ECLI:NL:RBDHA:2025:2189

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 februari 2025
Publicatiedatum
18 februari 2025
Zaaknummer
NL25.5809
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000 met betrekking tot uitzetting naar Marokko

Op 18 februari 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, een Marokkaanse nationaliteit hebbende persoon, en de minister van Asiel en Migratie. Eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van 6 februari 2024, waarbij de minister hem de maatregel van bewaring had opgelegd op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft op 12 februari 2025 de zaak behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. De rechtbank overwoog dat eiser geen rechtmatig verblijf in Nederland had en dat de minister bevoegd was om de maatregel van bewaring op te leggen. Eiser betwistte de gronden voor de maatregel niet, maar stelde dat er geen zicht op uitzetting naar Marokko was. De rechtbank oordeelde echter dat er wel degelijk zicht op uitzetting was, gezien de eerdere afgifte van een laissez-passer door de Marokkaanse autoriteiten en de mededeling dat er op korte termijn een nieuwe LP zou worden verstrekt. Eiser voerde ook aan dat er een lichter middel toegepast had moeten worden, maar de rechtbank oordeelde dat de minister voldoende had gemotiveerd dat dit niet mogelijk was. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.5809

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. S. Ben Ahmed),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Bruin).

Procesverloop

Bij besluit van 6 februari 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 12 februari 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1976 en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
2. Het staat vast dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland. Gelet hierop was verweerder bevoegd tot het opleggen van de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 van de Vw.
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert.
Als zware gronden [1] staat in de maatregel vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. heeft te kennen gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden [2] vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. Eiser heeft de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen niet betwist. De rechtbank is van oordeel dat de zware en lichte gronden feitelijk juist zijn en voor zover nodig (lichte gronden) ook voldoende zijn gemotiveerd. Voor de gronden geldt dat zij de maatregel van bewaring kunnen dragen.
5. Eiser stelt dat het zicht op uitzetting naar Marokko ontbreekt. De Marokkaanse autoriteiten hebben namelijk niet gereageerd op verweerders vraag aan diezelfde autoriteiten of de vertrekprocedure op de eerder afgegeven laissez-passer (LP) van 20 november 2023 kan worden voortgezet. Daarnaast heeft eiser geen documenten in bezit om zijn identiteit en nationaliteit te onderbouwen.
6. De beroepsgrond slaagt niet. In zijn algemeenheid is sprake van zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Marokko. Daarbij komt dat de Marokkaanse autoriteiten in het verleden een LP hebben afgegeven ten behoeve van eiser. Verweerder heeft daarnaast ter zitting meegedeeld dat de regievoerder heeft vernomen dat op korte termijn een nieuwe LP wordt verstrekt door de Marokkaanse autoriteiten. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan deze verklaring te twijfelen. Er is daarom voor eiser sprake van zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn.
7. Eiser voert verder aan dat verweerder ten onrechte geen lichter middel heeft toegepast. Eiser verblijft al lange tijd in Nederland en is voornemens een aanvraag voor een verblijfsvergunning in te dienen. Hij zou graag in vrijheid worden gesteld zodat hij deze aanvraag kan indienen en onderbouwen. Eiser zou ook graag naar een afkickkliniek gaan zodat hij wordt geholpen met zijn verslavingsproblemen.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat niet is gebleken dat een lichter middel doeltreffend kan worden toegepast. Uit de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd, volgt een risico op onttrekking aan het toezicht. Uit het dossier blijkt dat eiser geen medewerking verleent aan een vrijwillige terugkeer naar Marokko. Daarnaast is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de inbewaringstelling voor eiser onevenredig bezwarend maken. De beroepsgrond slaagt niet.
9. Ook overigens is niet gebleken dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig is geweest.
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 18 februari 2025 door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. R. de Mul, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb).
2.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.