ECLI:NL:RBDHA:2025:21742

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 november 2025
Publicatiedatum
19 november 2025
Zaaknummer
09/837012-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van hennepkwekerij en voorbereidingshandelingen, maar bewezenverklaring van witwassen en medeplichtigheid aan alcoholverstrekking aan minderjarigen

Op 12 november 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1973, met parketnummer 09/837012-20. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten van hennepkwekerij, diefstal van elektriciteit en het aanwezig hebben van MDMA. De vrijspraak is gebaseerd op het gebrek aan direct bewijs dat de verdachte betrokken was bij de hennepplantage. De rechtbank heeft echter wel bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen van een geldbedrag van € 24.040,00, dat is aangetroffen in zijn pand. De verdachte kon geen verifieerbare verklaring geven over de herkomst van dit geld, wat leidde tot de conclusie dat het afkomstig was uit een misdrijf. Daarnaast is de verdachte medeplichtig bevonden aan het verstrekken van alcohol aan minderjarigen tijdens een feest dat in zijn pand plaatsvond. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, door zijn pand ter beschikking te stellen voor dit feest, opzettelijk gelegenheid heeft verschaft voor de overtreding van de Drank- en Horecawet. De officier van justitie had een geldboete van € 68.700,00 geëist, maar de rechtbank heeft rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn en heeft een taakstraf van 146 uren opgelegd, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/837012-20
Datum uitspraak: 12 november 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1973 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres 1] , [postcode] te [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 28 november 2024 (regie) en 29 oktober 2025 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.C. Stolk en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. A.S. van der Biezen naar voren is gebracht.
De officier van justitie heeft op de terechtzitting van 28 november 2024 een ontnemingsvordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig gemaakt.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting van 29 oktober 2025 – ten laste gelegd dat:
1
hij in de periode van 1 oktober 2019 tot en met 01 januari 2020 te Naaldwijk, gemeente Westland,tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in de uitoefening van een beroep of bedrijfopzettelijk heeft geteeld, bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd, 200 (moederplanten) en/of 4050 hennepstekken althans (een groot aantal) hennepplanten, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
subsidiair,
[naam 1] en/of een of meer onbekend gebleven personen in de periode 1
oktober 2019 tot en met 01 januari 2020 te Naaldwijk, gemeente Westland, met elkaar,
althans één van hen, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of
verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad in een pand aan de
[adres 3] / [adres 4] te Naaldwijk hennepplanten, althans een (groot) aantal
hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan
30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de
bij de Opiumwet behorende lijst II, tot en/of bij het plegen van welk(e)
misdrijf/misdrijven verdachte in of omstreeks de periode van 1 oktober 2019 tot en met
01 januari 2020 te Naaldwijk, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal
(telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of
opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die [naam 1] en/of onbekend
gebleven persoon/personen voornoemd pand voor de teelt/het kweken van
hennepplanten ter beschikking te stellen
2
hij op of omstreeks 01 januari 2020 te Naaldwijk, gemeente Westland,,althans in Nederland,voorwerpen heeft verworven, voorhanden heeft gehad te weten een geldbedrag van 24.040 euro terwijl hij wist dan wel redelijlkerwijs moest vermoeden dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig (eigen) misdrijf;
3
hij op of omstreeks 01 januari 2020 te Naaldwijk, gemeente Westland, opzettelijk aanwezig heeft gehad (een handelshoeveelheid) van ongeveer 59 pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4
hij in de periode 1 oktober 2019 tot en met 01 januari 2020 te Naaldwijk, gemeente Westland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een hoeveelheid electriciteit en/of een hoeveelheid water, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan Westland infra en/of Evides,heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
5
(Vordering 67b)hij op of omstreeks 01 januari 2020 te Naaldwijk, gemeente Westland,tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleenstoffen en/of voorwerpen heeft bereid, bewerkt, verwerkt, te koopaangeboden, verkocht,
afgeleverd, verstrekt, vervoerd, vervaardigd ofvoorhanden gehad, te weten (pallets) met ledlampen en/ of (pallets) met assimilatielampen, dan wel vervoermiddelen, ruimten, gelden, andere betaalmiddelen en/of gegevens voorhanden heeft gehad, te weten een verborgen ruimte onder het pand [adres 2] en/of een (verborgen ruimte) in een pand gelegen aan [adres 3] en/of testrapporten van Groen Agro Control, waarvan hij en zijn mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) te vermoeden dat zij bestemdwaren tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lidvan de Opiumwet strafbaar gestelde feiten;
6
hij op of omstreeks 01 januari 2020 te Naaldwijk, gemeente Westland,bedrijfsmatig en/of anders dan om niet alcoholhoudende drank, te weten bier en/of Bacardi (rum) en/of wijn en/of mixdrank (flugel), heeft verstrekt aan een persoon, van wie
niet was vastgesteld dat deze de leeftijd van 18 jaar had bereikt;
subsidiair,
[naam 2] en/of [naam 3] en/of (een) ander(en) omstreeks 1januari 2020, te Naaldwijk, gemeente
Westland (althans) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
althans alleen, bedrijfsmatig en/of anders dan om niet alcoholhoudende drank, te weten
bier en/of Bacardi (rum) en/of wijn en/of mixdrank (Flugel), heeft/hebben verstrekt aan
een persoon/personen, van wie niet was vastgesteld dat deze de leeftijd van 18 jaar
had/hadden bereikt, bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte omstreeks 1
januari 2020 te Naaldwijk, althans in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of
opzettelijk gelegenheid en/of middelen heeft verschaft, immers heeft hij, verdachte zijn
(bedrijfs)pand aan de [adres 3] / [adres 4] te Naaldwijk aan voornoemde [naam 2] en/of [naam 3]
en/of (een) ander(en) ter beschikking gesteld als zijnde locatie waar de alcoholhoudende
drank werd verstrekt

3.De ontvankelijkheid van de officier van justitie

3.1.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard, gelet op het tijdsverloop in de onderhavige zaak.
3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het tijdsverloop geen reden is om het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het tijdsverloop in onderhavige zaak dient te worden aangemerkt als een overschrijding van de redelijke termijn.
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad leidt een overschrijding van de redelijke termijn niet tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de strafvervolging, ook niet in uitzonderingsgevallen. Overschrijding van de redelijke termijn kan worden gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. De rechtbank komt tot het oordeel dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging van de verdachte.

4.De bewijsbeslissing

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van de onder 3 en 5 tenlastegelegde feiten en tot bewezenverklaring van de onder 1, 2, 4 en 6 tenlastegelegde feiten.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte vrijspraak bepleit van alle tenlastegelegde feiten.
4.3.
Vrijspraken
Vrijspraak feit 1
De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van het eerste tenlastegelegde feit, primair en subsidiair. De rechtbank merkt op dat uit de eigen verklaring van de verdachte en zijn inschrijving in de BRP volgt dat hij op 1 januari 2020 woonde op het adres ( [adres 3] ) waar de – kort gezegd – hennepstekkerij is aangetroffen. Er zijn verder ook stevige aanwijzingen dat hij er toen, ook al ontkende hij dat ter zitting, ook daadwerkelijk verbleef en in het naastgelegen pand ( [adres 4] ) kwam. In dat licht bezien is het op zijn minst verwonderlijk dat de verdachte niets geweten heeft van wat er zich afspeelde in die panden. Toch zal vrijspraak volgen omdat er verder geen direct bewijs is (zoals DNA, dactyloscopisch onderzoek) dat hem
directin verband brengt met de opbouw, oogsten en het onderhoud van genoemde stekkerij.
Vrijspraak feit 4
Nu uit het dossier geen directe betrokkenheid van de verdachte bij de opbouw en het onderhoud van bovengenoemde stekkerij volgt, zal de verdachte ook worden vrijgesproken van de daaraan gerelateerde diefstal van elektriciteit en water.
Vrijspraken feiten 3 en 5
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat het onder 3 en 5 tenlastegelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte ook daarvan dient te worden vrijgesproken.
4.4.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer 2020006005 Z, van de politie eenheid Den Haag, district Westland-Delft, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 423). Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
1. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 1 januari 2020, voor zover inhoudende (p. 27-29) :
Wij, verbalisanten, verklaren het volgende:
Op 1 januari 2020 waren wij, verbalisanten, belast met maatregelen in het kader van de jaarwisseling in de gemeente Westland. Het was ons, verbalisanten, ambtshalve bekend dat er onder jongeren een gerucht ging dat er deze Nieuwjaarsnacht een illegaal feest zou worden georganiseerd. Omstreeks 01:00 uur zagen wij een aantal jongeren een bedrijventerrein in de gemeente Naaldwijk op fietsen. Toen wij nader onderzoek instelden zagen wij dat er een aantal jongeren het bedrijfspand gelegen aan de [adres 3] te Naaldwijk binnen gingen. Wij hoorden vanaf de straat luide muziek vanuit het bedrijfspand komen.
Ondertussen zag ik, verbalisant [verbalisant] , dat er tientallen jongens en meisjes in de leeftijd tussen de 14 en 17 jaar aan kwamen fietsen. Desgevraagd verklaarden zij dat zij voor dit feest kwamen. Zij verklaarden via een “Tikki” een bedrag van 30 euro te hebben betaald teneinde een toegangskaartje voor desbetreffend feest te aan te schaffen.
Na enige tijd werd de toegangsdeur van het bedrijfspand geopend door een persoon die zich kenbaar maakte als eigenaar van het pand. Hij legitimeerde zich middels een identiteitsbewijs en gaf op te zijn: [de verdachte] geboren [geboortedatum] 1973 te [geboorteplaats] .
Ik, verbalisant [verbalisant] , vroeg hem of er een feest gaande was. Betrokkene [de verdachte] verklaarde in het geheel niet mee te willen werken met de politie en verder niets te willen verklaren. Hij beriep zich verder op zijn zwijgrecht. Ik, verbalisant [verbalisant] , heb hem mede gedeeld dat ik in het kader van de openbare orde en veiligheid en ter controle op de wettelijke bepalingen het bedrijfspand zou betreden en ik vorderde hem opzij te gaan. Dit weigerde hij waarna ik hem bij de pols beet heb gepakt en met lichte dwang opzij heb getrokken. Hierna heb ik met meerdere agenten het bedrijfspand betreden. In de loods troffen wij, verbalisanten, het volgende aan:
- In het pand waren ongeveer 160 personen aanwezig. Deze personen waren voornamelijk tussen de 14 en 17 jaar oud.
- het betrof hier een zg bedrijfsloods.
- De aanwezige personen waren gekleed in feestkleding.
- Er werd luide muziek gedraaid. Er was zg. in werking zijnde discoverlichting rondom in de loods aangebracht.
- achter in de loods was een in werking zijnde bar ingericht. Op deze bar stond DJ-apparatuur. Achter deze bar stonden een 3-tal personen drank te schenken. Er stond 1 DJ achter de bar.
- In deze bar was een in werking zijde professionele biertap aangebracht. Er stonden diverse geopende flessen sterk alcoholische drank op de bar. Een van deze flessen betrof een 3 liter fles van het merk Bacardi met een alcoholpercentage van 37,5%.
- Achter de bar troffen wij onder andere 4 volle 50 liter fusten bier, ongeveer 75 flessen wijn en 96 flesjes Flugel aan. Een aantal van deze flessen waren reeds leeg of aangebroken.
Hierop is contact gelegd met het bestuur van de gemeente Naaldwijk en hen deze feiten mede gedeeld. Uit navraag bleek dat er voor dit evenement geen vereiste evenementenvergunning was verstrekt. Tevens was er voor deze locatie geen vergunning verstrekt voor het verstrekken van zwak-alcoholhoudende drank.
Hierop hebben wij, verbalisanten, het feest beëindigd en druppelsgewijs de jongeren de jongeren het pand laten verlaten. Hierbij hebben wij van diverse jongeren een verklaring afgenomen waarbij deze verklaarden dat er aan hen op dit evenement alcoholhoudende drank werd geschonken. Tevens hebben een aantal jongeren vrijwillig aan een blaasproef deel genomen. Hierbij is vast gesteld dat er een 4-tal personen in de leeftijd tussen de 14 en 16 jaar onder invloed waren van alcoholhoudende drank. Een minderjarige blies een waarde tussen de 350 en 570 ug/1. Een drietal minderjarigen bliezen een waarde tussen de 80 en 220 ug/l. Al deze minderjarigen verklaarden alcoholhoudende drank op het evenement geschonken te hebben gekregen.
2. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] , opgemaakt op 1 januari 2020, voor zover inhoudende (p. 166):
De getuige verklaarde:
Ik heb via vrienden gehoord dat er een feestje zou zijn. Ik heb 35 euro voor de entree betaald. Er werd een tikkie gestuurd in de groepsapp met een betaalverzoek aan [naam 2] en [naam 3] . Er werd alcohol geschonken.
3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 3 januari 2020, voor zover inhoudende (p. 104-105, bijlagen p. 106-109):
Ik, verbalisant, verklaar het volgende:
Op 1 januari 2020 was ik aanwezig bij de doorzoeking van de bedrijfspanden en de daarboven gelegen woningen aan de [adres 3] en [adres 4] te Naaldwijk. In de slaapkamer stonden in de kledingkast 2 geldtelmachines en twee kluizen, in het kantoor stond nog een kluis. De grotere witte kluis werd opengebroken en hierin zaten twee kleine geldkistjes, een stapel administratie, gesloten enveloppen en een plastic tas. De inhoud van de witte kluis werd door ons meegenomen naar het kantoor in [adres 3] alwaar er onderzoek plaats vond naar de inhoud van de goederen. De gesloten enveloppen door de RC werden geopend. Het aangetroffen contante geld werd door de RC, met haar geldtelmachine geteld. Al het geld is in mijn bijzijn twee keer geteld.
In het grijze geldkistje zat contant geld, te weten:
5 euro biljetten: 60 biljetten > waarde 300 euro
10 euro biljetten: 50 biljetten > waarde 500 euro
20 euro biljetten: 107 biljetten > waarde 2140 euro
50 euro biljetten: 20 biljetten > waarde 1000 euro
In de plastic tas lagen bundels geld. het geld was gebundeld in stapels van 100 stuks, en bijeen gehouden met een elastiekje.
10 euro biljetten: 3 bundels van 100 stuks > waarde 3000 euro
20 euro biljetten: 8 bundels van 100 stuks > waarde 16000 euro
In het kantoor van [adres 3] stond een zwart leren aktetas met hierin een portefeuille.
In deze portefeuille zaten diverse pasjes, een rijbewijs en creditcards op naam van de aangehouden verdachte [de verdachte] . In de portefeuille uit de zwarte aktetas zat contant geld, te weten: 50 euro biljetten : 22 biljetten: 1100 euro.
Al het contante geld werd inbeslaggenomen, met een totale waarde van 24.040,- euro.
4.5.
Bewijsoverwegingen
Feit 2: witwassen geldbedrag van € 24.040,00De rechtbank stelt vast dat op 1 januari 2020 op de [adres 3] te Naaldwijk een contant geldbedrag is aangetroffen van in totaal € 24.040,00, in een pand waarvan de verdachte de eigenaar is en waar hij op 1 januari 2020 daadwerkelijk verbleef.
Op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen, in het bijzonder de daaruit volgende omstandigheden waaronder het geldbedrag is aangetroffen, is het vermoeden gerechtvaardigd dat het voorwerp in de tenlastelegging uit enig misdrijf afkomstig is, wat betekent dat van de verdachte mag worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring die de verdachte daarover heeft gegeven niet als zo'n verklaring kan worden aangemerkt. Door de verdediging is aangevoerd dat het contante geldbedrag voortkomt uit legale inkomsten van de verdachte. Ter onderbouwing van die stelling is een kasboek overgelegd. De rechtbank acht deze verklaring, wegens een gebrek aan nadere toelichting op het kasboek, onvoldoende concreet en verifieerbaar.
Het aldus door de verdachte geboden tegenwicht tegen de verdenking van witwassen geeft onvoldoende aanleiding tot een nader onderzoek door het openbaar ministerie. Er is daarom geen andere conclusie mogelijk dan dat het ten laste gelegde voorwerp onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is.
De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde.
Feit 6 subsidiair: medeplichtigheid aan overtreding van artikel 20 Drank- en Horecawet
Op basis van de gebezigde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast in de nacht van 31 december 2019 op 1 januari 2020, op de [adres 3] te Naaldwijk een feest plaatsvond waar ongeveer 160 – voornamelijk minderjarige – personen aanwezig waren. De politie trof daar een aanzienlijke hoeveelheid alcoholische drank aan, waaronder 200 liter bier en ongeveer 75 flessen wijn, dat blijkens getuigenverklaringen ook aan de aanwezige minderjarigen werd geschonken.
De verdachte heeft verklaard dat zijn zoons van zestien jaar oud, [naam 2] en [naam 3] , het betreffende feest hebben georganiseerd. De rechtbank overweegt dat uit het dossier niet kan worden opgemaakt dat de verdachte betrokken is geweest bij de organisatie van het feest of dat hijzelf alcohol heeft verstrekt aan de aanwezige minderjarigen. Op grond van het voorgaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn zoons niet is komen vast te staan. Daarom zal de verdachte worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde medeplegen van het verstrekken van alcohol aan minderjarigen.
De rechtbank is van oordeel dat de subsidiair tenlastegelegde medeplichtigheid wel wettig en overtuigend kan worden bewezen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het feest plaatsvond in het pand waarvan de verdachte de eigenaar is, waar hij verbleef en dat hij op die betreffende avond ook aanwezig was op het feest. De verklaring van de verdachte ter terechtzitting, inhoudende dat hij de politie gelijk gaf en dat hij, net zoals de politie, het feest wilde beëindigen, acht de rechtbank ongeloofwaardig. Uit de bewijsmiddelen volgt immers dat de verdachte, toen de politie ter plaatse kwam, niets wilde verklaren en dat hij in het geheel niet wilde meewerken aan de beëindiging van het feest. Door zijn pand voor dit feest ter beschikking te stellen aan zijn zoons is naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte medeplichtig is geweest aan het onder 6 ten laste gelegde.
4.6.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
2
hij op 01 januari 2020 te Naaldwijk, gemeente Westland, althans in Nederland, voorwerpen heeft voorhanden heeft gehad te weten een geldbedrag van 24.040 euro terwijl hij wist dan wel
redelijkerwijsmoest vermoeden dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig (eigen) misdrijf;
6 subsidiair
[naam 2] en [naam 3] en/of (een) ander(en) omstreeks 1 januari 2020, te Naaldwijk, gemeente Westland, tezamen en in vereniging met elkaar, anders dan om niet alcoholhoudende drank, te weten bier en Bacardi (rum) en wijn en mixdrank (Flugel), hebben verstrekt aan personen, van wie niet was vastgesteld dat deze de leeftijd van 18 jaar hadden bereikt, bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, omstreeks 1 januari 2020 te Naaldwijk opzettelijk behulpzaam is geweest en opzettelijk gelegenheid en/of middelen heeft verschaft, immers heeft hij, verdachte zijn (bedrijfs)pand aan de [adres 3] / [adres 4] te Naaldwijk aan voornoemde [naam 2] en/of [naam 3] en/of (een) ander(en) ter beschikking gesteld als zijnde locatie waar de alcoholhoudende drank werd verstrekt.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde onder 2 is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezen verklaarde onder 6 subsidiair is volgens de wet niet strafbaar. De tenlastegelegde overtreding van artikel 20
oudvan de Drank- en Horecawet is een overtreding (artikel 1 onder 4
oudjo. artikel 2 lid 4
oudvan de Wet op de economische delicten), terwijl medeplichtigheid uitsluitend bij misdrijven strafbaar is, zoals volgt uit artikel 48 van het Wetboek van Strafrecht..

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

7.De strafoplegging

7.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een geldboete van € 68.700,00, subsidiair 347 dagen hechtenis.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om in het geval van strafoplegging rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van ongeveer € 24.000,00. Het witwassen van crimineel geld vormt een belemmering van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan, waaraan de verdachte met zijn handelen heeft bijgedragen.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 23 september 2025, waaruit volgt dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Overschrijding van de redelijke termijn
De rechtbank is van oordeel dat de redelijke termijn met bijna vier jaren is overschreden. De rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding matiging van de straf tot gevolg moet hebben.
De straf
De rechtbank, acht alles afwegende, voor het bewezenverklaarde witwassen een taakstraf conform de duur van het voorarrest, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht passend en geboden.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 9, 22c, 22d, 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 3, 4, 5 en 6 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 2 en 6 subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 4.6 bewezen is verklaard;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde onder 2 strafbaar en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
witwassen;
verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart het bewezen verklaarde onder 6 subsidiair niet strafbaar en ontslaat de verdachte ter zake van alle rechtsvervolging;
veroordeelt de verdachte ter zake van feit 2 tot:
een
taakstrafvoor de tijd van
146 (HONDERDZESENVEERTIG) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
73 (DRIEËNZEVENTIG) DAGEN;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, te weten
73 dagen, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uren per dag;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.C.L. Vreugdenhil, voorzitter,
mr. E. Rabbie, rechter,
mr. J.G. Bruinsma, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. R. Claessens, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 november 2025.