ECLI:NL:RBDHA:2025:21453

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 november 2025
Publicatiedatum
14 november 2025
Zaaknummer
25-6708
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing voorlopige voorziening omgevingsvergunningen voor kappen van bomen en oprichten geluidsscherm bij tennis-/padelvereniging

Op 12 november 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekers een voorlopige voorziening vroegen tegen twee omgevingsvergunningen die door het college van burgemeester en wethouders van Westland waren verleend. Deze vergunningen betroffen het kappen van drie bomen en het oprichten van een geluidsscherm bij een tennis-/padelvereniging. Verzoekers voerden aan dat de betrokken bomen belangrijke ecologische en landschappelijke waarden vertegenwoordigen en dat de vergunningverlening hen onevenredig zou benadelen. De voorzieningenrechter oordeelde dat het college zich op het standpunt mocht stellen dat de bomen geen waarden bezitten die in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) zijn genoemd, en dat de vergunningen derhalve niet geweigerd konden worden. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen grond was om aan te nemen dat het bestreden besluit in de bodemprocedure niet in stand zou kunnen blijven. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, wat betekent dat de vergunningen van kracht blijven en de uitvoering van de werkzaamheden kan doorgaan. De uitspraak benadrukt de discretionaire bevoegdheid van het college bij het verlenen van omgevingsvergunningen en de noodzaak van een zorgvuldige belangenafweging.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 25/6708

uitspraak van de voorzieningenrechter van 12 november 2025 in de zaak tussen

[verzoekster] en anderen, allen te [woonplaats] , verzoekers

en

het college van burgemeester en wethouders van Westland, het college

(gemachtigde: mr. J.C. Meijer).
Als derde-partijen nemen aan de zaak deel:
Stichting [stichting], te [plaats] en
[vereniging], belanghebbenden.

Samenvatting

1. Deze uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening gaat over twee omgevingsvergunningen voor het kappen van bomen en het oprichten van een geluidsscherm bij [vereniging] op het perceel [straatnaam 1] nabij nr. 1 in [plaats] (het perceel). Verzoekers zijn het hier niet mee eens. Zij verzoeken daarom om een voorlopige voorziening en voeren daartoe een aantal gronden aan.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

Procesverloop

2. Het college heeft met het besluit van 23 april 2025 een omgevingsvergunning verleend voor het kappen van drie bomen en een houtopstand. Het college heeft met het besluit van 30 april 2025 een omgevingsvergunning verleend voor het oprichten van een geluidsscherm op het perceel. Dit geluidsscherm is voorzien naast twee tennisbanen en rond vier padelbanen.
Met het bestreden besluit van 11 september 2025 op de bezwaren van verzoekers is het college bij deze besluiten gebleven. Verzoekers hebben hiertegen beroep ingesteld (zaak SGR 25/6162) en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
Het college heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift. Belanghebbenden hebben ook schriftelijk gereageerd.
Verzoekers hebben nadere stukken overgelegd.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 29 oktober 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekers [verzoekster] en [verzoeker] , de gemachtigde van het college, vergezeld door [naam 1] en [naam 2] en namens belanghebbenden [naam 3] , [naam 4] , [naam 5] , [naam 6] en
[naam 7] .

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als onverwijlde spoed dat vereist. Daarvan is onder meer sprake als zonder het treffen van een voorlopige voorziening sprake is van onomkeerbare gevolgen die met zich meebrengen dat de uitkomst van de beroepsprocedure niet kan worden afgewacht.
Spoedeisend belang
4. Aangezien vergunninghouder kenbaar heeft gemaakt dat de uitkomst van de bodemprocedure niet zal worden afgewacht alvorens met de uitvoering van het project wordt begonnen, is spoedeisend belang aanwezig.
Geen kortsluiting
5. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om gebruik te maken van de mogelijkheid om onmiddellijk uitspraak te doen in de bodemzaak (de zogenoemde kortsluiting). De voorzieningenrechter zal de vraag of het bestreden besluit geschorst moet worden daarom beantwoorden op grond van een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van dat besluit. Daarbij zal eerst worden ingegaan op de toestemming voor het vellen van de bomen en de houtopstand. Daarna komt de toestemming voor het plaatsen van het geluidsscherm aan de orde.
Omgevingsplanactiviteit vellen houtopstanden
6. In de omgevingsvergunning van 23 april 2025 is vermeld dat de aangevraagde bomenkap voldoet aan het tijdelijk deel van het Omgevingsplan, onderdeel Algemene Plaatselijke Verordening Westland 2019 (APV). Volgens het college hebben de betrokken houtopstanden geen of beperkte waarde vanuit het oogpunt van natuur, milieu en landschap. Daarom kon de omgevingsvergunning volgens het college worden verleend. Aan deze vergunning is een herplantplicht verbonden die inhoudt dat binnen één jaar na aanvang van de werkzaamheden compensatie moet plaatsvinden door de herplant van acht houtopstanden met een minimale stamomtrek van 0,18 tot 0,20 meter, gemeten op één meter boven het maaiveld.
In het bestreden besluit is toegelicht dat uit de tekeningen van het project blijkt dat bomen 1 en 2 geveld moeten worden vanwege de projectie van de wanden van het geluidsscherm. Besloten is om ook boom 3 en de bomen die aanwezig zijn in houtopstand 4 te kappen, omdat die in een slechte conditie verkeren en het daardoor mogelijk is om na de bouw van het geluidsscherm een robuuste groene zone rond dit scherm in te richten.
Gronden
7. Verzoekers voeren aan dat uit een door hen overgelegde e-mail van [naam 8] van 15 augustus 2025 blijkt dat de houtopstand en de bomen rondom het tennispark een belangrijke ecologische en landschappelijke waarde vertegenwoordigen. Deze waardevolle aspecten zijn in de besluitvorming volledig buiten beschouwing gelaten, wat de belangenafweging onevenwichtig maakt, aldus verzoekers. Zij wijzen er verder op dat de huidige bomen tientallen jaren oud zijn en een volwassen groenstructuur vormen van 10 tot 15 meter hoog. Het vellen van deze bomen leidt er volgens verzoekers toe dat de groenkwaliteit en het landschappelijk beeld voor langere tijd ernstig zullen worden aangetast. Ook vrezen zij voor een toename van licht- en geluidhinder als de bomen verdwijnen.
Juridisch kader
8. Op grond van artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet is het verboden om zonder omgevingsvergunning een omgevingsplanactiviteit te verrichten.
Artikel 22.8 van de Omgevingswet luidt: voor zover op grond van een bepaling in een gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist voor een geval waarin regels over de fysieke leefomgeving op grond van artikel 2.7, eerste lid, alleen in het omgevingsplan mogen worden opgenomen, geldt een zodanige bepaling als een verbod om zonder omgevingsvergunning een activiteit te verrichten als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a.
Op grond van artikel 4:11, eerste lid, van de APV is het verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag houtopstanden te vellen of te doen vellen die:
a. staan vermeld op een door het college vastgestelde bomenlijst;
b. in eigendom zijn van de gemeente of een ander publiekrechtelijk lichaam.
Op grond van artikel 4:11, zesde lid van de APV kan in afwijking van artikel 1:8 de omgevingsvergunning worden geweigerd op grond van:
a. de natuurwaarde van de houtopstand;
b. de landschappelijke waarde van de houtopstand;
c. de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;
d. de beeldbepalende waarde van de houtopstand;
e. de cultuurhistorische waarde van de houtopstand; of
f. de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand.
Overwegingen
9. Niet in geschil is dat de betrokken bomen en houtopstand niet zijn opgenomen op de gemeentelijke bomenlijst met monumentale en beschermingswaardige bomen. Dat betekent dat voor het vellen van de bomen en de houtopstand een omgevingsvergunning verleend dient te worden, tenzij één of meer van de waarden die worden genoemd in artikel 4:11, zesde lid, van de APV zich hiertegen verzetten. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat geen van de in artikel 4:11, zesde lid, van de APV genoemde waarden bij de betrokken bomen aan de orde zijn, zodat de omgevingsvergunning niet kon worden geweigerd. Volgens het college is sprake van gemeentelijk stadsgroen zonder bijzondere waarde. Waarschijnlijk is sprake van een windsingel, met als doel het beperken van windhinder voor de tennisbanen. De bomen bezitten volgens het college uitsluitend enige ecologische waarde, maar zijn vanwege de leeftijd en de conditie waarin deze verkeren, op een termijn van ruim vijf jaar hoe dan ook niet te behouden. Verder heeft het college toegelicht dat boom 3 en de bomen in houtopstand 4 in slechte conditie verkeren. De slechte conditie van de bomen is onderbouwd met foto’s, die zijn opgenomen in het document “Onderbouwing kapaanvraag” van 17 april 2025.
10. Gelet op wat verzoekers hebben aangevoerd heeft de voorzieningenrechter niet de verwachting dat de verleende toestemming voor het vellen van de bomen en de houtopstand in beroep geen stand zal houden. Artikel 4:11, zesde lid, van de APV geeft het college een discretionaire bevoegdheid om een omgevingsvergunning zoals hier aan de orde te weigeren als de betrokken bomen één of meer van de waarden die worden genoemd in die bepaling bezitten. Wat verzoekers hebben aangevoerd, geeft naar voorlopig oordeel geen aanleiding voor het oordeel dat die situatie zich hier voordoet. Het college heeft ter zitting onweersproken toegelicht dat de bomen zijn beoordeeld door een groendeskundige en heeft aan de hand van het fotomateriaal en de schriftelijke onderbouwing van de vergunningaanvraag aangenomen dat de bomen geen waarden uit artikel 4:11, zesde lid, van de APV vertegenwoordigen. Verzoekers hebben weliswaar gesteld dat de bomen een belangrijke ecologische en landschappelijke waarde hebben, maar zij hebben dit standpunt niet met objectieve en verifieerbare gegevens onderbouwd. De door hen overgelegde e-mail van omwonende [naam 8] kan niet als een bericht van een groendeskundige of ecoloog worden aangemerkt.
11. Verzoekers wijzen er met name op dat de huidige bomen een volwassen groenstructuur vormen van 10 tot 15 meter hoog en dat het lange tijd zal duren voordat nieuwe aanplant een vergelijkbare groene buffer zal vormen.
De voorzieningenrechter begrijpt dat verzoekers de aanwezigheid van dit groen in de wijk waarderen. Het college heeft de aanvraag echter moeten beoordelen aan de hand van artikel 4.11, zesde lid, van de APV en heeft mogen aannemen dat de daar genoemde waarden niet aan de orde zijn. Dat betekent dat het college de vergunning niet mocht weigeren. Voor zover verzoekers vrezen voor een kaalslag binnen de groenstrook, wijst de voorzieningenrechter erop dat aan de vergunning een herplantplicht is verbonden die inhoudt dat binnen één jaar acht nieuwe houtopstanden moeten worden geplant. Verder is een inrichtingsplan van 13 oktober 2025 overgelegd waarin een toelichting is gegeven op de beoogde inrichting van de nieuwe groenzone en is ter zitting toegezegd dat omwonenden betrokken zullen worden bij de wijze waarop de groenzone zal worden ingevuld.
12. Het betoog van verzoekers ten aanzien van de omgevingsvergunning voor het vellen van een houtopstand slaagt niet.
Omgevingsplanactiviteit oprichten geluidsscherm
13. Met het besluit van 30 april 2025 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het oprichten van een geluidsscherm met een bouwhoogte van 6,5 meter aan de kant van de [straatnaam 1] , over een lengte van 49 meter aan de noordoostzijde en 36 meter aan de zuidoostzijde van het tennispark, en met een hoogte van 7 meter aan de kant van [straatnaam 2] over een lengte van 84,5 meter. Tevens zal over een lengte van 16 meter een wand van 6,5 meter hoog worden opgericht tussen de padelbanen en de tennisbanen. Met dit geluidsscherm wordt beoogd om omwonenden van het tennispark te beschermen tegen geluidhinder door padel- en tennisactiviteiten.
Gronden
14. Verzoekers vinden dat met het geluidsscherm een onaanvaardbare inbreuk wordt gemaakt op hun woon- en leefomgeving. Een scherm van deze omvang is volgens hen niet passend in een woonwijk. Bovendien zal het scherm volgens verzoekers niet het beoogde geluidwerende effect hebben. Zij voeren hiertoe aan dat het akoestisch rapport van Witteveen+Bos van 10 januari 2025 uitgaat van een beperkt toetsingskader en geen rekening houdt met cumulatie van tennis- en padelgeluid, waardoor de werkelijke geluidbelasting wordt onderschat. Verder heeft het college volgens verzoekers onvoldoende gemotiveerd waarom voor het geluidsscherm kan worden afgeweken van de maximale bouwhoogte van 3 meter die het omgevingsplan toestaat. De door het college gemaakte vergelijking met bouwhoogtes van woningen en een sporthal die in de omgeving op grond van het omgevingsplan zijn toegestaan, gaat volgens verzoekers niet op, omdat een geluidsscherm een andere ruimtelijke impact heeft. Daarnaast voeren verzoekers aan dat een onvolledige belangafweging heeft plaatsgevonden en dat de verleende omgevingsvergunning onevenredige gevolgen voor hen heeft. Zij vinden dat ten onrechte meer gewicht is toegekend aan de sportieve en commerciële belangen van de tennisvereniging dan aan de gezondheids- en leefbaarheidsbelangen van omwonenden.
Beoordelingskader
15. Een omgevingsplanactiviteit als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet wordt in de bijlage bij de wet gedefinieerd als:
een activiteit waarvoor in het omgevingsplan is bepaald dat het is verboden deze zonder omgevingsvergunning te verrichten en die niet in strijd is met het omgevingsplan,
een activiteit waarvoor in het omgevingsplan is bepaald dat het is verboden deze zonder omgevingsvergunning te verrichten en die in strijd is met het omgevingsplan, of
een andere activiteit die in strijd is met het omgevingsplan.
Ter plaatse geldt het omgevingsplan gemeente Westland (het omgevingsplan).
Ingevolge artikel 22.25 van het omgevingsplan is het verboden zonder omgevingsvergunning een bouwactiviteit te verrichten en het te bouwen bouwwerk in stand te houden en te gebruiken.
Ingevolge artikel 22.28, eerste lid, aanhef en onder a, van het omgevingsplan wordt, voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een bouwactiviteit en het in stand houden en gebruiken van het te bouwen bouwwerk, de omgevingsvergunning alleen verleend als de activiteit niet in strijd is met de in dit omgevingsplan gestelde regels over het bouwen, in stand houden en gebruiken van bouwwerken, met uitzondering van Paragraaf 22.2.4.
Ingevolge artikel 22.28, eerste lid, aanhef en onder b, van het omgevingsplan wordt, voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een bouwactiviteit en het in stand houden en gebruiken van het te bouwen bouwwerk, de omgevingsvergunning alleen verleend als het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, niet in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld volgens de criteria van de welstandsnota, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, van de Woningwet, zoals dat artikel luidde voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
Uit artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelezen in samenhang met artikel 4.6, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet, volgt dat het tijdelijke deel van het omgevingsplan onder meer bestaat het bestemmingsplan '' [bestemmingsplan] ''. Het bouwplan is voorzien op gronden waaraan in dit bestemmingsplan de bestemming ''Sport'' is toegekend.
Op grond van artikel 14.1, onder a en f, van dit bestemmingsplan zijn de voor “Sport” aangewezen gronden bestemd voor sportvoorzieningen ten behoeve van veldsporten en de bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, (ontsluitings-)wegen, voet- en fietspaden en water.
Op grond van artikel 14.2 van het bestemmingsplan mag op gronden met de bestemming “Sport” worden gebouwd. Gelet op artikel 14.2.2, onder f, van het bestemmingsplan bedraagt de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 3 meter.
16. Niet in geschil is dat de bouw van het geluidsscherm niet in overeenstemming is met de regels van het omgevingsplan. Partijen zijn het erover eens dat deze strijd beperkt is tot een overschrijding van de maximale bouwhoogte van 3 meter. Dat betekent dat voor het vergunnen van het geluidsscherm van het omgevingsplan moet worden afgeweken (buitenplanse omgevingsplanactiviteit).
17. Op grond van artikel 8.0a, tweede lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) wordt, voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een buitenplanse omgevingsplanactiviteit, de omgevingsvergunning alleen verleend met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
18. Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het omgevingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en het moet de betrokken belangen afwegen. De voorzieningenrechter oordeelt daarom niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. De voorzieningenrechter beoordeelt aan de hand van de gronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
Mocht de omgevingsvergunning worden verleend?
19. De vraag die in deze procedure moet worden beantwoord is dus of het college zich naar voorlopig oordeel in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plaatsen van het geluidsscherm voldoet aan het criterium van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
19.1.
Het college heeft in zijn besluitvorming meegewogen dat het geluidsscherm nodig is om de omgeving te beschermen tegen onaanvaardbare geluidhinder als gevolg van het gebruik van de vier padelbanen op het perceel. Voor zover verzoekers aanvoeren dat de geluidwerende werking van het geluidsscherm is overschat kan daaraan in deze procedure geen doorslaggevend gewicht worden toegekend. Uit het dossier blijkt dat het college een maatwerkbesluit heeft genomen, waarmee de geluidnorm voor tennisactiviteiten tussen 19.00 uur en 22.00 uur met 5 dB is verhoogd. Dat besluit is onderbouwd met een akoestisch rapport waaruit volgt dat – kort gezegd – de geluidhinder voor de omgeving aanvaardbaar is, mits een geluidsscherm geplaatst wordt. De bezwaren van verzoekers tegen het maatwerkbesluit zijn ongegrond verklaard. Verzoekers hebben beroep ingesteld tegen dit besluit op bezwaar, maar niet om het treffen van een voorlopige voorziening verzocht. In de beroepsprocedure tegen het besluit op bezwaar met betrekking tot het maatwerkbesluit kan aan de orde komen of het geluidsscherm volstaat om de gestelde geluidsnormen te kunnen naleven. Een beoordeling van dat besluit valt echter buiten de omvang van de voorliggende zaak. De voorzieningenrechter kan het maatwerkbesluit daarom in deze procedure niet beoordelen en ziet in deze procedure geen aanleiding om te twijfelen aan het standpunt van het college dat het geluidsscherm een geluidwerend effect zal hebben.
19.2.
De voorzieningenrechter stelt vast dat bij de aanvraag een ruimtelijke onderbouwing van 7 februari 2025 is overgelegd. Hierin is toegelicht dat het geluidsscherm door zijn hoogte invloed zal hebben op de omgeving, onder meer door beperking van het uitzicht vanuit sommige woningen. Deze belemmering is volgens het college echter niet wezenlijk anders dan de invloed die een gebouw ter plaatse zou hebben. Hierbij acht het college van belang dat in de directe omgeving van het geluidsscherm bouwwerken met vergelijkbare bouwhoogtes aanwezig zijn, zoals woningen met een bouwhoogte van 9 meter en een gymzaal van 7 meter hoog. Verder is meegewogen dat ook het bouwvlak dat op het tennispark ligt een maximale bouwhoogte kent van 7 meter en dat – zoals ter zitting is toegelicht – binnen de bestemming “Sport” onder meer ballenvangers tot 7 meter, scoreborden tot 6 meter en tribunes tot 5 meter hoog zijn toegestaan. Het geluidsscherm wijkt wat betreft de bouwhoogte volgens het college daarom niet wezenlijk af van bouwwerken in de directe omgeving en van de bouwhoogtes van bouwwerken die op de locatie van het geluidsscherm zijn toegestaan. Verder is volgens het college van (onevenredige) gevolgen voor de bezonning van de woningen van omwonenden geen sprake. Onderzoek hiernaar heeft aangetoond dat voornamelijk schaduw op de padelbanen zelf zal optreden door het geluidsscherm. Slechts bij één woning doet zich bij zonsopkomst een korte toename van de schaduwwerking voor als gevolg van het geluidsscherm. Verder volgt uit de ruimtelijke onderbouwing dat het geluidsscherm achter de bestaande groenstroken komt te staan, waardoor dit niet over de gehele lengte zichtbaar zal zijn vanaf de straat. Door het plaatsen van het geluidsscherm komt bovendien een deel van het terrein van de tennisvereniging dat thans binnen het hek ligt, buiten het geluidsscherm te liggen. Daardoor neemt de beschikbare oppervlakte voor openbaar groen toe. De delen van het geluidsscherm die het meest zichtbaar blijven worden voorzien van transparante delen, zodat het doorzicht naar het achterterrein niet geheel verloren gaat. Daarnaast wordt het geluidsscherm zodanig uitgevoerd dat hiertegen beplanting zal groeien, waardoor de groenstrook wordt versterkt.
19.3.
De voorzieningenrechter ziet in wat verzoekers hebben aangevoerd, geen grond voor het oordeel dat het college de ruimtelijke onderbouwing niet aan het bestreden besluit ten grondslag mocht leggen. Het geluidsscherm zal door de lengte en hoogte hiervan ontegenzeggelijk invloed hebben op de omgeving. Dat het geluidsscherm voor sommige omwonenden leidt tot een aantasting van het uitzicht vanuit hun woning, hoeft op zichzelf niet aan vergunningverlening in de weg te staan. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) bestaat er geen recht op blijvend vrij uitzicht. [1] Daar komt bij dat het college onweersproken heeft toegelicht dat het uitzicht ook op een min of meer ingrijpende wijze aangetast zou kunnen worden bij gebruikmaking van de bouwmogelijkheden die het omgevingsplan op deze locatie voor andere bouwwerken biedt. Verder heeft het college zich naar voorlopig oordeel op het standpunt mogen stellen dat het geluidsscherm in de omgeving niet uit de toon valt, gelet op de aanwezige bouwwerken met vergelijkbare bouwhoogtes in de directe omgeving hiervan. Dat verzoekers het geluidsscherm – anders dan andere bouwwerken – zeggen te ervaren als een massieve, gesloten constructie die een gevoel van opsluiting en verstening veroorzaakt, leidt niet tot een ander oordeel. Het college heeft in dit verband mogen meewegen dat de meest zichtbare delen van het geluidsscherm zullen worden voorzien van transparante delen om dit effect te beperken en dat het geluidsscherm achter groenstroken zal worden gerealiseerd en ook zelf van natuurlijke begroeiing zal worden voorzien.
Verzoekers hebben daarnaast geen twijfel kunnen zaaien over de juistheid van het uitgevoerde schaduwonderzoek, waaruit naar voren komt dat de toename van schaduwwerking als gevolg van het geluidsscherm voor de naastgelegen woningen zeer beperkt is.
Naar voorlopig oordeel is er daarom geen grond om aan te nemen dat het college het plaatsen van het geluidsscherm in strijd met een evenwichtige toedeling van functies aan locaties had moeten achten en de omgevingsvergunning om die reden had moeten weigeren.
Participatie
20. Verzoekers voeren verder aan dat onvoldoende mogelijkheid tot participatie is geboden.
20.1.
Uit artikel 16.55, zesde lid, van de Omgevingswet in samenhang gelezen met artikel 7.4, eerste lid, van de Omgevingsregeling volgt dat de aanvrager van een omgevingsvergunning kenbaar dient te maken of participatie heeft plaatsgevonden en, zo ja, wat hiervan de resultaten waren.
In het besluit van 30 april 2025 is vermeld dat uitgebreide participatie heeft plaatsgevonden ten behoeve van het vergunningsproces, en dat dit is vastgelegd in het rapport “Participatieverslag geluidswanden [vereniging] ” van Royal Haskoning DHV van 22 april 2025. Daaruit blijkt dat onder meer een brief is verstuurd naar omwonenden met informatie over de bouw van het geluidsscherm en het vergunningsproces, dat informatie over het project is bijgehouden op de gemeentelijke website en dat op 13 maart 2025 een inloopavond is georganiseerd waarbij 25 bezoekers uit de buurt aanwezig waren. Naar voorlopig oordeel is op deze wijze voldaan aan het vereiste dat kenbaar wordt gemaakt op welke wijze participatie heeft plaatsgevonden. Dat het participatietraject niet heeft geleid tot het wegnemen van de bezwaren van verzoekers, doet hieraan niet af. Uit de toepasselijke wettelijke bepalingen volgt immers slechts dat – als participatie heeft plaatsgevonden – inzichtelijk moet worden gemaakt hoe deze participatie is vormgegeven en wat daarvan de resultaten waren, niet dat het participatietraject moet leiden tot een voor alle betrokkenen gewenste uitkomst.
Het betoog slaagt niet.
Schijn van partijdigheid
21. Verzoekers stellen dat sprake is van een schijn van partijdigheid en van vriendjespolitiek. Zo is volgens verzoekers door de betrokkenheid van raadsleden en wethouders bij [vereniging] , zowel in persoonlijke als zakelijke zin, onvoldoende gewaarborgd dat besluiten onafhankelijk en zonder belangenverstrengeling zijn voorbereid.
21.1.
De Afdeling heeft in de uitspraak van 15 oktober 2025 [2] overwogen dat wanneer een tot een bestuursorgaan behorend persoon met een persoonlijk belang
– waarmee wordt gedoeld op ieder belang dat niet behoort tot de belangen die het bestuursorgaan uit hoofde van de hem opgedragen taak behoort te behartigen – deelneemt aan de besluitvorming, dit ertoe kan leiden dat de bestuursrechter tot het oordeel moet komen dat het betreffende besluit is genomen in strijd met artikel 2:4 van de Awb. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, kan deze conclusie echter pas worden getrokken als aannemelijk is dat het tot het bestuursorgaan behorend persoon met een persoonlijk belang de besluitvorming daadwerkelijk heeft beïnvloed. [3]
21.2.
Verzoekers hebben niet aannemelijk gemaakt dat het college heeft gehandeld in strijd met de verplichting om zijn taak zonder vooringenomenheid te vervullen of dat een tot het bestuursorgaan behorend persoon met een persoonlijk belang de besluitvorming daadwerkelijk heeft beïnvloed. De niet nader onderbouwde en in algemene bewoordingen geformuleerde stelling van verzoekers dat een wethouder in het openbaar heeft gezegd dat hij “de vereniging niet omver laat trekken”, is hiervoor naar voorlopig oordeel onvoldoende. Datzelfde geldt voor de stelling van verzoekers dat er raadsleden zijn die lid zijn of zijn geweest van [vereniging] en/of een directe relatie onderhouden met bestuursleden en sponsoren daarvan, reeds omdat verzoekers ook deze stelling niet nader hebben onderbouwd. Ook de stelling van verzoekers dat sprake is van een schijn van partijdigheid nu de beide omgevingsvergunningen door het college zijn verleend aan de gemeente Westland, slaagt niet. Het college is in dit geval het bevoegd gezag voor de vergunningverlening en de gemeente is – als eigenaar van de betrokken gronden – aanvrager van de beide vergunningen. Dat een gemeente als publiekrechtelijk rechtspersoon een vergunning aanvraagt die moet worden verleend door het college van dezelfde gemeente, is niet ongebruikelijk en levert als zodanig geen grond op voor het oordeel dat sprake is van strijd met het verbod van vooringenomenheid dat is neergelegd in artikel 2:4 van de Awb. Deze grond slaagt daarom evenmin.
Alternatieve locatie
22. Verzoekers voeren aan dat alternatieve locaties voor de tennisvereniging onvoldoende zijn onderzocht.
22.1.
Het college moet bij een aanvraag om een omgevingsvergunning beslissen op de aanvraag zoals die is ingediend, inclusief de daarin opgenomen locatie. Dat betekent onder meer dat, als het project op zichzelf aanvaardbaar is, het bestaan van alternatieven alleen dan tot weigering van de vergunning kan leiden, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden behaald met aanmerkelijk minder bezwaren. [4] De voorzieningenrechter is niet gebleken dat daarvan sprake is. Ook deze grond slaagt daarom niet.
Overige gronden
23. Voor zover verzoekers hebben gewezen op de parkeeroverlast en lichthinder die zij vrezen door het gebruik van de tennis- en padelbanen, overweegt de voorzieningenrechter dat dit geen gevolgen zijn van het vergunde geluidsscherm maar van het gebruik van het terrein voor sportactiviteiten. Verder speelt de financiering van het geluidsscherm geen rol bij de afweging of het college in redelijkheid van het omgevingsplan heeft kunnen afwijken. Voor zover verzoekers hierbij kritische kanttekeningen hebben geplaatst, kunnen die daarom niet leiden tot toewijzing van hun verzoek om een voorlopige voorziening.

Conclusie en gevolgen

24. Wat verzoekers hebben aangevoerd geeft geen aanleiding voor de verwachting dat het bestreden besluit in de bodemprocedure niet in stand zal kunnen blijven. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af. Dat betekent dat het bestreden besluit niet wordt geschorst. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. de Winter, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 12 november 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 19 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2773
3.vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 3 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1317, onder 9.2.
4.zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 24 september 2025, ECLI:NL:RVS:2025:4559