hoog beveiligingsniveau nodig hebben, onvoldoende geschikte plaatsingsmogelijkheden zijn. In het geval van de verdachte zijn alle betrokkenen het er over eens dat een JJI niet de meest ideale plek voor hem is. De rechtbank begrijpt de zorgen die de ouders hierover hebben geuit. Gelet op het voorgaande in samenhang bezien met de bijzondere kwetsbaarheid van de verdachte, wenst de rechtbank te benadrukken dat het van groot belang is dat er gedurende de uitvoering van de PIJ-maatregel actief gezocht wordt naar een passende en gespecialiseerde (vervolg)plek voor de verdachte. De ouders hebben – terecht en geheel begrijpelijk – de wens uitgesproken zoveel mogelijk te worden betrokken bij het traject van de nog jonge en kwetsbare verdachte.

7.De vordering van de benadeelde partij

Het slachtoffer [slachtoffer 4] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in deze procedure.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat – nu op het voegingsformulier geen bedrag is ingevuld is – er in feite geen vordering is ingediend, zodat hierop niet hoeft te worden beslist.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich niet uitgelaten over de vordering van de benadeelde partij.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij heeft een voegingsformulier ingediend, waarin zij heeft beschreven dat zij immateriële schade heeft geleden. Haar schade en de daaruit voortvloeiende vordering heeft zij verder niet onderbouwd en ook niet gespecificeerd.
Omdat een concreet bedrag aan schade (en gewenste vergoeding) ontbreekt, kan de rechtbank de vordering niet beoordelen. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De benadeelde partij zal de vordering nog slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen.
De benadeelde partij wordt veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen de vordering heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten op nihil.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen:
45, 77a, 77g, 77s, 77gg, 287 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair, 2 primair, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven in paragraaf 3.6 bewezen is verklaard en kwalificeert dit als:
ten aanzien van feit 1:
poging tot doodslag;
ten aanzien van feit 2:
poging tot doodslag;
ten aanzien van feit 3:
poging tot zware mishandeling;
ten aanzien van feit 4:
poging tot doodslag;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat de verdachte ten aanzien daarvan van alle rechtsvervolging;
maatregel
legt de verdachte op:
de maatregel van
plaatsing in een inrichting voor jeugdigen;
de vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.M.A Keulen, kinderrechter, voorzitter,
mr. T.P. Sarneel, kinderrechter,
en mr. R.J. Wortelboer, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van
mr. E.D.C. Donker Ladrón de Guevara, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 november 2025.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 10 april 2024 te Gouda ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, immers heeft verdachte met een mes, althans een scherp/puntig voorwerp in de nek en/of het hoofd, althans het lichaam van die [slachtoffer 1] gestoken en/of geprikt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 april 2024 te Gouda ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, immers heeft verdachte met een mes, althans een scherp/puntig voorwerp in de nek en/of het hoofd, althans het lichaam van die [slachtoffer 1] gestoken en/of geprikt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op of omstreeks 6 december 2024 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven, immers heeft verdachte een of meerdere keren met een mes, althans een scherp/puntig voorwerp in de rug, althans het lichaam van die [slachtoffer 2] gestoken en/of geprikt terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 6 december 2024 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, immers heeft verdachte een of meerdere
keren met een mes, althans een scherp/puntig voorwerp in de rug, althans het lichaam van die [slachtoffer 2] gestoken en/of geprikt terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3
hij op of omstreeks 20 november 2024 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 3]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, immers heeft verdachte met een mes, althans met een scherp/puntig voorwerp in de schouder, althans het lichaam van die Jonckers gestoken en/of geprikt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4
hij op of omstreeks 1 december 2024 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 4] opzettelijk van het leven te beroven, immers heeft verdachte met een mes, althans een
scherp/puntig voorwerp in de nek en/of hals en/of borst, althans het lichaam van die [slachtoffer 4] gestoken en/of geprikt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 december 2024 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan L.N. [slachtoffer 4]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, immers heeft verdachte met een mes,
althans een scherp/puntig voorwerp in de nek en/of hals en/of borst, althans het lichaam van die [slachtoffer 4] gestoken en/of geprikt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;