ECLI:NL:RBDHA:2025:215

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 januari 2025
Publicatiedatum
9 januari 2025
Zaaknummer
NL25.14
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring vervolgberoep en voortvarend handelen in vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 januari 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. De maatregel van bewaring was opgelegd op 23 oktober 2024 op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, die de Tunesische nationaliteit heeft, heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten op 8 januari 2025.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de maatregel van bewaring eerder rechtmatig was bevonden en dat de beoordeling van het voortduren van de maatregel alleen betrekking heeft op de periode na 30 oktober 2024. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt door geen contact op te nemen met de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) om zijn vrijwillig vertrek naar Tunesië te bespoedigen. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat verweerder wel degelijk voortvarend handelt, aangezien er regelmatig contact is met de Tunesische autoriteiten en gesprekken met eiser zijn gevoerd over zijn terugkeer.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.14

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiserV-nummer: [V-nummer],

(gemachtigde: mr. P.H. Hillen),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft op 23 oktober 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten op 8 januari 2025.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1984 en de Tunesische nationaliteit te hebben.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 1 november 2024 [1] volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, 30 oktober 2024, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds 30 oktober 2024.
4. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt door na te laten contact te zoeken met het IOM. [2] Verweerder dient ernaar te streven om de termijn die eiser in vreemdelingenbewaring doorbrengt zo kort mogelijk te houden. Verweerder laat echter na om contact op te nemen met het IOM om te bezien of verweerder dienstbaar kan zijn bij het bespoedigen van het door eiser gewenste vrijwillig vertrek naar Tunesië.
5. In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt. Uit de voortgangsrapportage blijkt dat verweerder elke drie weken schriftelijk rappelleert bij de Tunesische autoriteiten in verband met de aangevraagde laissez-passer voor eiser op 29 oktober 2024. Daarnaast heeft verweerder op 26 november 2024 en 23 december 2024 een vertrekgesprek met eiser gevoerd. Tijdens deze gesprekken heeft verweerder aan eiser uitgelegd dat hij sneller kan terugkeren als hij een origineel document kan overhandigen. Verweerder heeft eiser verder geadviseerd om een vrijwilligersbrief op te stellen met het IOM om zijn aanvraag kracht bij te zetten. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder gehouden is om zelf contact te leggen met het IOM.
6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep ongegrond;
 wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 9 januari 2025 door mr. S.E. van de Merbel, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.NL24.41439.
2.Internationale Organisatie voor Migratie.