In deze zaak heeft eiser, een Syrische vreemdeling, beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door de minister van Asiel en Migratie op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister ontving de aanvraag op 4 mei 2024, en volgens de wet moet er binnen zes maanden op deze aanvraag worden beslist. Echter, gedurende de periode van 14 december 2024 tot en met 13 juni 2025 gold er een besluitmoratorium voor asielaanvragen van vreemdelingen uit Syrië, wat betekende dat de minister gedurende deze tijd geen beslissingen nam op dergelijke aanvragen. Eiser heeft de minister op 7 augustus 2025 in gebreke gesteld, maar de rechtbank oordeelt dat deze ingebrekestelling te vroeg is ingediend, aangezien de beslistermijn op dat moment nog niet was verstreken. Hierdoor verklaart de rechtbank het beroep van eiser niet-ontvankelijk. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka in aanwezigheid van M.M. Mulder, griffier, en is openbaar gemaakt op 6 november 2025.