ECLI:NL:RBDHA:2025:2191

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 februari 2025
Publicatiedatum
18 februari 2025
Zaaknummer
NL25.5811
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring van vreemdeling zonder verblijfsrecht in Nederland

Op 18 februari 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de bewaring van een vreemdeling, eiser, die geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft. De rechtbank behandelde het beroep van eiser tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, dat op 6 februari 2025 was genomen, waarin aan eiser de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, geboren in 1990 en van Marokkaanse nationaliteit, had eerder geen rechtsmiddelen aangewend tegen een terugkeerbesluit dat op 23 januari 2025 was uitgevaardigd. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring op een juiste grondslag berustte, ondanks de stelling van eiser dat hij een verblijfsrecht in Spanje had. De rechtbank concludeerde dat de openbare orde de maatregel vorderde, omdat er een risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken.

Tijdens de zitting op 12 februari 2025 was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en werd er een tolk ingeschakeld. De rechtbank overwoog dat de gronden voor de bewaring feitelijk juist waren en voldoende gemotiveerd. Eiser had betoogd dat er een lichter middel toegepast had moeten worden, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder voldoende had gemotiveerd dat een lichter middel niet doeltreffend zou zijn. Eiser had eerder verklaard niet terug te willen keren naar Marokko, en de rechtbank vond geen aanleiding om de maatregel van bewaring te heroverwegen.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door mr. J.F.I. Sinack, in aanwezigheid van mr. R. de Mul, griffier, en werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.5811

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. S. Ben Ahmed),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Bruin).

Procesverloop

Bij besluit van 6 februari 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 12 februari 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1990 en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
2. Bij besluit van 23 januari 2025 heeft verweerder tegen eiser een terugkeerbesluit uitgevaardigd. Aldus is vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland. Eiser heeft tegen dit besluit geen rechtsmiddelen aangewend, zodat de bewaringsrechter van dit besluit uitgaat. Voor zover eiser thans stelt dat hij een Spaans verblijfsrecht heeft, leidt dat dan ook niet tot de conclusie dat hij op de verkeerde grondslag in bewaring is gesteld. Voor zover eiser na het sluiten van het onderzoek door de rechtbank documenten ter onderbouwing van zijn gestelde Spaanse verblijfsrecht heeft toegevoegd aan het digitale dossier van de rechtbank, leidt dat evenmin tot een heropening van het onderzoek. Verweerder zal deze documenten eerst moeten onderzoeken. De uitkomst van dit onderzoek zal hoe dan ook niet afdoen aan de conclusie dat de maatregel tot aan het sluiten van het onderzoek door de rechtbank op een juiste grondslag berust.
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert.
Als zware gronden [1] staat in de maatregel vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt met betrekking tot zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3i. heeft te kennen gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden [2] vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan één of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 Vw heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
4. Eiser betwist de zware grond 3d. Verweerder heeft ter zitting de zware grond 3d en de lichte grond 4e laten vallen.
5. Eiser heeft de overige gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen niet betwist. De rechtbank is van oordeel dat de zware en lichte gronden feitelijk juist zijn en voor zover nodig (lichte gronden) ook voldoende zijn gemotiveerd. Voor de gronden geldt dat zij de maatregel van bewaring kunnen dragen.
6. Eiser voert verder aan dat verweerder ten onrechte geen lichter middel heeft toegepast. Eiser wil in vrijheid in overleg met de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) terugkeren naar Marokko.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat niet is gebleken dat een lichter middel doeltreffend kan worden toegepast. Uit de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd, volgt een risico op onttrekking aan het toezicht. Daarnaast is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de inbewaringstelling voor eiser onevenredig bezwarend maken. Daarbij komt dat eiser in het vertrekgesprek van 24 januari 2024 heeft verklaard dat hij niet terug wil keren naar Marokko. Hij heeft tot aan zijn inbewaringstelling geen gevolg gegeven aan zijn vertrekverplichting. Verweerder heeft dan ook in eisers enkele verklaring dat hij nu wel wil terugkeren naar Marokko geen aanleiding hoeven zien om een lichter middel toe te passen. Verweerder heeft ter zitting meegedeeld dat het vertrektraject van het IOM parallel kan lopen met vertrektraject van verweerder. Eiser zal vertrekken op de vlucht die als eerste kan worden geboekt.
8. Ook overigens is niet gebleken dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig is geweest.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 18 februari 2025 door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. R. de Mul, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb).
2.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.