ECLI:NL:RBDHA:2025:21536

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 november 2025
Publicatiedatum
17 november 2025
Zaaknummer
09-328728-24, 09-327013-23 (ttz. gev.), 09-223441-24 (ttz. gev.)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht. Vrijspraak poging tot doodslag en veroordeling voor zware mishandeling, diefstal in vereniging en wapenhandel.

Op 13 november 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een jeugdstrafzaak tegen een verdachte, geboren in 2007, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten. De zaak omvatte onder andere een poging tot doodslag, zware mishandeling, diefstal in vereniging en wapenhandel. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot doodslag, maar veroordeelde hem voor de andere feiten. De verdachte werd beschuldigd van het slaan van een slachtoffer met een hard voorwerp en het stelen van waardevolle goederen, waarbij geweld werd gebruikt. Daarnaast werd hij veroordeeld voor het onderhandelen over de verkoop van vuurwapens via Telegram. De rechtbank legde een jeugddetentie op van 428 dagen, gelijk aan de tijd die de verdachte al in voorarrest had doorgebracht, en een PIJ-maatregel. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een gevaar vormde voor de samenleving en dat behandeling noodzakelijk was voor zijn ontwikkeling. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding. De rechtbank benadrukte de ernst van de gepleegde feiten en de impact op de slachtoffers, evenals de hoge kans op recidive.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummers: 09-328728-24, 09-327013-23 (ttz. gev.), 09-223441-24 (ttz. gev.)
Tul: 09-069442-23
Datum uitspraak: 13 november 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Den Haag in de zaken tegen de verdachte:
[verdachte](hierna: de verdachte),
geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] ,
verblijfsadres: [adres 1] , [postcode] [woonplaats] ,
op dit moment in voorlopige hechtenis verblijvende in [jeugdinrichting] te [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De strafzaak tegen de verdachte is behandeld op de besloten terechtzittingen van
15 november 2024 (kinderrechter, alleen dagvaardingen II en III), 10 februari 2025 (alleen dagvaarding I), 8 mei 2025, 10 juli 2025 en 14 augustus 2025 (pro forma) en
30 oktober 2025 (inhoudelijke behandeling).
De officier van justitie in deze zaak is mr. R.B. Schiphuis en de raadsman van de verdachte is mr. M.G. Eckhardt te Den Haag. De verdachte is op de terechtzitting verschenen.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De tekst van de tenlasteleggingen is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenkingen komen er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan:
Dagvaarding I (parketnummer 09-328728-24)
Feit 1: poging tot doodslag dan wel zware mishandeling van [aangever 1] op 26 september 2024 in Den Haag;
Feit 2: diefstal vergezeld van geweld in vereniging van [aangever 1] op 26 september 2024 in Den Haag;
Feit 3: wapenhandel van in de periode van 29 april 2024 tot en met 21 oktober 2024 in Den Haag/Nederland;
Dagvaarding II (parketnummer 09-327013-23)
Feit 1: diefstal vergezeld van geweld in vereniging dan wel afpersing in vereniging van [aangever 2] op 7 december 2023 in Rijswijk;
Feit 2: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht dan wel met zware mishandeling van politieambtenaar [benadeelde 1] op 26 augustus 2024 in Den Haag;
Feit 3: belediging van politieambtenaar [benadeelde 1] op 26 augustus 2024 in Den Haag;
Dagvaarding III (parketnummer 09-223441-24)
Belediging van politieambtenaren [benadeelde 2] en [benadeelde 3] op 11 mei 2024 in Den Haag.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte vrijgesproken moet worden van het bij dagvaarding I onder 1 primair ten laste gelegde feit en het bij dagvaarding II onder 1 primair ten laste gelegde feit. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de andere feiten bewezenverklaard kunnen worden.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte vrijspraak bepleit van de bij dagvaarding I onder 1 primair en onder 3 ten laste gelegde feiten en van het bij dagvaarding II onder 1 ten laste gelegde feit vanwege het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Op specifieke (bewijs)verweren wordt hierna – voor zover relevant - nader ingegaan.
De raadsman heeft zich namens de verdachte gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank wat betreft de bij dagvaarding I onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten, de bij dagvaarding II onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten en het bij dagvaarding III ten laste gelegde feit.
Dagvaarding I: 09-328728-24
3.3
Vrijspraak
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het bij dagvaarding I onder 1 primair ten laste gelegde (poging tot doodslag) niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
3.4
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank zal voor feit 1 subsidiair en feit 2 met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft deze feiten namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit. De officier van justitie heeft met betrekking tot deze feiten eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het onderzoeksnummer DH3R024086, van de politie eenheid Den Haag, districtsrecherche Den Haag Zuid (doorgenummerd p. 1-595).
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
Feit 1, subsidiair
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 30 oktober 2025;
2. Het proces-verbaal van aangifte, opgemaakt op 26 september 2024 (p. 13-15);
3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 17 oktober 2024 met bijlagen (p. 281-286);
Feit 2
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 30 oktober 2025;
2. Het proces-verbaal van aangifte, opgemaakt op 26 september 2024 (p. 13-15);
3. Het proces-verbaal van verhoor getuige ( [getuige 1] ), opgemaakt op 26 september 2024 (p. 28-30);
4. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 30 september 2024 (p. 122-123);
Feit 3
De rechtbank heeft in bijlage II de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden opgenomen.
3.5
Bewijsoverwegingen ten aanzien van dagvaarding I feit 3
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen het volgende vast. Toen de verdachte op 29 oktober 2024 werd aangehouden is zijn telefoon in beslag genomen en was er ingelogd met de telefoon op het Telegramaccount met weergavenaam ‘ [accountnaam 1] ’. Met dat account zijn berichten gewisseld met verschillende personen over wapens in drie afzonderlijke chatgesprekken, één op 7 september 2024, één in de periode van 8 tot en met 15 september 2024 en één op 21 oktober 2024. In die berichten worden vragen gesteld over het soort wapen, worden afspraken gemaakt over de prijzen van de wapens en worden vragen gesteld over in welke omgeving de verkoper actief is. De rechtbank is van oordeel dat er in deze gesprekken onderhandeld wordt over de aankoop, verkoop en/of levering van de wapens.
Daderschap
De verdediging heeft ter zitting naar voren gebracht dat de verdachte niets te maken heeft met de handel in vuurwapens. De verdachte heeft verklaard dat het account ‘ [accountnaam 1] ’ niet van hem was en dat het mogelijk is dat dat account ook beheerd wordt vanaf een andere telefoon. De rechtbank trekt op grond van de bewijsmiddelen de conclusie dat het niet anders kan dan dat de verdachte degene is geweest die de drie eerder genoemde chatgesprekken heeft gevoerd. De verdachte had toegang tot het account ‘ [accountnaam 1] ’, waarmee ingelogd was op zijn telefoon. De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij het account heeft ‘gekregen’. Op zijn telefoon is daarnaast een groot aantal foto’s van wapens aangetroffen, waarvan op een deel ook een persoon zichtbaar is. De verdachte heeft zelf op de zitting verklaard dat hij degene is die op die foto’s zichtbaar is, met wapens in zijn handen. De verdachte had toegang tot het account ‘ [accountnaam 1] ’, op zijn telefoon zijn foto’s aangetroffen van de wapens, die foto’s zijn daarna ook verstuurd in de hiervoor besproken chatgesprekken en hij is ook zelf op andere foto’s zichtbaar met wapens in zijn handen. Dat laat geen andere conclusie dan dat het de verdachte is die in de chatgesprekken onderhandelingen heeft gevoerd over (ver)koop van wapens. Het verweer dat iemand anders die gesprekken heeft gevoerd is niet aannemelijk geworden.
Echte wapens?
De volgende vraag die beantwoord moet worden is of de wapens waarover onderhandeld is, daadwerkelijk (vuur)wapens van (één van) de ten laste gelegde categorieën zijn.
Daartoe wordt het volgende overwogen. De wapenexpert van de Forensische Opsporing heeft ten aanzien van de wapens die zijn aangeboden in het chatgesprek van 7 september 2024 geconcludeerd dat het met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid gaat om een gas- of alarmpistool van het merk Bruni model G17. Ten aanzien van het gesprek van 8 tot en met 15 september 2024 en de foto’s die daarin zijn verzonden, concludeert de wapenexpert dat het met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid gaat over een gaspistool van het merk Kimar model PK4, een gaspistool van het merk Ceonic, model P320 PAK en een gaspistool van het merk Blow, model Magnum, op twee verschillende foto’s. De wapenexpert komt tot de vaststelling dat de gaspistolen, of zij omgebouwd zijn of niet, vuurwapens zijn in de zin van categorie III van de WWM. De alarmpistolen zijn ook vuurwapens als zij geschikt zijn gemaakt om projectielen af te schieten en vallen daarmee onder categorie III. Als ze niet zijn omgebouwd, dan zijn het weliswaar geen vuurwapens, maar vallen ze niettemin onder categorie III van de WWM. De rechtbank is op grond van deze conclusies van de wapenexpert van oordeel dat dat de wapens waarvan foto’s zijn doorgestuurd in de drie chatgesprekken, daadwerkelijk gas- en alarmpistolen betreffen die (vuur)wapens zijn in de categorie III van de WWM.
De foto’s van de wapens die in het chatgesprek van 21 oktober 2024 zijn gestuurd zijn niet beoordeeld door de wapenexpert. Toch is de rechtbank ook in dit geval van oordeel dat het daadwerkelijk gaat om een vuurwapen in de zin van categorie III van de WWM. De persoon met accountnaam ‘ [accountnaam 2] ’ bericht aan [accountnaam 1] dat hij ‘1 alarm’ heeft en stuurt daarbij foto’s van een vuurwapen. In antwoord op de vraag van ‘ [accountnaam 1] ’: “Perfecte man voor hoeveel verkoop je het?” antwoordt [accountnaam 2] dat het te koop is voor € 250,- met case en 20 bullets (de rechtbank begrijpt: kogels). Gelet op deze berichten constateert de rechtbank dat het ook hier gaat om een omgebouwd alarmpistool dat geschikt is gemaakt om kogels af te schieten, en daarmee classificeert als een vuurwapen in de zin van categorie III van de WWM.
Pleegperiode, andere wapens, beroep dan wel gewoonte
Het dossier bevat een grote hoeveelheid foto’s van wapens, ook uit de periode vóór de drie besproken chatgesprekken. Omdat niet uit de bewijsmiddelen valt af te leiden of die foto’s met anderen gedeeld zijn of op een andere manier gebruikt zijn om te onderhandelen over aankoop, verkoop en/of levering van (vuur)wapens, kan de rechtbank niet vaststellen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan dit misdrijf buiten de periode van 7 september 2024 tot en met 21 oktober 2024. De rechtbank kan ook niet vaststellen dat de verdachte heeft onderhandeld over de twee gaspistolen van het merk Blow (model mini 9 en model TR92). De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van deze delen van de tenlastelegging.
De hierboven genoemde periode van 7 september 2024 tot en met 21 oktober 2024 beslaat anderhalve maand. Hiervoor is overwogen dat uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de verdachte in die periode met drie personen contact heeft gehad over aankoop en/of verkoop van (vuur)wapens. De rechtbank kan bij die omstandigheden niet vaststellen dat de verdachte van het plegen van dit misdrijf (wapenhandel) een beroep of gewoonte heeft gemaakt.
Conclusie
De rechtbank is met betrekking tot het onder 3 ten laste gelegde feit van oordeel dat het onderhandelen over de aankoop, verkoop en levering van (vuur)wapens wettig en overtuigend is bewezen, in een kortere periode dan ten laste is gelegd, en zal de verdachte vrijspreken van het tenlastegelegde met betrekking tot de overige wapens en van het ‘een beroep of gewoonte maken van het plegen van het misdrijf’.
Dagvaarding II: 09-327013-23
3.6
De bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1
De rechtbank heeft in de bijlage de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden opgenomen.
3.7
De bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen het volgende vast. Op 7 december 2023 is aangever [aangever 2] in Rijswijk op straat overvallen door een groep van vijf jongens, waaronder één met een pufferjas met daarop witte letters op de achterkant. Van de aangever zijn een Louis Vuitton tas, zijn horloge en zijn OV-chipkaart weggenomen. Aangever en getuigen [getuige 2] en [getuige 3] verklaren dat het tasje en horloge zijn weggenomen door die jongens. Aangever is daarbij meerdere malen geslagen en geschopt, ook nadat hij al op de grond lag. Volgens de aangever is dit geweld door alle vijf jongens gebruikt. Getuige [getuige 4] heeft de straatroof ook gezien en is direct daarna achter de groep jongens aangerend richting de [straatnaam] . Een andere getuige ( [getuige 5] ) die daar aanwezig was, heeft het groepje jongens een specifieke flat aan de [straatnaam] in zien rennen. De bewoner van de [adres 2] heeft verklaard dat hij een groep jongens rond het tijdstip van de overval de woning aan [adres 3] in heeft zien rennen. Op de camerabeelden van de flat wordt waargenomen dat om 20:11 uur een groep van vijf jongens de lift uitstapt en de flat op de [straatnaam] verlaat, waarna om 20:15 uur hetzelfde groepje van vijf jongens terugkomt en de lift weer instapt. Een van de jongens heeft op deze beelden schoenen aan met een oranje/rode gloed en een donkere pufferjas waarop witte letters zichtbaar zijn. In de woning aan de [adres 3] worden vervolgens acht jongens aangehouden, waaronder de verdachte.
De verdediging heeft naar voren gebracht dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte degene was die daadwerkelijk het slachtoffer heeft overvallen, omdat er op de [adres 3] in totaal acht personen aangehouden zijn en de overval maar door vijf personen is gepleegd.
De rechtbank overweegt als volgt. De verdachte had bij zijn aanhouding een donkerblauwe pufferjas aan met op de achterkant in grote witte letters ‘In gold we trust’. Hoewel de aangever en een getuige de jas omschrijven als zwart en een andere getuige als donkergrijs, is de rechtbank van oordeel dat daarbij moet worden betrokken dat de straatroof plaatsvond in het donker (in december kort na 20:00 uur ’s avonds) en dat daardoor wellicht moeilijk te zien is geweest of de jas zwart of donkerblauw was. De verdachte heeft zelf ter terechtzitting verklaard dat hij een donkerblauwe pufferjas droeg met daarop ‘In gold we trust’, waarvan in het dossier ook foto’s aanwezig zijn. Verder weegt mee dat de beschreven verdachte met donkere pufferjas en witte letters vanaf de straatroof steeds in beeld is gebleven bij verschillende getuigen totdat hij de flat aan de [straatnaam] binnen rende, vervolgens te zien is op de camerabeelden van die flat terwijl hij als onderdeel van een groepje van vijf jongens de flat in rent en kort nadien, mede op aanwijzing van de buurman die het groepje jongens op [huisnummer] naar binnen heeft zien gaan, in de woning met [huisnummer] door de politie is aangehouden. Daar komt verder bij dat de jongen, die op de camerabeelden in de flat te zien is met de witte letters op de jas, specifieke schoenen droeg, die door een verbalisant herkend zijn als de schoenen uit de fouillering van de verdachte. Op grond van deze bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat de verdachte één van de personen is geweest die met elkaar met geweld spullen van het slachtoffer hebben afgenomen. Daarmee heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan medeplegen van diefstal met geweld.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat het onder 1 primair ten laste gelegde feit (diefstal met geweld) wettig en overtuigend is bewezen en komt daarmee niet toe aan de beoordeling van het subsidiair ten laste gelegde.
3.6
De bewijsmiddelen ten aanzien van feiten 2 en 3
De rechtbank zal voor feit 2 en 3 met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft deze feiten namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit. De officier van justitie heeft met betrekking tot deze feiten eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en).
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 30 oktober 2025;
2. Het proces-verbaal van aanhouding verdachte, opgemaakt op 26 augustus 2024, met proces-verbaalnummer PL1500-2024274582-3.
Dagvaarding III: 09-223441-24
3.8
De bewijsmiddelen
De rechtbank zal voor dit feit met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft deze feiten namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit. De officier van justitie heeft met betrekking tot deze feiten eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2024148743, van de politie eenheid Den Haag, (doorgenummerd p. 1-41).
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 30 oktober 2025;
2. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 11 mei 2024, (p. 26-28);
3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 11 mei 2024 (p. 32-35).
3.9
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
Dagvaarding I: 09-328728-24
1. subsidiair)
hij op 26 september 2024 te ’s-Gravenhage aan [aangever 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een forse wond en litteken op zijn voorhoofd, heeft toegebracht door [aangever 1] meerdere keren met een hard voorwerp tegen het hoofd te slaan;
2
hij op 26 september 2024 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met anderen een gouden ketting en horloge, die aan [aangever 1] , toebehoorde
nheeft weggenomen met het oogmerk om
dezezich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd vergezeld en gevolgd van geweld tegen [aangever 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, door een of meerdere keren met
eenhard voorwerp op het hoofd van die [aangever 1] te slaan en die [aangever 1] naar de grond te werken en een vuurwapen te tonen;
3
hij in of omstreeks de periode van 7 september 2024 tot en met 21 oktober 2024 in Nederland meermalen, zonder erkenning,
(vuur
)wapens van categorie III, te weten
- een gas- of alarmpistool van het merk Bruni, model G17 (p. 377/390) en
- een gaspistool van het merk Blow, model Magnum (p. 378/388) en/of
- een gaspistool, van het merk Kimar, model PK4 (p. 389) en/of
- een gaspistool van het merk Ceonic, model P320 PAK (p. 389)
heeft verhandeld en heeft onderhandeld over de aankoop, verkoop en levering van (vuur)wapens;
Dagvaarding II: 09-327013-23
1
hij op 7 december 2023 te Rijswijk tezamen en in vereniging met anderen, een tas en een OV-kaart en een horloge die aan [aangever 2] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om zich
diewederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd vergezeld van geweld, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door
- aan de tas van die [aangever 2] te trekken, en
- meermalen tegen het lichaam van die [aangever 2] te slaan en schoppen, al dan niet terwijl die [aangever 2] op de grond lag;
2
hij op 26 augustus 2024 te ’s-Gravenhage [benadeelde 1] (agent bij Eenheid Den Haag) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [benadeelde 1] dreigend de woorden toe te voegen "Ik schiet jou dood. Ik krijg jou wel te vinden. Ik steek je dood kanker flikker";
3
hij op 26 augustus 2024 te ’s-Gravenhage opzettelijk een ambtenaar, te weten [benadeelde 1] (agent bij Eenheid Den Haag) gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: "Je kanker moeder, je bent een kankerhond";
Dagvaarding III: 09-223441-24
hij op 11 mei 2024 te ’s-Gravenhage opzettelijk een ambtenaar, te weten [benadeelde 3] (hoofdagent Eenheid Den Haag) en [benadeelde 2] (brigadier Eenheid Den Haag), gedurende van de rechtmatige uitoefening van
hunbediening, in
huntegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door
hende woorden toe te voegen: 'kankerhomo' en 'kankerjoden' en 'kankerjood' en 'je kankermoeder' 'kankerflikker'.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of typefouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van eendaadse samenloop van de bij dagvaarding I onder 1 subsidiair en onder 2 ten laste gelegde feiten. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal vergezeld van geweld en heeft daarbij het slachtoffer zwaar mishandeld.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De op te leggen straf en maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een jeugddetentie van 428 dagen met aftrek van de in voorarrest doorgebrachte tijd.
De officier van justitie heeft daarnaast oplegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: de PIJ-maatregel) gevorderd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat aan de verdachte bij bewezenverklaring van de feiten een straf gelijk aan de in voorarrest doorgebrachte tijd moet worden opgelegd. De verdediging verzet zich tegen het opleggen van een PIJ-maatregel en stelt zich op het standpunt dat indien de rechtbank oplegging van een maatregel noodzakelijk vindt, de PIJ-maatregel voorwaardelijk op zou moeten worden gelegd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan uit de rapportages en tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feitenDe verdachte heeft zich op 7 december 2023 met zijn mededaders schuldig gemaakt aan een gewelddadige beroving van slachtoffer [aangever 2] . Het slachtoffer dacht een afspraak te hebben maar werd plotseling aangevallen door een groep van vijf personen waaronder de verdachte, hij werd een bosje in geduwd en is geschopt en geslagen waarna zijn spullen van hem werden afgenomen. De verdachte heeft hem met zijn mededaders letsel en veel pijn toegebracht en heeft geen respect gehad voor zijn eigendommen. Met dergelijke brutale en gewelddadige straatroven wordt omstanders, die dit allemaal hebben kunnen zien, veel angst en gevoelens van onveiligheid aangejaagd.
Op 26 september 2024 heeft de verdachte zich opnieuw, met mededaders, schuldig gemaakt aan een zo mogelijk nog gewelddadiger beroving op straat, ditmaal van slachtoffer [aangever 1] . Op het moment dat het slachtoffer zijn winkel aan het afsluiten was, is de verdachte samen met één van zijn mededaders op hem afgerend en heeft hij hem met een hard voorwerp, gewikkeld in een doek, meerdere malen hard op het hoofd geslagen. De verdachte heeft met zijn mededader een ketting en het horloge van het slachtoffer zijn lichaam gerukt en zij zijn vervolgens weggerend. Twee mededaders hebben zich bij hen gevoegd en de vier daders zijn op scooters verder gevlucht. Om die vlucht mogelijk te maken is naar een getuige, die hen achtervolgde, gedreigd met een (vuur)wapen.
Met deze gewelddadige beroving is op brute wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, waarbij hij pijn, letsel en een blijvend litteken op zijn voorhoofd heeft opgelopen. Daarbij heeft de beroving plaatsgevonden op klaarlichte dag, waarbij een omstander en zijn jonge zoon – op korte afstand – getuige zijn geweest van het voorval. Dit soort misdrijven veroorzaakt niet alleen grote onrust en gevoelens van onveiligheid bij het slachtoffer, maar ook in de rest van de samenleving. Uit de toelichting op de vordering tot schadevergoeding blijkt dat de beroving het slachtoffer nog altijd bezighoudt en een grote impact heeft op zijn dagelijks leven. Het slachtoffer heeft psychische hulp ingeschakeld en zijn gevoel van veiligheid is aangetast, waardoor hij niet meer als voorheen zijn werkzaamheden voor zijn bedrijf kan uitvoeren.
De verdachte heeft daarnaast op Telegram met anderen onderhandeld over het kopen en verkopen van verschillende (omgebouwde) gas- en alarmpistolen. De wapens waarin de verdachte handelde zijn gevaarlijk; het ongecontroleerde bezit daarvan levert een gevaar op voor de maatschappij en zorgt voor onrust en gevoelens van onveiligheid in de samenleving. De verdachte heeft op deze manier geholpen de illegale wapenhandel in Nederland in stand te houden en een bijdrage geleverd aan het mogelijk gebruiken van die wapens.
Tot slot heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het bedreigen en meerdere malen beledigen van verschillende politieambtenaren. De agenten beschrijven elk op een beeldende manier hoe zij door deze uitingen van de verdachte geraakt worden in hun dagelijkse werk. De rechtbank vindt het kwalijk dat de verdachte de agenten heeft beledigd/bedreigd in het openbaar terwijl daar andere mensen bij aanwezig waren. Zo heeft hij niet alleen die agenten persoonlijk geraakt, maar ook de politie in het algemeen. Dergelijke uitlatingen tasten bovendien het gezag van de politie aan.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 23 september 2025. In het nadeel van de verdachte weegt de rechtbank mee dat hij op 9 oktober 2023 is veroordeeld voor medeplegen van diefstal met geweld.
Persoon van de verdachte
Pro Justitia
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van multidisciplinair onderzoek Pro Justitia van 6 augustus 2025 en de mondelinge toelichting die daarop door de deskundigen A. Mooij (GZ-psycholoog), M. Schoo en N.J.M. Beuk (kinder- en jeugdpsychiaters) ter zitting is gegeven. Daaruit volgt – kort samengevat – het volgende.
De deskundigen concluderen dat bij de verdachte sprake is van een normoverschrijdende gedragsstoornis, zwakbegaafdheid en een stoornis in het gebruik van cannabis van lichte ernst. De koers van de ontwikkeling is dusdanig, dat kan worden gesproken van een bedreigde persoonsontwikkeling met antisociale trekken. Vanaf jonge leeftijd heeft de verdachte gedragsproblemen vertoond, waaronder problemen met gezag, impulsiviteit en een beperkte emotieregulatie. Ook is sprake van een disharmonisch intelligentieprofiel, met sterkere verbale vaardigheden en een minder hoge verwerkingssnelheid. De kans dat de verdachte overvraagd wordt is hierdoor groot. De verdachte functioneert op sociaal-emotioneel gebied duidelijk jonger dan zijn kalenderleeftijd, kan de emoties van anderen moeilijk inschatten, kan zijn eigen emoties moeilijk reguleren en is geneigd tot impulsiviteit. De verdachte is gericht op eigen behoeftebevrediging met een zekere gevoeligheid voor groepsdruk. Zonder behandeling kan de ontwikkeling van het geweten en empathie verder verstoord raken en bestaat het risico dat de problematiek zich blijvend verankert in de persoonlijkheid.
Bovenstaande problematiek bestond al ten tijde van het ten laste gelegde. De combinatie van disfuncties heeft er mogelijk aan bijgedragen dat hij makkelijker overging tot criminele activiteiten. Het probleemoplossend vermogen van de verdachte is beperkt en het is aannemelijk dat hij als gevolg van zijn gebrekkige mentaliserend vermogen slechts in beperkte mate in staat was om de impact van zijn gedrag op de slachtoffers te begrijpen. Ook is het niet ondenkbaar dat beïnvloedbaarheid en loyaliteit richting een groep een rol gespeeld hebben bij de tenlastgelegde feiten. Daarnaast is relevant dat de verdachte moeite heeft met het accepteren van regels, grenzen en autoriteit. De deskundigen adviseren om de geweldsfeiten en de bedreiging en belediging van de politieambtenaren in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen. Ten aanzien van de wapenhandel onthouden de onderzoekers zich van advisering over de mate van toerekening.
Het risico op recidive wordt als hoog ingeschat op zowel korte als lange termijn en er worden weinig beschermende factoren in het leven van de verdachte gezien. Dit heeft te maken met de complexe psychopathologie bij de verdachte, zijn problematische opvoedmilieu en zijn beperkte copingvaardigheden. De deskundigen stellen verder vast dat de verdachte onvoldoende gemotiveerd is om mee te werken aan interventies. Wel is zichtbaar dat de verdachte in de jeugdgevangenis beter in staat is zich te ontwikkelen vanwege het toezicht en de structuur die daar heersen.
Er worden bij de verdachte nog ontwikkelmogelijkheden gezien, maar de deskundigen zien geen mogelijkheden meer voor succesvolle behandeling in een ambulant kader. Eerdere behandeling (binnen het strafrechtelijke kader) is ondanks ondersteuning zeer beperkt van de grond gekomen. Ook ontbreekt het de verdachte aan intrinsieke behandelmotivatie en heeft hij herhaalde malen de voorwaarden van zijn schorsing overtreden.
De deskundigen adviseren om aan de verdachte de onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen. De koers van de ontwikkeling van de verdachte is zorgelijk en zonder ingrijpen zal de psychopathologie zich doorontwikkelen tot een persoonlijkheidsstoornis. De behandeling moet zich richten op de vraag waarom de verdachte tot de gepleegde feiten is gekomen en wat risicofactoren zijn voor het plegen van delicten. Daarnaast moet worden gefocust op het verbeteren van het mentaliserend vermogen, de identiteitsontwikkeling, het reguleren van emoties, het versterken van copingvaardigheden en moet er aandacht zijn voor het middelengebruik van de verdachte.
Raad voor de Kinderbescherming
De rechtbank heeft kennisgenomen van het advies van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) en de mondelinge toelichting daarop door [naam 1] en [naam 2] . Daaruit volgt – kort samengevat – het volgende. De Raad schat het recidiverisico hoog in, voornamelijk vanwege de houding van de verdachte, zijn vaardigheden, zijn sociale netwerk, geestelijke gezondheid en agressie. De Raad ziet beschermende factoren in de domeinen gezin en school. De verdachte geeft aan open te staan voor behandeling maar dat lijkt slechts een sociaal wenselijk antwoord, omdat hij onvoldoende kan aangeven hoe hij zou willen veranderen. De Waag geeft aan geen mogelijkheden te zien om de verdachte ambulant te behandelen. De Raad maakt zich, naast de tenlastegelegde geweldsfeiten, zorgen over de incidenten die hebben plaatsgevonden in de JJI en met de taakstrafbegeleider. De Raad adviseert, conform het pro Justitia advies, om aan de verdachte een PIJ-maatregel op te leggen en om daarnaast een onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen gelijk aan de tijd die de verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht. De Raad adviseert ten slotte om de voorwaardelijk opgelegde straf niet ten uitvoer te leggen.
Conclusie van de rechtbank
De rechtbank acht zich op grond van de rapportages van de deskundigen en de toelichtingen ter zitting voldoende voorgelicht over de persoon van de verdachte. De rechtbank neemt de conclusies van de pro Justitia rapporteurs ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid over en maakt deze tot de hare.
Straf en maatregel
In de weging van de hiervoor besproken factoren over de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de persoon van de verdachte, het hoge recidiverisico op zowel de korte als lange termijn en de conclusie van de deskundigen dat er geen mogelijkheden meer worden gezien om positieve resultaten te bereiken met behandeling in een ambulant kader, ziet de rechtbank aanleiding om het strafadvies van de deskundigen over te nemen.
Op grond van hetgeen de psycholoog, de psychiater, de Raad en de jeugdreclassering in hun rapporten en adviezen hebben vermeld komt de rechtbank tot het oordeel dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van de misdrijven een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en dat daarnaast de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van een maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen eisen. Uit voormelde rapportages blijkt verder dat deze maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte.
De bewezenverklaarde diefstallen met geweld, de zware mishandeling en de wapenhandel zijn misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Daarnaast is bedreiging een van de specifiek in artikel 77s lid 1 onder a van het Wetboek van Strafrecht genoemde misdrijven.
De rechtbank zal om deze redenen de verdachte een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel opleggen.
De PIJ-maatregel zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dit betekent dat in het geval van tenuitvoerlegging verlenging van deze maatregel mogelijk is voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar, waarvan het laatste jaar voorwaardelijk, niet te boven gaat.
De rechtbank is verder van oordeel dat de op te leggen sancties een strafelement moeten bevatten dat recht doet aan de ernst van de feiten. Daarom zal de rechtbank, naast de onvoorwaardelijke PIJ-maatregel, aan de verdachte ook een jeugddetentie opleggen. Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, met aftrek van die periode (tot aan de uitspraak berekend op 428 dagen), passend is. Daarbij weegt mee dat de rechtbank het van belang vindt dat de verdachte zo snel mogelijk met behandeling binnen de PIJ-maatregel kan beginnen.
Redelijke termijn
De redelijke termijn waarbinnen een jeugdstrafzaak moet zijn afgedaan is zestien maanden. Die redelijke termijn begint te lopen vanaf het moment dat de vervolging van de verdachte begint. Dat is in het geval van de zaak met parketnummer 09-327013-23 (dagvaarding II), op 8 december 2023 gebeurd, op het moment dat de verdachte over deze zaak is verhoord. In deze zaak is de redelijke termijn (lopend tot aan de uitspraakdatum van 13 november 2025) met 7 maanden en 6 dagen overschreden.
De rechtbank volstaat met deze constatering, en past geen strafvermindering toe. Op
15 november 2024 was voor dagvaardingen II en III de inhoudelijke behandeling gepland. Op dat moment liep de voorlopige hechtenis in de zaak met parketnummer 09-328728-24 (dagvaarding I) al, maar was de verdachte nog niet gedagvaard. De inhoudelijke behandeling van de zaken is op verzoek van de verdediging ter zitting van 15 november 2024 uitgesteld, ook in het belang van het opleggen van een zo passend mogelijke straf. Het onderzoek ter terechtzitting is daarop geschorst, om alle zaken (inclusief dagvaarding I) aanhangig te maken op een terechtzitting van de meervoudige kamer. De overschrijding van de redelijke termijn blijft daarmee (deels) voor rekening van de verdachte.

7.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

[aangever 1] , ter terechtzitting bijgestaan door mr. M. Oosterveen, heeft zich als benadeelde
partij gevoegd in het strafproces. De benadeelde partij vordert ter vergoeding van de schade
een bedrag van € 15.195,11, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering ziet op
€ 5.195,11 aan materiële schade en € 10.000,- aan immateriële schade. Ook is oplegging van
de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de
benadeelde partij in zijn geheel hoofdelijk voor toewijzing vatbaar is, vermeerderd met de
wettelijke rente. De officier van justitie heeft daarbij oplegging van de
schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voor toewijzing in aanmerking komt, maar vraagt om toewijzing van dezelfde bedragen aan materiële en immateriële schadevergoeding als al in de eerder behandelde en afgedane zaken van de mededaders is opgelegd.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan naar het oordeel van de
rechtbank worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden
als gevolg van het bewezenverklaarde feit. Het deel van de vordering dat ziet op vergoeding van schade aan de armband zal echter worden afgewezen vanwege het ontbreken van causaal verband, omdat niet vast is komen te staan dat het slachtoffer deze armband tijdens het incident droeg. Voor wat betreft de schade aan de kleding en de schoenen maakt de rechtbank gebruik van haar schattingsbevoegdheid naar billijkheid (zoals voortvloeit uit artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek), omdat deze niet nauwkeurig kan worden vastgesteld. Nu de kleding van het slachtoffer na het bewezenverklaarde zichtbaar onder het bloed zat, deze kleding in beslag is genomen voor onderzoek en het slachtoffer de kleding en schoenen tot op heden niet heeft teruggekregen, is dit deel van de vordering voldoende onderbouwd. De rechtbank stelt de schade vast op € 250,-. De vordering tot vergoeding van overige materiële schade zal de rechtbank toewijzen zoals gevorderd.
Immateriële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de
benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden als gevolg van het bewezen
verklaarde feit. Aan het geweld dat bij de diefstal is gebruikt heeft het slachtoffer een
litteken op zijn voorhoofd overgehouden. Uit de toelichting op de vordering en de
slachtofferverklaring blijkt dat het incident een grote impact op de benadeelde partij heeft
gehad en nog steeds heeft. De rechtbank maakt voor de vaststelling van de omvang van de
schade gebruik van haar bevoegdheid om deze naar billijkheid vast te stellen. Mede gelet op
de bedragen die in vergelijkbare zaken worden toegekend, waaronder een van de uitspraken waarnaar is verwezen, zal de rechtbank de immateriële schade vaststellen op € 6.425,- .De rechtbank zal de vordering voor wat betreft vergoeding van immateriële schade voor het overige niet-ontvankelijk verklaren. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Totaal toegewezen
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 11.445,11, bestaande uit € 5.020,11 aan materiële schade en € 6.425,- aan immateriële
schade.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 26 september
2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Proceskostenveroordeling verdachte
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de
kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft
gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de
verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van
deze uitspraak nog moet maken.
Hoofdelijkheid
Omdat de verdachte het feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden
toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk
aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de
verdachte, voor zover een van de mededaders een bedrag aan de benadeelde partij heeft
betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde
partij hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is
daarom tegenover het slachtoffer aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is
toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan
de Staat te betalen een bedrag van € 11.445,11,-, vermeerderd met de wettelijke rente
daarover vanaf 26 september 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van
[aangever 1] . Gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte zal geen gijzeling worden
toegepast.

8.De inbeslaggenomen voorwerpen

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat het op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen (beslaglijst) bij dagvaarding I onder 1 genummerde voorwerp (de Iphone 13 Pro Max) zal worden verbeurdverklaard en dat de bij dagvaarding II onder 1 (de tas) en 2 (de jas) genummerde voorwerpen kunnen worden teruggegeven aan de rechthebbende.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman vraagt om teruggave van het bij dagvaarding I onder 1 genummerde voorwerp (de Iphone 13 Pro Max).
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal het op de beslaglijst bij dagvaarding I onder 1 genummerde voorwerp (de Iphone 13 Pro Max), verbeurdverklaren. Dit voorwerp is voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien dit voorwerp aan de verdachte toebehoort en met behulp van dit voorwerp het bij dagvaarding I onder 3 bewezenverklaarde feit is begaan.
Nu het belang van de strafvordering zich daartegen niet meer verzet, zal de rechtbank de teruggave aan de rechthebbende gelasten van de op de beslaglijst bij dagvaarding II onder 1 en 2 genummerde voorwerpen (de tas en de jas).

9.De vordering tot tenuitvoerlegging

9.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de bij parketnummer 09-069442-23 door de
meervoudige kamer van de rechtbank Den Haag op 9 oktober 2023 voorwaardelijke opgelegde straf van 90 dagen jeugddetentie, ten uitvoer wordt gelegd wegens niet naleven van de algemene voorwaarden.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de vordering tot tenuitvoerlegging moet worden afgewezen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan nieuwe strafbare feiten en dat hij daarmee de algemene voorwaarde (het niet plegen van strafbare feiten) heeft overtreden. De vordering tot tenuitvoerlegging komt dus in beginsel voor toewijzing in aanmerking. De rechtbank acht het evenwel niet opportuun om de vordering tot tenuitvoerlegging toe te wijzen. Aan de verdachte wordt een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel opgelegd waarbij het zeer wenselijk is dat die maatregel zo spoedig als mogelijk een aanvang kan nemen. De vordering tot tenuitvoerlegging zal daarom worden afgewezen.

10.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
  • 33, 33a, 36f, 55, 77a, 77g, 77i, 77s, 266, 267, 285, 302, 312 van het Wetboek van Strafrecht;
  • 9 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

12.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding 09-328728-24 onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding I onder 1 subsidiair, 2 en 3, bij dagvaarding II onder 1 primair, 2 en 3 en bij dagvaarding III ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven in paragraaf 3.9 bewezen is verklaard en kwalificeert dit als:
Dagvaarding I: 09-328728-24
Feit 1 (subsidiair) en feit 2
eendaadse samenloopvan
zware mishandeling;
en
diefstal, vergezeld en gevolgd van geweld, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren;
Feit 3
handelen in strijd met artikel 9 lid 1 van de Wet wapens en munitie, strafbaar gesteld bij artikel 55 lid 1 van de Wet wapens en munitie;
Dagvaarding II: 09-327013-23
Feit 1 (primair)
diefstal, vergezeld van geweld, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken;
Feit 2
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
Feit 3
belediging van een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
Dagvaarding III: 09-223441-24
belediging van een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
straf en maatregel
veroordeelt de verdachte tot:
een
jeugddetentievoor de duur van
428 (vierhonderdachtentwintig) dagen;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht (te weten 428 dagen), bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van deze jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
legt de verdachte op de
maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen;
de vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangever 1] gedeeltelijk en hoofdelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij [aangever 1] een bedrag van € 11.445,11, bestaande uit
€ 5.020,11 aan materiële schade en € 6.425,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 26 september 2024 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door de mededaders van de verdachte aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
wijst af de vordering van de benadeelde partij voor zover die betrekking heeft op vergoeding van materiële schade aan de armband (€ 175,-);
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering en bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte hoofdelijk samen met zijn mededaders de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen € 11.445,11, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
26 september 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening, en bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededaders, tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
de inbeslaggenomen goederen
teruggave
gelast de teruggave aan de rechthebbende van de op de beslaglijst bij 09-327013-23 onder 1 en 2 genummerde voorwerpen, te weten:
1 STK Tas
(Omschrijving: Louis Vuitton)
1 STK Jas
(Omschrijving: Zwart, merk: Fluid)
verbeurd verklaren
verklaart verbeurd het op de beslaglijst bij 09-328728-24 onder 1 genummerde voorwerp, te weten:
1 STK Telefoonautomaat
(Omschrijving: PL1500-2024312242-G3226592, Grijs, merk: Iphone 13 Pro Max);
de vordering tenuitvoerlegging (09-069442-23)
wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.H. Rochat, kinderrechter, voorzitter,
mr. M.J.L. van der Waals, kinderrechter,
en mr. R.J. Wortelboer, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mrs. L.T. Verlinde en M. Wouters, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 november 2025.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat:
Dagvaarding I: 09-328728-24
1
hij op of omstreeks 26 september 2024 te ’s-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [aangever 1] opzettelijk van het leven te beroven,
[aangever 1] één of meerdere keren met een hard voorwerp tegen het hoofd heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 september 2024 te ’s-Gravenhage aan [aangever 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een forse wond en/of litteken op zijn voorhoofd, heeft toegebracht door door [aangever 1] één of meerdere keren met een hard voorwerp tegen het hoofd te slaan en/of die [aangever 1] naar de grond te werken;
2
hij op of omstreeks 26 september 2024 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een gouden ketting en/of horloge, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [aangever 1] , in elk geval aan een ander dan aan hem en/of zijn mededaders toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [aangever 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal
voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te
verzekeren, door een of meerdere keren met hard voorwerp op het hoofd van die [aangever 1] te slaan en/of die [aangever 1] naar de grond te werken en/of een vuurwapen te tonen;
3
hij in of omstreeks de periode van 29 april 2024 tot en met 21 oktober 2024 te
’s-Gravenhage, althans in Nederland meermalen, althans eenmaal zonder erkenning,
een of meer wapens van categorie II en/of een of meer vuurwapens van categorie III
in elk geval een of meer wapens en/of munitie als bedoeld in de Wet wapens en
munitie, te weten
- een gaspistool van het merk Blow, model mini 9 (p. 376) en/of
- een gas- of alarmpistool van het merk Bruni Gap, model G17 (p. 377/390) en/of
- een gaspistool van het merk Blow model TR92 (p. 377) en/of
- een gaspistool van het merk Blow, model Magnum (p. 378/388) en/of
- een gaspistool, van het merk Kimar, model PK4 (p. 389) en/of
- een gaspistool van het merk Ceonic, model P320 PAK (p. 389)
heeft vervaardigd of in de uitoefening van een bedrijf heeft uitgewisseld of anderszins ter beschikking heeft gesteld en/of heeft verhandeld en/of heeft onderhandeld over de aankoop, verkoop en/of levering van een of meer (vuur)wapen(s) en munitie terwijl verdachte van het plegen van dit misdrijf een beroep en/of een gewoonte heeft gemaakt.
Dagvaarding II: 09-327013-23
1
hij op of omstreeks 7 december 2023 te Rijswijk tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een tas en/of een OV-kaart en/of een horloge, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [aangever 2] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld
en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [aangever 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- aan de tas van die [aangever 2] te trekken, en/of
- een of meermalen tegen het gezicht/hoofd, althans het lichaam van die [aangever 2]
te slaan en/of trapen/schoppen, al dan niet terwijl die [aangever 2] op de grond lag;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 7 december 2023 te Rijswijk tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [aangever 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een tas en/of een OV-kaart en/of een horloge, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [aangever 2] en/of een derde toebehoorde(n) door
- aan de tas van die [aangever 2] te trekken, en/of
- een of meermalen tegen het gezicht/hoofd, althans het lichaam van die [aangever 2]
te slaan en/of trapen/schoppen, al dan niet terwijl die [aangever 2] op de grond lag;
2
hij op of omstreeks 26 augustus 2024 te ’s-Gravenhage [benadeelde 1] (agent bij Eenheid Den Haag) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [benadeelde 1] dreigend de woorden toe te voegen "Ik schiet jou dood. Ik krijg jou wel te vinden. Ik steek je dood kanker flikker", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3
hij op of omstreeks 26 augustus 2024 te ’s-Gravenhage opzettelijk een ambtenaar, te weten [benadeelde 1] (agent bij Eenheid Den Haag) gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar bediening, in zijn/haar tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem/haar de woorden toe te voegen: "Je kanker moeder, je bent een
kankerhond", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
Dagvaarding III: 09-223441-24
hij op of omstreeks 11 mei 2024 te ’s-Gravenhage opzettelijk een ambtenaar, te weten [benadeelde 3] (hoofdagent Eenheid Den Haag) en/of [benadeelde 2] (brigadier Eenheid Den Haag) , gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar bediening,
in zijn/haar tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem/haar de woorden toe te voegen: 'kankerhomo' en/of 'kankerjoden' en/of 'kankerjood' en/of 'je kankermoeder''kankerflikker', althans woorden van gelijke
beledigende aard en/of strekking;