In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 20 november 2025 uitspraak gedaan in een beroep ingesteld door de staatssecretaris van Defensie tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het beroep was ingesteld wegens het uitblijven van een beslissing op een herbeoordelingsverzoek van een (ex-)werknemer die sinds 30 mei 2017 een uitkering ontvangt op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). De staatssecretaris had op 2 december 2024 verzocht om een herbeoordeling, maar het Uwv had hierop niet tijdig beslist. De rechtbank oordeelde dat de termijn om te beslissen was overschreden en dat het Uwv binnen negen weken na de uitspraak een besluit moest nemen. Tevens werd een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn werd overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank bepaalde ook dat het Uwv het betaalde griffierecht van € 385,- aan de eiser moest vergoeden. De uitspraak werd gedaan zonder zitting, omdat het beroep kennelijk gegrond was. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken waarin is bepaald dat in soortgelijke zaken het Uwv een termijn van zes weken moet krijgen voor een medische beoordeling, gevolgd door een termijn van drie weken voor het nemen van een besluit. De rechtbank benadrukt dat de huidige situatie, waarin het Uwv kampt met een tekort aan verzekeringsartsen, een bijzonder geval vormt dat om een aangepaste termijn vraagt.