ECLI:NL:RBDHA:2025:21483

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 november 2025
Publicatiedatum
14 november 2025
Zaaknummer
09/086500-25
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering door penningmeester van een voetbalvereniging met gokverslaving

Op 7 november 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als penningmeester van een voetbalvereniging geldbedragen heeft verduisterd. De verdachte, geboren in 2000, heeft in de periode van 8 maart 2024 tot 17 juli 2024 in totaal ongeveer € 128.710,- verduisterd. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gehouden op dezelfde datum en heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. R.B. Schiphuis, en de verdediging door zijn raadsvrouw, mr. J.M. Veldman. De verdachte heeft tijdens de zitting een bekennende verklaring afgelegd en heeft geen vrijspraak bepleit. De rechtbank heeft vastgesteld dat het feit wettig en overtuigend is bewezen, waarbij de verdachte het geldbedrag, dat toebehoorde aan de voetbalvereniging, wederrechtelijk heeft toegeëigend.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren, met een vervangende hechtenis van 120 dagen, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden met een proeftijd van drie jaren. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn gokverslaving. De verdachte heeft blijk gegeven van spijt en heeft stappen ondernomen om zijn verslaving aan te pakken. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en deelname aan behandeling voor zijn gokproblematiek. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen van het Wetboek van Strafrecht die van toepassing zijn op verduistering in dienstbetrekking.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/086500-25
Datum uitspraak: 7 november 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] , [postcode] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 7 november 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. R.B. Schiphuis en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. J.M. Veldman naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, (op één of meer tijdstippen) in of omstreeks de periode van 8 maart 2024 tot en
17 juli 2024 te [plaats] , binnen de gemeente [gemeente] , althans in Nederland,
meermalen, (telkens) opzettelijk, een of meerdere geldbedragen van (in totaal)
(ongeveer) € 128.710,-, althans een of meerdere geldbedragen, in elk geval enig
goed, dat geheel of ten dele toebehoorde aan [voetbalvereniging] , in elk
geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welke geldbedragen, althans
enig goed, verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking, te weten als
penningmeester van die [voetbalvereniging] , in elk geval anders dan door
misdrijf, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Opgave van bewijsmiddelen
De rechtbank zal voor het feit met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft dit bewezen te verklaren feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsvrouw geen vrijspraak bepleit. De officier van justitie heeft eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2024237504, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 78).
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van
7 november 2025;
2. Het proces-verbaal van aangifte, opgemaakt op 25 juli 2024 (p. 8 - 11);
3. Het proces-verbaal van aanvullend verhoor aangever, opgemaakt op 2 januari 2025 (p. 26 - 27);
4. Het proces-verbaal van bevindingen Vordering 126nd Bankmutaties, opgemaakt op 4 maart 2025 (p. 31 - 32).
3.2.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot het ten laste gelegde feit van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend is bewezen. De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij in de periode van 8 maart 2024 tot en
met17 juli 2024 in Nederland meermalen (telkens) opzettelijk meerdere geldbedragen van in totaal € 128.710,--,
diegeheel of ten dele toebehoorde
naan [voetbalvereniging] en welke geldbedragen verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking, te weten als penningmeester van die
[voetbalvereniging] , in elk geval anders dan door misdrijf, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, alsmede een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair verzocht een deel van de taakstraf voorwaardelijk op te leggen. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht de straffen op te leggen zoals die zijn gevorderd door de officier van justitie.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank kijkt ook naar straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd. Zij neemt in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verduistering van geldbedragen die hij als penningmeester van [voetbalvereniging] onder zich had. Hij heeft daarmee ernstig misbruik gemaakt van het vertrouwen dat de voetbalvereniging in hem heeft gesteld en heeft de voetbalvereniging ernstige schade toegebracht.
Uit rechtspraak blijkt dat normaal gesproken voor een dergelijke verduistering in dienstbetrekking, meermalen gepleegd, forse onvoorwaardelijke gevangenisstraffen worden opgelegd, die bij bedragen tussen de € 125.000,- en € 250.000,- tot een jaar kunnen oplopen. Er komt namelijk grote betekenis toe aan het bijzondere vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer gesteld moet kunnen worden in vrijwilligers zoals de verdachte, die bij sportverenigingen een bestuursfunctie uitoefenen. Verenigingen zijn afhankelijk van die vrijwilligers en die zijn moeilijk te vinden. De maatschappij vraagt bij misbruik dan ook om normbevestiging. Daarbij komt in dit geval dat de verduistering alleen is gestopt, omdat de voetbalvereniging de verduistering ontdekte. De verdachte mag van geluk spreken dat het al na een paar maanden is ontdekt en het daardoor bij dit geldbedrag is gebleven.
Aan die ernst van het feit kent de rechtbank bij haar strafoplegging grote betekenis toe.
Hoe ernstig ook, tegelijkertijd acht de rechtbank in dit geval een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet passend. De verdachte heeft toen de verduistering werd ontdekt onmiddellijk volledige openheid van zaken gegeven. De avond waarop het bestuur van de voetbalvereniging bij de verdachte thuiskwam, heeft hij direct toegegeven geld te hebben verduisterd. En ook daarna heeft de verdachte alle medewerking verleend en eraan gewerkt dat hij zijn verslaving onder controle kreeg. De verdachte is meteen gestart met een behandeling in een kliniek en heeft alles gedaan wat binnen zijn macht lag om zijn gokverslaving te beheersen. De verdachte heeft ook maatregelen getroffen om te voorkomen dat hij opnieuw de fout in gaat.
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard hoezeer het hem spijt. Hij heeft laten zien dat hij doordrongen is van de ernst van zijn handelen en de nadelige gevolgen daarvan voor de voetbalvereniging, haar leden en de ouders van de leden.
Het strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 7 oktober 2025, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld wegens strafbare feiten.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 18 juli 2025, waaruit volgt dat sprake is van gokproblematiek en van een gemiddeld recidiverisico. De reclassering adviseert om bij veroordeling van de verdachte aan hem op te leggen een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, meewerken aan diagnostiek en indien nodig met een ambulante behandeling, en een verbod op kansspelen.
De op te leggen straf
De rechtbank komt tot een deels andere straf dan de officier van justitie heeft geëist. Dit gezien de ernst van het feit en rechtspraak in vergelijkbare zaken. Ook vindt de rechtbank een steviger stok achter de deur ter voorkoming van herhaling en langdurige begeleiding, behandeling en hulpverlening van de verdachte belangrijk. De rechtbank zal daarom een langere voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen en daaraan ook een langere proeftijd verbinden.
Alles afwegende, acht de rechtbank de maximale taakstraf die zij in dit geval kan opleggen, namelijk een taakstraf van 240 uren, en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor
de duur van zes maanden met een proeftijd van drie jaren passend en geboden. Aan het voorwaardelijk strafdeel zal zij de algemene voorwaarde verbinden dat de verdachte gedurende die proeftijd geen strafbare feiten mag plegen en de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 321 en 322 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.2 bewezen is verklaard;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd;
verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een taakstraf voor de tijd van
240(
TWEEHONDERDVEERTIG)
UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
120(
HONDERDTWINTIG)
DAGEN;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
6(
ZES)
MAANDEN;
bepaalt dat die straf
niet zal worden tenuitvoergelegdonder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
drie jarenvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich binnen vijf dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland op het adres Bezuidenhoutseweg 179 te Den Haag op door de reclassering te bepalen tijdstippen en zich blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
- meewerkt aan diagnostiek en zich laat behandelen door forensische polikliniek de Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, waarbij de behandeling de gehele proeftijd duurt of zoveel korter als de reclassering nodig vindt, waarbij de veroordeelde zich houdt aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling, waaronder - gelet op de problematiek -ook het innemen van medicijnen kan vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
- gedurende de proeftijd niet deelneemt aan kansspelen;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.C. Ritsema van Eck-van Drempt, voorzitter,
mr. F.X. Cozijn, rechter,
mr. C.A.W. Zijlstra, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. H.A.F. Tromp, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 november 2025.