ECLI:NL:RBDHA:2025:21670

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 november 2025
Publicatiedatum
18 november 2025
Zaaknummer
09/217402-25 en 02/821358-16 (v.i.)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afpersing met geweld en bedreiging in Zoetermeer met gebruik van taser en pepperspray

Op 11 november 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 16 januari 2025 in Zoetermeer een man heeft afgeperst. De verdachte, samen met een medeverdachte, heeft het slachtoffer onder bedreiging met een taser en pepperspray gedwongen om zijn waardevolle spullen af te geven. Het slachtoffer had via een website contact gelegd met een vrouw, die zich voordeed als geïnteresseerde in een afspraak. Toen het slachtoffer op de afgesproken locatie arriveerde, werd hij geconfronteerd met de verdachten die hem met geweld hebben bedreigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van een nauwe samenwerking tussen de verdachten en dat het feit wettig en overtuigend is bewezen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 1 jaar, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. Tevens is de voorwaardelijke invrijheidstelling van de verdachte herroepen, omdat hij zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn recidive.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/217402-25 en 02/821358-16 (v.i.)
Datum uitspraak: 11 november 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres 1] , [postcode 1] [woonplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting [regio] ,
locatie [locatie] , [adres 2] , [postcode 2] [plaats 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 28 oktober 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. R.H. Limburg en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. D.E. van der Wiel naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 16 januari 2025 te Zoetermeer, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [aangever] heeft gedwongen tot de afgifte van
- een horloge, en/of
- een of meer telefoons, en/of
- een tas met daarin een laptop en betaalpassen,
in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [aangever] en/of een derde toebehoorde(n) door
- te dreigen met een taser (door deze te laten knetteren), en/of
- met pepperspray, althans een brandende vloeistof, in het gezicht van die [aangever] te spuiten.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de verdachte vrij te spreken van het tenlastegelegde omdat hij geen medepleger was van het feit en tevens het bestanddeel ‘door geweld of bedreiging met geweld’ niet kan worden bewezen.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2025017047, van de politie eenheid Den Haag, district recherche Zoetermeer/Leidschendam-Voorburg, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 207).
1.
De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 28 oktober 2025, voor zover inhoudende:
Ik was op 16 januari 2025 in Zoetermeer samen met [medeverdachte] . Wij reden samen vanuit [plaats 2] daar naar toe. Ik ben met [medeverdachte] meegelopen in de flat naar boven.Vervolgens kwam die man er aan.Voordat ik het wist had ik een taser in mijn handen en was er pepperspray. De taser werd door haar in mijn handen gedrukt.Voordat ik het wist gebeurde het. Ik hoorde ‘pats’. Zij stond bij de deur en pepperde vervolgens de man. Zij zei dat zij geld moest hebben van die man. Ik zei vervolgens tegen de man: “waar is het geld? Waar is het geld dat je moet betalen”. Die man gooide zijn laptop en tas met alles weg. Ik ben met haar vervolgens naar beneden gegaan. De tas met spullen heeft zij meegenomen. Later is er wat uit het raam van de auto op de terugweg gegooid. Ze moest die telefoons uit mijn auto gooien. Het kan kloppen dat [medeverdachte] en ik in die periode 9 lange belcontacten hebben gehad.
2.
Het proces-verbaal van aangifte door [aangever] , opgemaakt op 16 januari 2025, voor zover inhoudende (p. 52, 53):
Op 16 januari 2025 was ik in Zoetermeer omdat ik een afspraak had met een dame dat tot stand kwam via de website [website] . Ik had ongeveer een week contact met deze dame via Telegram voordat de afspraak plaatsvond. Omstreeks 19:45 uur kwam ik aan op de achtste etage van [straatnaam 1] , daar is nummer [huisnummer 1] . Ik stapte uit de lift en ik liep linksaf in de richting van de voordeur van nummer [huisnummer 1] . Terwijl ik daar naartoe onderweg was, zag ik dat er twee personen op de brandtrap. Ik zag dat het een man en een vrouw waren. Ik zag dat de man op de trap zat en de vrouw tegen de glazen deur aan stond. Toen ik dichtbij was hoorde ik een knetterend geluid dat ik herkende als een taser. Ik zag dat de twee personen op mij af stapten. Ik zag dat de man voorop liep, het gezicht van de vrouw heb ik nauwelijks tot niet gezien. Ik voelde meteen een heftig brandend gevoel op mijn gezicht en in mijn ogen. Vanwege de plek waar ik in mijn gezicht geraakt werd, vermoedde ik dat de vrouw iets in mijn ogen sprayde. Ik kon met mijn rechteroog niets meer zien. Mijn linkeroog had nog wel zicht. Ik zag dat de man een zwarte taser in, ik denk, zijn rechterhand vasthield. Ik hoorde ook nog steeds het knetterende geluid. Ik zag geen vonken. Ik hoorde dat de man met luide stem tegen mij zei: "waar is het geld?" Ik antwoordde dat ik geen geld had en gooide in plaats daarvan mijn tas richting de lift. De tas was een leren cognackleurige laptoptas van het merk Berba. In deze tas zat mijn laptop, oplader, een paar poststukken, mijn Raboscanner en pinpas. Ik zei "hier heb je mijn spullen", ik deed ook mijn horloge af en gaf deze aan de man. Ik zei: "neem deze maar". Ik zag dat de man en de vrouw richting de lift gingen en aanstalten maakten om weg te gaan. Ik zag dat de man nog naar mijn broekzakken keek. In mijn broekzakken zaten mijn telefoons. Ik hoorde de man zeggen: "hier die telefoons". Ik gooide twee telefoons in de richting van de
muur. Dit betroffen beide iPhones, een zwarte en een witte. De zwarte iPhone is mijn zakelijke telefoon, de witte iPhone is mijn privételefoon. Ik hoorde dat de man tegen de vrouw zei dat zij mijn telefoons moest pakken en ik hoorde dat zij daarop antwoordde. Ik hoorde aan de stem dat het geen mannenstem was en daardoor weet ik zeker dat het een vrouw was.
3.
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 16 januari 2025, voor zover inhoudende (p. 59):
Op donderdag 16 januari 2025 kreeg ik verbalisant een verzoek van de meldkamer om te gaan naar de [straatnaam 2] in Zoetermeer. Hier zou iemand bestolen zijn. Hierbij zouden pepperspray en een taser gebruikt zijn. Ik hoorde van collega's dat dit op de achtste etage had plaatsgevonden. Ter plaatse heb ik op de achtste etage van het flatgebouw een buurtonderzoek uitgevoerd. Toen ik de lift uitstapte op de achtste etage rook ik een penetrante lucht. Ik voelde dat dit naarmate ik meer praatte op mijn keel sloeg. De combinatie hiervan is mij ambtshalve bekend als pepperspray. Ik zag in de hoek van de etage, voor de deuren van nummer [huisnummer 2] en nummer [huisnummer 3] , dat er een oranje vloeistof op de grond lag. Ik zag dat er druppels en nevel van deze vloeistof op de grond lagen. Het is mij ambtshalve bekend dat pepperspray er zo uitziet. Tijdens het buurtonderzoek kreeg ik camerabeelden van de ring-deurbel van nummer [huisnummer 4] te zien. Op de beelden zag ik dat er in eerste twee donker geklede personen naar de hoek ter hoogte van nummer [huisnummer 2] liepen. Ik zag dat deze personen zich achter een muurtje verscholen. Dit is ook de plek waar ik later de druppels en nevel zag. Op het volgende filmpje zag ik nog een man die kant oplopen nadat ik hem zoekend om zich heen zag kijken. Op het laatste filmpje zag ik dat de twee donker geklede mannen met een laptoptas uit de hoek in de lift stapte. Ik zag dat de man van het tweede filmpje hierna richting de camera liep. Hier leunde hij tegen een muur en wreef hij door zijn ogen. Ik hoorde dat hij hierbij kreunde van de pijn.
4.
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 28 januari 2025, voor zover inhoudende (p. 110):
Op 16 januari 2025 heeft er een diefstal met geweld plaats gevonden op de [straatnaam 2] ter hoogte van [huisnummer 1] te Zoetermeer. Slachtoffer had een afspraak met een meisje welke hij kende onder de naam [naam 1] . Dit contact verliep via de site [website] , [naam 1] maakte gebruikt van het account “ [accountnaam] ". Later is dit contact verder gegaan via Telegram alwaar ook de afspraak tot stand is gekomen.
In de telefoon komt een gesprek naar voren waaruit blijkt dat hier de afspraak op de [adres 3] te Zoetermeer tot stand is gekomen. Dit gesprek heeft plaats gevonden via Telegram. De gesprekdeelnemers zijn: [account 1] (Verdachte). [account 2] (Aangever).
5.
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 1 mei 2025, voor zover inhoudende (p. 149):
[naam 1] maakte gebruik van het account " [accountnaam] ".
Op 17 januari 2025 werden alle ingevoerde accountgegevens door de gebruiker van het profiel “ [accountnaam] " gevorderd. Uit de gevorderde gegevens bleek dat de gebruiker van het account “ [accountnaam] " van de volgende IP-adressen gebruik had gemaakt.
[IP-adres]
Het IP-adres beginnend met 2001 bleek gekoppeld te zijn aan [getuige] wonende aan de [adres 4] te [plaats 2] .
6.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , opgemaakt op 25 maart 2025, voor zover inhoudende (p. 151, 152):
V: Waar woon je op dit moment? A: [plaats 2] , [adres 4] .
V: Met wie woon je daar? A: Ik woon daar alleen.
Ik heb iemand op het oog die misschien iets te maken heeft met een sugardaddy verhaal. Zij is ooit een keer bij mij geweest.
V: Wat deed je die dag? A: Ik was 10 januari jarig, maar ik denk dat ik 16 januari gewoon in [plaats 2] .
V: En 10 januari, wat kan je daarover vertellen? A: Ik was toen gewoon thuis. Alleen mijn zusjes zijn toen over de vloer geweest. [naam 2] en [medeverdachte] .
V: Je zei net dat je geen account hebt op deze site, echter is het account wat gebruikt werd bij de beroving aangemaakt via jou IP-adres. Hoe kan dat? Dit was op 10 januari 2025 om 18:41 uur. Doe onderzoek naar mij of [medeverdachte] .
V: Wat is [medeverdachte] haar volledige naam? A: [medeverdachte] .
7.
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 26 maart 2025, voor zover inhoudende (p. 155, 156):
[afbeelding verwijderd i.v.m. privacygevoelige informatie]
Gezien bovenstaande feiten / omstandigheden is op te merken dat de persoon achter het account ' [accountnaam] ' veel overeenkomsten heeft met [medeverdachte] .
8.
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 19 juli 2025, voor zover inhoudende (p. 191, 192, 193)
Uit onderzoek naar verdachte [verdachte] bleek dat hij op 9 juni 2025 in Breda op heterdaad was aangehouden. Hierbij werd zijn telefoon, een zwart kleurige Samsung, in beslag genomen en de data veiliggesteld. Ik deed onderzoek naar de, op 9 juni 2025 in beslag genomen telefoon, de zwarte Samsung met SIN-nummer [sin-nummer] , van [verdachte] .
Samengevat bleek uit het onderzoek naar de data uit de telefoon van [verdachte] :
  • Dat [verdachte] het contact “ [contact 1] ”, te weten [medeverdachte] , in zijn telefoon had staan;
  • Dat er op 16 januari 2025 dertien pogingen, dan wel daadwerkelijke gesprekken, hadden plaatsgevonden tussen [verdachte] en [medeverdachte] ;
  • Dat er, in vergelijking tot andere momenten, op 16 januari 2025 langere gesprekken plaats vonden tussen [verdachte] en [medeverdachte] ;
  • Dat [verdachte] ten tijde van het incident videobelde met het contact “ [contact 2] ” met
telefoonnummer: [telefoonnummer] ;
- Dat er op enig moment met behulp van de navigatie functie in de applicatie Flitsmeister genavigeerd is naar [straatnaam 2] , Zoetermeer.
9.
Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte] , opgemaakt op 30 juli 2025, voor zover inhoudende (p. 201)
Ik heb het account gemaakt.
V: We hebben jou de chatberichten voorgehouden, in het vorige verhoor, via Telegram. Hoe is dat contact gegaan? A: Dat heeft [verdachte] gedaan.
V: Uiteindelijk wordt er natuurlijk een afspraak gemaakt met de aangever. Hoe is dat dan gegaan? A. Hij nam mij mee naar een plek in Zoetermeer. Het voelde niet goed ofzo. Hij haalde mij op. Het was in Zoetermeer. Hij had ook allemaal dingen in zijn zakken zitten. Een zwart stroomding. Hij zei dat ik mijn capuchon op doen en moest mee lopen. Toen gebeurde dat op die etage. Toen kwam er een man aan. [verdachte] ging schreeuwen. Hij was spullen aan het pakken van die man. Hij zei tegen mij ‘pak die tas.’ Hij had die man bedreigd, denk ik. Met dat stroomding. Toen had hij die tas en nog wat spullen. Telefoons en zo. Die had hij in die tas gedaan.
3.4.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank stelt vast dat de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] zich schuldig hebben gemaakt aan het – kort gezegd – in vereniging afpersen met geweld en bedreiging met geweld van het slachtoffer [aangever] , en overweegt daartoe het volgende.
Voorafgaand het incident
De rechtbank stelt vast dat de verdachten vanuit [plaats 2] samen naar Zoetermeer zijn gereden alwaar de afpersing heeft plaatsgevonden van het slachtoffer. Voorafgaand aan de met het slachtoffer gemaakte afspraak is er online contact geweest tussen de gebruiker van het account ‘ [accountnaam] ’ en het slachtoffer. Uit onder meer onderzoek naar het IP-adres volgt de betrokkenheid van [medeverdachte] bij voornoemd account. Het IP-adres vanwaar de berichten van 10 januari 2025 zijn verstuurd betrof het IP-adres van de (half)broer van [medeverdachte] . [medeverdachte] heeft ook erkend dat zij die dag was ingelogd op het account. De profielfoto van het account komt overeen met de uiterlijke kenmerken van [medeverdachte] . Op enig moment is het contact met het slachtoffer voortgezet in chats via Telegram waarbij [accountnaam] de naam [gebruikersnaam] gebruikte. Tijdens de chats is door [gebruikersnaam] ook een spraakbericht aan het slachtoffer gestuurd. In het spraakbericht is een vrouwelijke stem met een Brabants accent te horen. Buiten de verdachte en [medeverdachte] is niet gebleken van betrokkenheid van enig ander. De rechtbank gaat er daarom van uit dat dit de stem van [medeverdachte] is geweest. Uit de inhoud van de chats blijkt ook dat veel persoonlijke informatie over [gebruikersnaam] overeenkomt met persoonlijke informatie over [medeverdachte] (sterrenbeeld, leeftijd van de kinderen, woonplaats). De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat [medeverdachte] contact had met het slachtoffer op het account van [accountnaam] en daarna met het slachtoffer chatte via Telegram.
Verder volgt uit de belgeschiedenis tussen de verdachten dat er, in tegenstelling tot in andere periodes, in de periode voorafgaand aan het incident intensief contact is geweest tussen hen. De verdachten hebben geen verklaring gegeven voor het afwijkende belpatroon. De rechtbank gaat er vanuit dat de intensivering van het belcontact in verband stond met de afstemming tussen de verdachten over het plan om het slachtoffer te beroven of af te persen.
Tijdens het incident
De rechtbank stelt vast dat ten tijde van het incident zowel [medeverdachte] als [verdachte] aanwezig zijn geweest in de portiek van de desbetreffende flat in Zoetermeer. Via Telegram is aan het slachtoffer gevraagd naar boven te komen, naar huisnummer [huisnummer 1] . Toen het slachtoffer op de achtste verdieping van de flat was aangekomen en naar huisnummer [huisnummer 1] liep, is bij hem pepperspray in zijn ogen gespoten en is gedreigd met een knetterende taser. In de aangifte wordt door het slachtoffer specifiek verklaard dat het spuiten van de pepperspray uit de hoek kwam waar [medeverdachte] zich bevond. [verdachte] heeft de taser in zijn handen gehad. Het slachtoffer werd gezegd om zijn geld af te geven. Het slachtoffer had geen geld bij zich. Uit angst heeft het slachtoffer zijn tas met laptop en overige inhoud, alsmede zijn horloge afgegeven aan de verdachten. Nadat [verdachte] had gevraagd naar telefoons in zijn broekzakken, heeft het slachtoffer ook beide telefoons afgegeven. De verdachten hebben de goederen meegenomen en zijn na het incident samen met de auto weggegaan.
Nauwe en bewuste samenwerking
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen en het hiervoor overwogene vast dat sprake was van een bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachten.
Dat [verdachte] , volgens zijn verklaring ter zitting, voorafgaand niet wist wat er in de flat in Zoetermeer zou gaan gebeuren, acht de rechtbank ongeloofwaardig, te meer in het licht van het feit dat [verdachte] de taser in handen had, het slachtoffer om zijn geld heeft gevraagd en op geen enkel moment heeft getracht zich aan de situatie te onttrekken.
De verdachten zijn samen naar de flat gegaan, hebben samen de uitvoeringshandelingen verricht waarbij geweld en bedreiging met geweld heeft plaatsgevonden en zijn, nadat het slachtoffer zijn eigendommen heeft afgegeven, samen weer vertrokken.
Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee sprake van een gezamenlijk vooropgezet plan en een gezamenlijke uitvoering daarvan. De rechtbank kan niet van alle handelingen afzonderlijk vaststellen wie ze heeft verricht, omdat de verdachten op sommige punten naar elkaar wijzen. Wel kan de rechtbank vaststellen dat zowel [verdachte] als [medeverdachte] elk een aandeel hebben gehad in het geheel, waardoor er sprake is van medeplegen. Daarmee zijn beide verdachten ten volle verantwoordelijk voor wat het slachtoffer is aangedaan.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank is van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend is bewezen.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 16 januari 2025 te Zoetermeer, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [aangever] heeft gedwongen tot de afgifte van
- een horloge, en
- meerdere telefoons, en
- een tas met daarin een laptop en een betaalpas,
in elk geval goederen, die geheel die [aangever] of een derde toebehoorden door
- te dreigen met een taser (door deze te laten knetteren), en
- met pepperspray in het gezicht van die [aangever] te spuiten.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de verdachte geen straf opgelegd dient te krijgen gelet op de bepleite vrijspraak.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Het feit
De verdachte en de medeverdachte hebben zich schuldig gemaakt aan afpersing van een man waarbij sprake was van geweld en bedreiging met geweld. Zij hebben via een site contact gelegd met het slachtoffer en een afspraak gemaakt. De verdachten deden zich daarbij voor als een vrouw die belangstelling had om tegen betaling tijd door te brengen met het slachtoffer. Het slachtoffer wordt uitgenodigd en gedirigeerd naar een adres waar hij wordt gepepperd, bedreigd en gedwongen om zijn waardevolle spullen af te staan.
De rechtbank ziet een grondige voorbereiding en een zorgvuldig gekozen slachtoffer. Bekend is dat bezoekers van dergelijke sites uit angst voor exposure en schaamte minder snel naar de politie gaan. Dat de verdachten op een berekenende wijze en doelgericht te werk zijn gegaan, neemt de rechtbank hen kwalijk.
Beide verdachten hebben met de gevoelens van en de gevolgen voor het slachtoffer geen enkele rekening gehouden toen zij besloten op onderhavige manier aan geld te komen. Zij hebben kennelijk alleen hun eigen geldelijk gewin voor ogen gehad. Daarnaast hebben de verdachten bijgedragen aan gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij.
Het is een feit van algemene bekendheid dat bij slachtoffers van delicten als het bewezenverklaarde, lange tijd gevoelens van angst en onzekerheid (kunnen) blijven bestaan, waardoor zij in hun deelname aan het maatschappelijk verkeer ernstig kunnen worden belemmerd. De rechtbank rekent verdachte dit aan.
De persoon van de verdachte
Bij de persoon van de verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met de inhoud van het uittreksel Justitiële Documentatie van 13 september 2025, waaruit blijkt dat de verdachte veelvuldig is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, waaronder vergelijkbare feiten. Ten tijde van het incident was de verdachte voorwaardelijk in vrijheid gesteld.
Verder heeft de rechtbank kennis genomen van het reclasseringsadvies van 2 oktober 2025. In het rapport wordt gesteld dat recidivegevaar hoog is en dat de verdachte heeft aangegeven geen meerwaarde meer te zien in reclasseringstoezicht of -begeleiding. De reclassering adviseert daarom bij een bewezenverklaring de verdachte een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden omdat zij geen mogelijkheden zien om met interventies of toezicht het gedrag te kunnen veranderen.
LOVS-oriëntatiepunten
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Daarin is als uitgangspunt vermeld voor een straatroof met licht geweld bij veelvuldige recidive, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden. In dit geval acht de rechtbank strafverhogend dat de afpersing in vereniging is verricht, dat het een vooropgezet plan betrof en dat bewust een slachtoffer is uitgekozen via eerder genoemde site.
Ook acht de rechtbank strafverhogend dat verdachte voorwaardelijke in vrijheid was gesteld toen hij dit feit pleegde. Dit heeft de verdachte er kennelijk niet van weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan een vergelijkbaar misdrijf.
Gevangenisstraf
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.
Voor oplegging van een voorwaardelijk strafdeel ziet de rechtbank geen aanleiding.
De op te leggen straf
Alles overwegende legt de rechtbank de verdachte op een gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar, met aftrek van het voorarrest. Hiermee volgt de rechtbank de eis van de officier van justitie.

7.De vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling

7.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de schriftelijke vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling van 17 september 2025.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen gelet op de bepleite vrijspraak. Daarmee is er geen sprake van het overtreden van de algemene voorwaarde.
Subsidiair heeft de verdediging verzocht de vordering hoogstens tot 100 dagen toe te wijzen, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De schriftelijke vordering van de officier van justitie van 17 september 2025 strekt ertoe dat de voorwaardelijke invrijheidstelling wordt herroepen wegens het niet naleven van de daaraan verbonden algemene voorwaarde, nu de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd heeft schuldig gemaakt aan een nieuw strafbaar feit.
De rechtbank stelt vast dat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd van de voorwaardelijke invrijheidstelling, zoals blijkt uit de bewezenverklaring van dit vonnis, opnieuw een strafbaar feit heeft gepleegd. De veroordeelde heeft aldus de algemene voorwaarde die aan de voorwaardelijke invrijheidstelling is verbonden, niet nageleefd. De rechtbank is daarom van oordeel dat de vordering van de officier van justitie geheel dient te worden toegewezen. De persoonlijke omstandigheden van de verdachte leggen onvoldoende gewicht in de schaal om tot een ander oordeel te komen.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47, 63 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
afpersing in vereniging;
verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) jaar;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beslissing op de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling ten aanzien van parketnummer 02/821358-16 (rolnummer: 20/001611-17):
wijst de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toe en gelast de tenuitvoerlegging van 365 dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. drs. H.M. Braam, voorzitter,
mr. G. Kuijper, rechter,
mr. M.M. Koers, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. R. Loohuis, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 november 2025.