ECLI:NL:RBDHA:2025:21774

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 oktober 2025
Publicatiedatum
20 november 2025
Zaaknummer
NL24.21020
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van verblijfsvergunning op basis van gezinsleven en artikel 8 EVRM

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 oktober 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Peruaanse eiseres en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiseres had haar verblijfsvergunning voor verblijf als familie- of gezinslid zien intrekken per 17 december 2021. De rechtbank beoordeelt of deze intrekking in strijd is met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), dat het recht op respect voor het gezinsleven waarborgt. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris zich op het standpunt heeft mogen stellen dat het gezinsleven tussen eiseres en haar kind niet aannemelijk is gemaakt. De rechtbank wijst erop dat de vader van het kind belast is met de zorg- en opvoedtaken en dat er slechts een beperkte omgang met eiseres is afgesproken. De rechtbank concludeert dat de intrekking van de verblijfsvergunning niet leidt tot een schending van het recht op gezinsleven, omdat de belangenafweging in het nadeel van eiseres uitvalt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en veroordeelt de staatssecretaris tot vergoeding van de proceskosten en legeskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL24.21020
[V-Nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , van Peruaanse nationaliteit, eiseres

(gemachtigde: mr. F.M. Holwerda),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Aboulouafa).

Procesverloop

1.1.
Met het besluit van 18 februari 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder de verblijfvergunning van eiseres voor het doel ‘Verblijf als familie- of gezinslid’ per
17 december 2021 ingetrokken. [1]
1.2.
Met het besluit van 1 mei 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit deels gegrond verklaard en aan eiseres een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM [2] verleend met ingang van
27 november 2023 tot 27 juni 2024.
1.3.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 24 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en de gemachtigde van eiseres, de gemachtigde van verweerder en N.E. Ramirez Ruiz als tolk in de Spaanse taal.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of verweerder de verblijfvergunning van eiseres terecht heeft ingetrokken per 17 december 2021.
Standpunt eiseres
3. Eiseres voert aan dat de intrekking van haar vergunning in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Volgens haar is er sinds de geboorte van [zoon] op [geboortedatum] 2021 sprake van familie- en gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Dit betekent dat er ten tijde van de intrekking al sprake was van inmenging in het gezinsleven van eiseres en haar kind. Het rapport van Parlan Jeugdhulp, overgelegd op 18 januari 2022, bevestigt dit standpunt omdat het de omgangsregeling onderschrijft waarbij het kind drie om vier dagen bij eiseres en zijn vader verblijft. Hiermee is aangetoond dat er sprake is van intensief gezinsleven tussen eiseres en haar kind. Ook de verklaring van de jeugdconsulent bevestigt dat eiseres in 2022 de omgangsregeling nakomt. Verweerder overweegt dat de omgangsregeling in omvang is afgenomen, maar miskent hiermee dat ter beoordeling de vraag voorligt of de intrekking van het verblijfsrecht in de periode van 17 december 2021 tot en met 27 november 2023 een ongerechtvaardigde inmenging is op het gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM.
Artikel 8 van het EVRM
4.1.
De rechtbank overweegt als volgt. In artikel 8, eerste lid, van het EVRM is bepaald, dat een ieder recht heeft op respect voor zijn familie- en gezinsleven en privéleven. Op grond van het tweede lid van dat artikel is – kort gezegd – geen inmenging van enig openbaar gezag toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is.
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat de intrekking van de verblijfsvergunning van eiseres niet leidt tot schending van het recht op gezinsleven zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Van belang is daartoe dat de belangenafweging in haar nadeel
uitvalt en eiseres ingevolge artikel 26 van de Vw pas met het overleggen van de beschikking tot onder toezichtstelling op 27 november 2023 heeft voldaan aan de voorwaarden van de gevraagde vergunning.
4.3.
Verweerder stelt zich verder op het standpunt dat het contact tussen eiseres en [zoon] ten tijde van de intrekking onvoldoende intensief was om te kunnen spreken van gezinsleven in de periode van 17 december 2021 tot en met 27 november 2023. Dit volgt onder meer uit de beschikking van de rechtbank waarin de Raad voor de Kinderbescherming stelde dat er sprake is van een ernstig bedreigde ontwikkeling van het kind als [zoon] zonder begeleide omgang door eiseres werd verzorgd.
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat het gezinsleven tussen eiseres en haar kind niet aannemelijk is gemaakt. Eiseres verklaart dat ze haar kind regelmatig zag in de betreffende periode. Maar anders dan eiseres aanvoert, maakt de omstandigheid dat jeugdbescherming (in het algemeen) van mening is dat de aanwezigheid van een ouder in het belang van het kind is, niet dat er sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Uit het rapport van Parlan volgt dat eiseres afwisselend drie of vier dagen zorg draagt voor [zoon] . Uit de stukken blijkt dat de intensiviteit van de omgangsregeling afneemt. Dit betekent dat de vader is belast met de zorg- en opvoedtaken. Er is maar een zeer beperkte vorm van omgang met eiseres afgesproken. Bovendien is de invulling van de omgangsregeling door eiseres niet aangetoond. De rechtbank laat ook meewegen dat uit de stukken blijkt dat er zorgen waren over de interactie tussen moeder en kind.
Proceskostenvergoeding
5. Omdat verweerder op 17 september 2025 een aanvullend besluit heeft genomen, verzet verweerder zich niet tegen de proceskostenveroordeling en een veroordeling van de legeskosten die eiseres heeft gemaakt voor het indienen van de verlengingsaanvragen. De rechtbank bepaalt de hoogte van de proceskosten op € 1.814,- voor het opstellen van het beroepschrift en het verschijnen ter zitting. De legeskosten bedragen € 228,-. Verweerder moet ook het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden.

Conclusie

6. Het beroep is ongegrond.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder in een vergoeding van de proceskosten van eiseres ter hoogte van
€ 1.814,-;
- veroordeelt verweerder in een vergoeding van de legeskosten van eiseres ter hoogte van
€ 228,-;
- bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 187,- aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Hirzalla, rechter, in aanwezigheid van
mr. W.L. van der Pijl, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingediend bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. De indiener van het hoger beroep kan de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 19 jo. artikel 18, eerste lid, onder f, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.