ECLI:NL:RBDHA:2025:22007

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 september 2025
Publicatiedatum
21 november 2025
Zaaknummer
NL25.44685
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 september 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een vreemdeling. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. S.J. Versteeg, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, dat op 8 september 2025 is genomen. Dit besluit hield in dat aan de eiser de maatregel van bewaring werd opgelegd op basis van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000. Tijdens de zitting op 24 september 2025 heeft de rechtbank de zaak behandeld, waarbij de eiser aanwezig was met zijn gemachtigde en een tolk, H. Jafoute. De minister was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. S.L. Sarin.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser geen beroepsgronden heeft aangevoerd tegen de maatregel van bewaring. Hierdoor was de toetsing door de rechtbank beperkt tot een ambtshalve toetsing van de rechtmatigheidsvoorwaarden van de maatregel, zoals voorgeschreven door het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022. Na deze toetsing heeft de rechtbank geconcludeerd dat er geen gronden zijn voor het oordeel dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was tot het moment van sluiten van het onderzoek.

Het beroep van de eiser is ongegrond verklaard, en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. F.A. Groeneveld, rechter, in aanwezigheid van mr. D.M. Abrahams, griffier, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.44685

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. S.L. Sarin),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. S.J. Versteeg).

Procesverloop

Bij besluit van 8 september 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, b en c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 24 september 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen H. Jafoute. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Ambtshalve toetsing
1. De rechtbank stelt vast dat eiser geen beroepsgronden heeft aangevoerd tegen de maatregel van bewaring. De toetsing door de rechtbank is daarom beperkt tot een ambtshalve toetsing van de rechtmatigheidsvoorwaarden van de maatregel van bewaring, zoals die volgt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022 (ECLI:EU:C:2022:858). Met inachtneming van deze ambtshalve toetsing ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig is geweest.
Conclusie en gevolgen
2. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.A. Groeneveld, rechter, in aanwezigheid van mr. D.M. Abrahams, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.