3.3.Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot vrijspraak van de primair tenlastegelegde poging tot doodslag, en tot bewezenverklaring van de subsidiair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling. De rechtbank licht toe hoe zij tot haar oordeel komt.
Inleiding
Op grond van de inhoud van de na te noemen bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten vast. In de namiddag van 5 september 2024 was de verdachte in een bestelbus onderweg naar zijn woning in Bodegraven. Op het kruispunt van de Marktstraat en de Bodelolaan in Bodegraven heeft de verdachte geen voorrang gekregen van twee jongens die op een fatbike reden, de latere aangevers [naam 1] en [naam 2] , en als gevolg waarvan een verkeersruzie tussen beide partijen is ontstaan. Deze ruzie heeft geleid tot een handgemeen. De verdachte heeft verklaard daarbij te zijn geslagen door één van de jongens, hetgeen wordt ondersteund door een foto in het dossier waarop een beschadiging is te zien onder het oog. De verdachte heeft vervolgens een ketting uit zijn bestelbus heeft gepakt waarop de aangevers zijn weggereden. De verdachte heeft daarna in zijn bestelbus de achtervolging ingezet. Kort hierna zijn aangevers op het kruispunt van de Eendrachtsweg en de De Ruyterlaan de stoep opgereden. De verdachte heeft hen in zijn bestelbus gevolgd en is ook de stoep opgereden. Hij is ongeveer 80 tot 90 meter over de stoep achter aangevers aangereden en heeft ten slotte met zijn bestelbus de achterkant van de fatbike geraakt, waarop hij de bestelbus heeft stilgezet. De aangevers zijn gevallen en op de straat terecht gekomen en hebben daardoor letsel opgelopen.
De verdachte erkent dat hij de fatbike van de aangevers met zijn bestelbus heeft geraakt, maar ontkent dat hij de bedoeling had om aangevers te doden.
Geen opzet op doden aangevers
De rechtbank acht niet bewezen dat de verdachte vol opzet had op het doden van aangevers. De verdachte heeft steeds ontkend dat hij de intentie had aangevers hard te raken of te overrijden. Hij heeft verklaard dat hij aangevers wilde ‘pakken’, maar dit begrijpt de rechtbank als een uiting van de intentie om aangevers te willen aanspreken op hun gedrag, en niet als een uiting hen te willen doden.
Naar het oordeel van de rechtbank is ook niet bewezen dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van aangevers, in die zin dat hij de aanmerkelijke kans op hun dood bewust heeft aanvaard. Uit het dossier blijkt te weinig over de precieze omstandigheden van de aanrijding om te kunnen vaststellen dat er een aanmerkelijke kans op de dood van aangevers bestond. Zo is niet duidelijk met welke snelheid de bestelbus van verdachte tegen de fatbike van aangevers is aangereden en met welke snelheid de fatbike reed. Verder is niet duidelijk hoe en waar de fatbike precies is geraakt en hoe de situatie was rondom de plek waar de aangevers op straat terechtgekomen zijn.
De rechtbank zal de verdachte dus vrijspreken van de primair tenlastegelegde poging tot doodslag.
Wel opzet op toebrengen zwaar lichamelijk letsel
De rechtbank komt wel tot een bewezenverklaring van de subsidiair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling. De verdachte had naar het oordeel van de rechtbank voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Het is algemeen bekend dat door met een bestelbus met enige snelheid tegen een fiets aan te rijden, zwaar lichamelijk letsel kan ontstaan bij het slachtoffer, zoals botbreuken of letsel aan het onbeschermde hoofd. Ook de verdachte, een ervaren bestuurder, wist dit en heeft die kans dus bewust aanvaard.
Opgave van bewijsmiddelen
De rechtbank zal voor de bewezenverklaring van het subsidiaire volstaan met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De verdachte heeft bekend dat hij het tenlastegelegde handelen heeft begaan en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak van het subsidiaire bepleit.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, is dat een proces-verbaal dat is opgemaakt op ambtseed en in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2024287031 van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 96).
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
Het proces-verbaal van aangifte van [naam 1] , opgemaakt op 5 september 2024 (p. 12-14);
Het proces-verbaal van aangifte van [naam 2] , opgemaakt op 5 november 2024 (p. 24-27);
Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] , op 9 september 2024, opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier;
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] , opgemaakt op 5 november 2024 (p. 28-31);
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] , op 16 april 2025, opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier.