Op 18 februari 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de bewaring van een vreemdeling, eiser, die geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft. De rechtbank behandelde het beroep van eiser tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, dat op 6 februari 2025 was genomen, waarin aan eiser de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, geboren in 1990 en van Marokkaanse nationaliteit, had eerder geen rechtsmiddelen aangewend tegen een terugkeerbesluit dat op 23 januari 2025 was uitgevaardigd. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring op een juiste grondslag berustte, ondanks de stelling van eiser dat hij een verblijfsrecht in Spanje had. De rechtbank concludeerde dat de openbare orde de maatregel vorderde, omdat er een risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken.
Tijdens de zitting op 12 februari 2025 was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en werd er een tolk ingeschakeld. De rechtbank overwoog dat de gronden voor de bewaring feitelijk juist waren en voldoende gemotiveerd. Eiser had betoogd dat er een lichter middel toegepast had moeten worden, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder voldoende had gemotiveerd dat een lichter middel niet doeltreffend zou zijn. Eiser had eerder verklaard niet terug te willen keren naar Marokko, en de rechtbank vond geen aanleiding om de maatregel van bewaring te heroverwegen.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door mr. J.F.I. Sinack, in aanwezigheid van mr. R. de Mul, griffier, en werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.