ECLI:NL:RBDHA:2025:21425

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 september 2025
Publicatiedatum
13 november 2025
Zaaknummer
684294
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling van een samenlevingsrelatie tussen samenwoners met een samenlevingscontract en de verdeling van de woning

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, gaat het om de afwikkeling van een samenlevingsrelatie tussen een man en een vrouw die samenwoonden en een woning hadden aangeschaft. De man en de vrouw, die respectievelijk de Nederlandse en Griekse nationaliteit hebben, hebben een affectieve relatie gehad en zijn ouders van een minderjarige. De woning werd op 25 maart 2022 aan hen geleverd voor € 523.500,-, waarbij de man een aanzienlijk bedrag uit privévermogen heeft bijgedragen. Na de beëindiging van hun relatie op 1 december 2024, ontstonden er geschillen over de verdeling van de woning en de financiële verplichtingen die voortvloeiden uit hun samenlevingscontract. De man vorderde onder andere de toedeling van de woning aan hem, terwijl de vrouw een verkoop aan een derde wenste. De rechtbank oordeelde dat de woning aan de man werd toegedeeld, onder de voorwaarde dat de vrouw werd ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire lening. De rechtbank bepaalde ook dat de woning moest worden getaxeerd en dat de kosten van de taxatie door beide partijen gedeeld moesten worden. De rechtbank wees de vorderingen van de vrouw af die betrekking hadden op de kosten van de huishouding en de kinderbijslag, omdat zij onvoldoende bewijs had geleverd. De uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke afspraken in samenlevingscontracten en de gevolgen van de beëindiging van een samenlevingsrelatie.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Civiel recht
Zittingsplaats Den Haag
Zaaknummer: C/09/684294 / HA ZA 25-363
Vonnis van 24 september 2025 (bij vervroeging)
in de zaak van
[de man],
te [woonplaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
advocaat: mr. J.L. Küppers-van Duivenbooden te Breda,
tegen
[de vrouw],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
advocaat: mr. A. Ramsaroep te Den Haag.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 17 april 2025 met producties;
- de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie met producties;
- de conclusie van antwoord in reconventie met producties;
- het tussenvonnis van 2 juli 2025 waarin een mondelinge behandeling is bevolen.
1.2.
Op 9 september 2025 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Van hetgeen is besproken tijdens de mondelinge behandeling zijn aantekeningen gemaakt.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad en hebben vanaf [datum] 2020 met elkaar samengewoond. Zij zijn de ouders van [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2022 te [geboorteplaats] . De man heeft de Nederlandse nationaliteit, de vrouw heeft de Griekse nationaliteit.
2.2.
Op 25 maart 2022 is de woning [adres 1] [plaats] (hierna: de woning) aan partijen, ieder de onverdeelde helft, geleverd, voor een bedrag van € 523.500,-. De man heeft bij de aankoop van de woning een bedrag van € 143.500,- uit privévermogen voldaan. Voor de aankoop van de woning is verder een hypothecaire geldlening afgesloten bij Munt Hypotheken B.V. met de nummers [nummer 1] en [nummer 2] , hierna de hypothecaire geldlening, en met een hoofdsom van € 534.636,-. Het daarnaast oorspronkelijk afgesloten overbruggingskrediet is afgelost en speelt in deze zaak geen rol meer.
2.3.
Op 28 maart 2022 hebben partijen een notariële samenlevingsovereenkomst gesloten. Deze overeenkomst houdt, voor zover van belang, het volgende in:
“GEMEENSCHAPPELIJKE HUISHOUDING
Artikel 3:
De kosten van de gemeenschappelijke huishouding worden door partijen gedragen naar evenredigheid van ieders inkomen. Zijn de inkomens onvoldoende, dan worden de kosten gedragen naar evenredigheid van ieders vermogen. Een en ander geldt niet voor zover bijzondere omstandigheden zich daartegen verzetten.
Onder de gemeenschappelijke huishouding zijn begrepen de premies en kosten van verzekeringen die betrekking hebben op aan partijen tezamen toebehorende goederen, de kosten van gezamenlijke vakanties, de huurprijs van de gemeenschappelijk bewoonde woning, de rente en kosten van geldleningen die zijn aangegaan in verband met de aanschaf of het onderhoud van de gemeenschappelijk bewoonde woning en van de gezamenlijke goederen, alsmede de kosten van dagelijks onderhoud van de hiervoor bedoelde woning en goederen. (…)
4. Een partij die in het kalenderjaar meer heeft bijgedragen in de gemeenschappelijke huishouding dan die partij op grond van het bepaalde in dit artikel moet dragen, heeft het recht dit meerdere op grond van de andere partij na afloop van het kalenderjaar terug te vorderen. Deze vordering vervalt een jaar na het einde van het kalenderjaar. (..)
VERGOEDINGSRECHTEN
Artikel 5
Indien een partij ten laste van het vermogen van de andere partij een goed dat tot zijn eigen vermogen zal behoren, verkrijgt of indien ten laste van het vermogen van de andere partij een schuld ter zake van een tot zijn vermogen behorend goed wordt voldaan of afgelost, ontstaat voor de eerstgenoemde partij een plicht tot vergoeding. Geen vergoeding is verschuldigd voorzover door de verkrijging, voldoening of aflossing ten laste van het vermogen van de andere partij wordt voldaan aan een op die partij rustende verbintenis.
De vergoeding beloopt een gedeelte van de waarde van het goed op het tijdstip waarop de vergoeding wordt voldaan. Dit gedeelte:
2.1
is in het geval van een verkrijging ten laste van het vermogen van de andere partij evenredig aan het uit diens vermogen afkomstige aandeel in de tegenprestatie voor het goed;
2.2
komt in het geval van een voldoening of aflossing ten laste van het vermogen van de andere partij overeen met de verhouding tussen het uit diens vermogen voldane of afgeloste bedrag ten opzichte van de waarde van het goed op het tijdstip van die voldoening of aflossing;
3. Ten aanzien van de vergoeding gelden voorts de volgende regels;
3.1
tenzij een partij het vermogen van de andere partij met diens toestemming heeft aangewend, beloopt de vergoeding steeds het nominale bedrag dat ten laste van de andere partij is gekomen;
4. Kan de vergoeding overeenkomstig het eerste tot en met het vierde lid niet nauwkeurig worden vastgesteld, dan wordt zij geschat. (…)
SCHULDBEKENTENIS
Artikel 19
De verschenen persoon sub 2 (de vrouw, rb.), verklaarde hierbij schuldig te zijn aan de verschenen persoon sub 1 (de man, rb.) een bedrag in contanten groot eenenzeventigduizend zevenhonderdenvijftig euro (€ 71.750,00), wegens een grotere inbreng van de verschenen persoon sub 1, in de kosten van het door partijen gezamenlijk aangeschaft registergoed groot éénhonderddrieënveertigduizend vijfhonderd euro (€ 143.500,00), zulks onder de volgende voorwaarden en bedingen:
over de hoofdsom der lening of het restant daarvan is geen rente door de schuldenaar verschuldigd; (…)
de hoofdsom of het restant daarvan, is opeisbaar bij: (…)
- de hiervoor in artikel 13, met uitzondering van de sub b en c, genoemde gevallen,
- verkoop en levering van het door partijen aangeschafte registergoed, (…)
6. het bepaalde in artikel 5 (Vergoedingsrechten) is uitdrukkelijk van overeenkomstige toepassing op deze vordering, zodat er aldus in dit geval van een nominale vordering uitdrukkelijk géén sprake is.
RECHTSKEUZE
Artikel 20
Op deze overeenkomst is Nederlands recht van toepassing. (…)”
2.4.
Partijen hebben de woning verbouwd. De plannen voor de verbouwing zijn al voor de levering van de woning gemaakt. De man heeft hiervoor een bedrag van € 40.000,- uit eigen middelen voldaan.
2.5.
Op 1 december 2024 heeft de vrouw de woning verlaten, samen met [minderjarige] .
2.6.
Vanaf 1 december 2024 heeft de man het op zich genomen om, bij uitsluiting van de vrouw, de uit de gezamenlijke hypothecaire geldlening voortvloeiende verplichting als eigen schuld te voldoen.
2.7.
Op 13 december 2024 hebben partijen ter zitting in kort geding een voorlopige zorgregeling ten aanzien van [minderjarige] afgesproken en de afspraak gemaakt over de bijdrage voor [minderjarige] en de verdere zakelijke afwikkeling met elkaar te overleggen.
2.8.
Hierop is een e-mailwisseling tussen de advocaten van partijen gevolgd.
2.8.1
Op 18 december 2025 heeft de advocaat van de man aan de advocaat van de vrouw geschreven:
“(…) Cliënt vindt het belangrijk dat op alle punten overeenstemming komt zodat er rust komt voor alle betrokken partijen. De onderstaande akkoorden kunnen derhalve alleen gezien worden in het licht van een algehele overeenstemming. Het voorstel wordt derhalve onder die voorwaarde gedaan en is onder voorbehoud van alle rechten en plichten. (…)”
2.8.2
Op 23 januari 2025 heeft de advocaat van de vrouw aan de advocaat van de man onder meer bericht:
“Cliënte kan -kort gezegd- met het volgende akkoord gaan:
- € 9.000 te betalen aan vrouw voor overname woning door man.
- overname leasecontract door ouders man.
- Spaargeld [minderjarige] bij helfte verdelen, derhalve € 1750) te betalen aan vrouw.
- kinderalimentatie € 255 per maand, ingaande december 2024. Derhalve december alsnog betalen (…)
- verdeling kinderbijslag 4e kwartaal dat is ontvangen door de man. De maanden oktober en november bij helfte en de maand december geheel voor de vrouw. Derhalve € 192,66 te betalen aan de vrouw. De kinderbijslag wordt voortaan door de vrouw ontvangen.
(…)
Ik verzoek u dit voor te leggen aan uw cliënt, omdat hiermee dan geen enkele procedure meer gevoerd hoeft te worden tussen partijen. Bij overeenstemming is het wel van belang de afspraken zo snel als mogelijk vast te leggen in een overeenkomst en de verdelingsakte voor de woning op de meest kort mogelijke termijn te laten passeren. (…)”
2.8.3
Op 27 januari 2025 heeft de advocaat van de man onder meer geantwoord:
“Cliënt is akkoord met de aanvullende zakelijke voorstellen tot afwikkeling. Hij kan daar nu snel mee aan de slag. (…) Ik ben bereid om de afspraken op te nemen in een convenant, maakt u dan het ouderschapsplan op? (…)”
2.8.4
De advocaat van de vrouw heeft op 2 februari 2025 geschreven:
“U heeft in uw e-mail aangegeven dat uw cliënt akkoord is met de aanvullende zakelijke voorstellen tot afwikkeling en dat u een convenant zou opmaken. Het is mij niet duidelijk of u dat nog steeds blijft koppelen aan de kwestie van de zorgregeling. Indien dat losgekoppeld is, zie ik graag uiterlijk woensdag 5 februari 2025 uw concept convenant tegemoet. (…)”
2.8.5
Op 3 februari 2025 heeft de advocaat van de man als volgt gereageerd:
“Voor wat betreft de zakelijke afwikkeling zal ik een concept convenant gaan opstellen. (…) U zult zo spoedig mogelijk het concept ontvangen. (…)”
2.9.
De advocaat van de man heeft vervolgens een concept convenant opgesteld. Hierna heeft de vrouw aanvullende eisen gesteld, die voor de man niet akkoord waren. Deze eisen betroffen het moment van betaling van het bedrag van € 9.000,- (de vrouw wenste betaling bij ondertekening van de overeenkomst en niet pas bij de notaris) en de termijn waarbinnen de akte van levering gepasseerd zou moeten zijn (de vrouw wilde alleen instemmen met betaling van het bedrag van € 9.000,- bij de notaris als dit zou plaatsvinden binnen drie maanden na ondertekening van de overeenkomst en de man aan de vrouw de garantie zou geven dat hij de woning niet binnen twaalf maanden weer aan een derde zou verkopen). Een getekend convenant is er vervolgens niet meer gekomen.
2.10.
De samenlevingsovereenkomst is inmiddels door opzegging beëindigd.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
De man vordert om bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de vrouw te veroordelen haar volledige en onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan de toedeling van de woning staande en gelegen aan de [adres 1] te [plaats] (hierna: de woning) aan de man;
II. een onafhankelijk makelaar te benoemen aan wie door partijen binnen twee weken na het door de rechtbank te wijzen vonnis de opdracht wordt verstrekt om de woning tegen 1 december 2024 te laten taxeren, waarbij de kosten van de makelaar tussen partijen bij helfte wordt gedeeld;
III. vast te stellen dat de woning wordt toegedeeld aan de man voor de waarde zoals getaxeerd door de door de rechtbank benoemde makelaar;
IV. de vrouw te veroordelen om mee te werken aan de taxatie van de woning en de notariële eigendomsoverdracht van de woning aan de man;
V. te bepalen dat de man een nader te berekenen vordering heeft op de vrouw in het kader van investeringen gedaan door hem vanuit privé in de woning van partijen en te bepalen dat deze vordering wordt verrekend met de overwaarde uit de woning met dien verstande dat de man eerst de vordering verrekent met de totale overwaarde en de resterende overwaarde bij helfte tussen partijen wordt verdeeld, dit alles volgens de rekenwijze als in sub 8-13 van de dagvaarding, althans op een wijze die de rechtbank passend acht;
VI. te bepalen dat deze uitspraak, voor zover die betrekking heeft op de toedeling van de woning aan de man en de uitvoering daarvan, inclusief de verrekenvordering van de man op de vrouw, in de plaats zal treden van de medewerking van de vrouw aan de notariële akte van levering indien aan de volgende voorwaarden is voldaan;
- de notaris die belast is met de levering heeft de vrouw uitgenodigd de akte van levering op kantoor te ondertekenen, heeft hiertoe een tijdstip vastgesteld en heeft haar tenminste een week voor tijdstip een ontwerp van deze akte en een afrekening toegezonden;
- de vrouw heeft niet uiterlijk op het door de notaris vastgestelde tijdstip meegewerkt aan de ondertekening van deze akte;
VII. de vrouw te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie
3.3.
De vrouw vordert
primairnakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomst aangevuld met een beslissing omtrent het moment van betaling van het bedrag van € 9.000,-inhoudende, naar de rechtbank begrijpt, dat:
a. de woning met de daarop rustende hypothecaire geldlening wordt toegedeeld aan de man onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid ten aanzien van de hypothecaire geldlening zal worden ontslagen;
b. de man vanaf 1 december 2024 alle kosten (van de woning, rb.) (inclusief hypotheek, zowel rente als aflossing), zowel eigenaarslasten als de gebruikerslasten zal dragen, zonder nadere verrekening met de vrouw;
c. de man € 9.000,- aan de vrouw dient te betalen inzake overbedeling en verrekeningen voor kosten huishouding, verhoogd met de wettelijke rente vanaf datum vonnis;
d. de man aan de vrouw € 1.750 dient te betalen voor de spaarrekening van [minderjarige] bij de vrouw verhoogd met de wettelijke rente vanaf datum vonnis;
e. vastlegging van de door de man te betalen kinderalimentatie van € 255,- per maand met ingang van 1 december 2024;
f. de man € 255,- kinderalimentatie over december 2024 dient te betalen aan de vrouw, verhoogd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2025;
g. de man € 192,66 voor de kinderbijslag over het vierde kwartaal 2024 dient te betalen, verhoogd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2025.
Subsidiairvordert de vrouw:
1. de verkoop van de woning aan een derde via een onafhankelijk makelaar voor de hoogst te behalen verkoopprijs, met verdeling van de overwaarde conform de samenlevingsovereenkomst van partijen, waarbij van de investering van de man een bedrag van € 73.500,- dient te worden afgetrokken;
dan wel de toedeling van de woning aan de man tegen de taxatiewaarde op de datum van het vonnis, onder de uitdrukkelijke voorwaarde van ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid ten aanzien van de hypothecaire geldlening met betaling van de helft van de overwaarde aan de vrouw. Voor de berekening van de overwaarde conform samenlevingsovereenkomst dient in dit geval van de taxatiewaarde eerst een bedrag van € 73.500,- te worden afgetrokken;
2. de man te veroordelen tot betaling aan de vrouw van een bedrag van € 4.196,08 aan teveel betaalde kosten huishouding over 2023 met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2024, en een bedrag van € 3.993,11 voor hetgeen de vrouw teveel heeft bijgedragen over 2024 verhoogd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2025;
3. de man te veroordelen tot betaling aan de vrouw van een bedrag à € 1.750,- voor spaargeld voor [minderjarige] , verhoogd met de wettelijke rente vanaf datum vonnis;
4. de man te veroordelen om aan de vrouw kinderalimentatie voor [minderjarige] te betalen tot een bedrag van € 255,- over de maand december 2024, verhoogd met de wettelijke rente met ingang van 1 januari 2025;
5. de man te veroordelen tot betaling aan de vrouw van een bedrag van € 192,96 voor de kinderbijslag over het vierde kwartaal 2024, verhoogd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2025,
alles met veroordeling van de man in de proceskosten, in conventie en in reconventie, met nakosten.
3.4.
Ter zitting zijn partijen inzake het door de vrouw in reconventie gevorderde (primair onder d., e. en f. en subsidiair onder 3. en 4.) overeengekomen dat de man binnen een week na heden een bedrag van € 1.750,- aan de vrouw wegens spaargeld [minderjarige] zal betalen en dat de man binnen een week na heden een bedrag van € 255,- zal betalen ten titel van kinderalimentatie over de maand december 2024 en dat hij vanaf 1 januari 2025 een bedrag van € 255,- per maand aan kinderalimentatie aan de vrouw betaalt. Deze afspraken zijn in een proces-verbaal vastgelegd. Het ter zake het spaargeld voor [minderjarige] en de kinderalimentatie oorspronkelijk meer of anders gevorderde wordt als ingetrokken beschouwd. Hierop hoeft de rechtbank dus niet meer te beslissen.
3.5.
Op de stellingen van partijen inzake het overigens door de vrouw in reconventie gevorderde wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie
Rechtsmacht en toepasselijk recht
4.1.
De Nederlandse rechter heeft rechtsmacht te beslissen over alle vorderingen (welke zijn gegrond op zakelijke rechten, op persoonlijke rechten en op vergoedingsrechten) die in dit geding zijn ingesteld. Immers, de woning is gelegen in Nederland en beide partijen zijn woonachtig in Nederland (art. 24 en artikel 4 Brussel I bis).
Op alle vorderingen is Nederlands recht van toepassing. Voor wat betreft de vorderingen met betrekking tot de woning geldt dat de woning in Nederland ligt (art. 10:127 BW) en dat partijen in de samenlevingsovereenkomst een rechtskeuze hebben gemaakt voor Nederlands recht (art. 3 Rome I). Voor zover de vorderingen zijn gestoeld op losse tussen partijen gemaakte afspraken geldt dat beide partijen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben (art. 4 Rome I). Beide partijen zijn van het voorgaande uitgegaan.
Overeenkomst tot stand gekomen tijdens onderhandelingen?
4.2.
Partijen strijden allereerst over de vraag of tijdens de onderhandelingen tussen hen een perfecte overeenkomst tot stand is gekomen met de door de vrouw gestelde inhoud. De vrouw stelt dat dit het geval is en zij beroept zich daartoe op de tussen de advocaten van partijen gewisselde, door de man als productie 5 overgelegde, e-mails, hierboven voor zover van belang aangehaald in 2.8. De man betwist dit en stelt dat partijen, buiten de afspraak dat de woning aan hem zou worden toegedeeld, onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de hypotheek zal worden ontslagen, geen algehele overeenstemming hebben bereikt. Hij stelt daartoe dat er op ondergeschikte punten discussies bleven bestaan en dat er van de zijde van de vrouw steeds andere aanvullende voorwaarden bijkwamen en dat de vrouw uiteindelijk de handdoek in de ring heeft gegooid. De man is alleen akkoord gegaan met de in de e-mailwisseling overeengekomen waarde van de woning (€ 570.000,-) en de verrekening vermeende kosten huishouding aan de zijde van de vrouw en de uitkoopsom van € 9.000,- onder de voorwaarde dat alle discussies op dat moment zouden eindigen en dat er rust zou komen. Door de discussie over het betalingsmoment van het bedrag aan overwaarde op te werpen, en te verzoeken dat deze eerder aan haar zou worden voldaan dan dat de woning aan de man geleverd zou worden, diende de man een procedure tot verdeling op te starten om tot verdeling te komen. De vrouw wilde eenvoudigweg niet meer meewerken aan de afwikkeling van de woning.
4.3.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit de hierboven vermelde, tussen partijen vaststaande feiten leidt de rechtbank, met de man, af dat partijen geen algehele overeenstemming hebben bereikt. De e-mails waarop de vrouw beroept waren immers niet het eindpunt van de onderhandelingen, die erop gericht waren een regeling te treffen voor alle zakelijke geschilpunten van partijen, deze vast te leggen in een convenant en zo een procedure ter zake te voorkomen (zie 2.8.1 en 2.8.2). Er is een concept convenant opgesteld. De vrouw heeft vervolgens aanvullende voorwaarden gesteld, vermeld onder 2.9, die voor de man niet akkoord waren. Niet kan worden geoordeeld dat deze voorwaarden van zodanig ondergeschikte aard waren dat deze de totstandkoming van een perfecte overeenkomst niet verhinderden. Betaling van een deel van de overwaarde van een woning voordat deze woning is geleverd en alle risico’s zijn overgegaan is ongebruikelijk en verder levert een af te geven garantie dat de woning een jaar lang niet wordt doorverkocht een wezenlijke beperking voor een nieuwe eigenaar op. Tot slot is er, doordat de vrouw aanvullende eisen stelde en zij niet wilde meewerken aan de overdracht van de woning, geen getekend convenant opgemaakt en is een gang naar de rechter noodzakelijk gebleken om tot verdeling van de woning te komen. Dit betekent dat de primaire vordering in reconventie van de vrouw zal worden afgewezen.
Verdeling woning
4.4.
Partijen zijn het erover eens dat de woning moet worden verdeeld. De man vordert toedeling aan hem zelf en de vrouw wenst geen toedeling aan haar zelf maar vordert dat de woning wordt verkocht, omdat naar haar zeggen zo de hoogst mogelijke opbrengst voor partijen wordt gegenereerd. Ook de peildatum voor de bepaling van de waarde staat tussen partijen ter discussie. De rechtbank overweegt als volgt. De man heeft voldoende belang bij toedeling aan hem zelf, hij woont op dit moment in de woning. De man heeft onweersproken gesteld financieel in staat te zijn de vrouw uit te kopen. Bij deze stand van zaken zal de rechtbank de woning toedelen aan de man en de vrouw veroordelen daaraan mee te werken, onder de voorwaarde dat de vrouw kan worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening verbonden aan de woning.
Waarde van de woning
4.5.
Voor wat betreft de bepaling van de waarde van de woning is in beginsel bepalend de waarde in het economisch verkeer per datum verdeling, derhalve heden. De man heeft onvoldoende overtuigende argumenten aangedragen om op grond van de redelijkheid en billijkheid af te wijken van deze datum. Dat de vrouw op 1 december 2024 de woning verliet en toen instemde met toedeling van de woning van de man tegen een door partijen samen overeengekomen waarde is daartoe onvoldoende. Partijen hebben immers, zo blijkt uit het hiervoor overwogene, vervolgens tijdens de onderhandelingen geen algehele overeenstemming bereikt. Wel zal bij de financiële afwikkeling de pro resto stand van de hypothecaire geldlening per 1 december 2024 in aanmerking worden genomen, nu de vrouw zich daartegen niet heeft verzet, hetgeen kan worden verklaard door de omstandigheid dat tussen partijen vaststaat dat de man de uit de hypothecaire geldlening voortvloeiende verplichtingen sinds 1 december 2024 als eigen schuld heeft voldaan.
De rechtbank zal bepalen dat de woning moet worden getaxeerd door de in het dictum van dit vonnis door de rechtbank aan te wijzen onafhankelijke NVM-makelaar aan wie door partijen binnen twee weken na heden opdracht wordt verstrekt om de woning te taxeren tegen de waarde in het economisch verkeer per heden. Gesteld noch gebleken is dat een van partijen met dit makelaarskantoor banden heeft. De rechtbank ziet geen aanleiding zelf een makelaar tot deskundige te benoemen omdat het niet nodig is dat deze aan de rechtbank rapporteert. Partijen kunnen vanzelfsprekend in onderling overleg ook taxatie door een andere makelaar overeenkomen. Anders dan de vrouw veronderstelt mag er in rechte van worden uitgegaan dat de taxateur - conform de opdracht - de woning taxeert op de daadwerkelijke waarde in het economisch verkeer per heden en daarbij redelijkerwijs zal betrekken wat vergelijkbare huizen in de omgeving recentelijk hebben opgebracht. Als daarbij is overboden, zal dit langs deze weg in de taxatiewaarde kunnen worden verdisconteerd. De kosten van de makelaar dienen partijen bij helfte te dragen. De vordering van de vrouw te bepalen dat de woning moet worden verkocht zal dus worden afgewezen.
Investeringen / vergoedingsrechten man
4.6.
Tussen partijen staat vast dat de man de door hem genoemde bedragen (van € 143.500,- en € 40.000,-) uit privémiddelen heeft geïnvesteerd in de woning. Vaststaat ook dat de man voor wat betreft deze investeringen jegens de vrouw aanspraak kan maken op een vergoedingsrecht. Partijen strijden evenwel over de vraag of de vergoedingsrechten nominaal zijn of dat daarop de beleggingsleer van toepassing is. De rechtbank overweegt als volgt. Nu in dit geval geen sprake is van een op partijen toepasselijke wettelijke regeling die meebrengt dat de beleggingsleer van toepassing is, zal de rechtbank nagaan of deze op de samenlevingsovereenkomst kan worden gebaseerd.
4.7.
Uit het bepaalde in artikel 19 jo. 5 van de samenlevingsovereenkomst (hierboven geciteerd onder 2.3) kan naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam worden afgeleid dat partijen zijn overeengekomen dat in elk geval op de vordering van de man op de vrouw ter hoogte van de helft van € 143.500,- (€ 71.750,-) de beleggingsleer van toepassing is. Weliswaar heeft de vrouw aangevoerd het niet met deze uitleg van de samenlevingsovereenkomst eens te zijn, maar ze heeft geen concrete argumenten aangedragen die tot een andere uitleg kunnen leiden. De omstandigheid dat de samenlevingsovereenkomst is overeengekomen en ondertekend na de koop en levering van de woning (drie dagen later) kan dat in elk geval niet. Immers, partijen hebben de samenlevingsovereenkomst toen juist opgemaakt in de wetenschap dat de man het bedrag van € 143.500,- uit privémiddelen had geïnvesteerd en daarvoor in artikel 19 de hier bedoelde regeling getroffen. Berekening van die vergoedingsvordering geschiedt conform artikel 5.2 aldus. Nagegaan wordt in welke verhouding het geïnvesteerde bedrag heeft bijgedragen aan de aankoopprijs en de vergoeding beloopt vervolgens een evenredig gedeelte van de waarde van het goed op het tijdstip van de voldoening van de vergoeding. Dit brengt de rechtbank tot de volgende benadering: € 71.750,- (vergoedingsrecht man) : € 523.500 (aankoopprijs woning) x getaxeerde waarde van de woning in het economisch verkeer per heden.
4.8.
Anders dan het bedrag van € 143.500,- is het bedrag van € 40.000,- niet als zodanig benoemd in de samenlevingsovereenkomst. De man heeft voor de onderbouwing van zijn betoog dat ook op zijn vordering in zoverre de beleggingsleer van toepassing zou zijn verwezen naar de samenlevingsovereenkomst, meer in het bijzonder het bepaalde in artikel 5 van de samenlevingsovereenkomst. De vrouw heeft bestreden dat de man zich op dit artikel kan beroepen. De rechtbank volgt hier het standpunt van de vrouw. Ten tijde van het sluiten van de samenlevingsovereenkomst hadden partijen de woning al gezamenlijk in eigendom verworven. Artikel 5 creëert (in lid 1) evenwel slechts een vergoedingsrecht indien een partij ten laste van het vermogen van de andere partij een goed dat tot zijn
eigenvermogen zal behoren, verkrijgt of indien ten laste van het vermogen van de andere partij een schuld ter zake van een tot zijn eigen vermogen behorend goed wordt voldaan of afgelost. Voor die gevallen is bepaald dat de beleggingsleer van toepassing is (lid 2). Beide situaties doen zich hier niet voor. Hier is immers sprake van investering in een
gezamenlijkgoed. Gesteld noch gebleken is dat het de bedoeling van partijen was dat de verbouwingskosten van de gezamenlijke woning onder deze bepaling zouden vallen, terwijl ten tijde van het sluiten van de samenlevingsovereenkomst al bekend was dat partijen deze woning zouden gaan verbouwen. In dat geval had het naar het oordeel van de rechtbank bovendien voor de hand gelegen (de verbouwingskosten ten behoeve van) de gezamenlijke woning in artikel 5 expliciet te benoemen, zoals in artikel 19. Dit is niet gebeurd. Artikel 5 kan dus niet als basis voor de toepassing van de beleggingsleer dienen. Artikel 19 ziet expliciet op het door de man bij de aankoop van de woning geïnvesteerde bedrag. Nu de samenlevingsovereenkomst geen andere bepaling bevat die in dit geval tot toepassing van de beleggingsleer leidt, en een andere grondslag is gesteld noch gebleken, dient de vrouw de man de helft van het bedrag van € 40.000,- nominaal te vergoeden. De vrouw moet hem dus € 20.000,- betalen.
4.9.
Anders dan de vrouw veronderstelt brengen de (tussen gewezen samenwoners en deelgenoten geldende) eisen van redelijkheid en billijkheid niet mee dat een bedrag van € 73.500,- op de door de man gedane investering in de woning in mindering moet worden gebracht omdat partijen destijds in 2022 een bedrag van € 73.500,- hebben geboden boven de getaxeerde waarde om de woning in eigendom te kunnen verkrijgen. Ook als de man de vrouw onder druk heeft gezet om te overbieden om de woning te kunnen kopen, hebben partijen hiertoe uiteindelijk besloten en de woning gezamenlijk voor dit bedrag aangekocht.
4.10.
Dit leidt ertoe dat partijen over de woning met elkaar zullen dienen af te rekenen met inachtneming van de taxatiewaarde van de woning per heden minus de stand van de hypotheek per 1 december 2024. De aldus te berekenen overwaarde komt beide partijen in beginsel bij helfte toe. Van het aandeel van de vrouw in de overwaarde dient te worden afgetrokken het bedrag van € 20.000,- dat (wegens vergoedingsrecht verbouwingskosten) aan de man toekomt, alsmede het door de vrouw wegens grotere inbreng aanschafkosten van de woning aan de man verschuldigde bedrag, dat op de in 4.7 vermelde wijze nader moet worden bepaald. Ter gelegenheid van het notarieel transport mag de man dus de aan hem toekomende bedragen via het aandeel van de vrouw in de woning met haar verrekenen. Het (aldus nader te bepalen) bedrag komt aan de man toe. Het uiteindelijk, na verrekening, aan de vrouw toekomende bedrag zal in de notariële akte worden vastgelegd.
4.11.
Tegen de vordering van de man onder VI heeft de vrouw geen afzonderlijk verweer gevoerd. Deze vordering zal als na te melden op grond van art. 3:300 lid 2 BW worden toegewezen.
Kosten huishouding
4.12.
De vrouw vordert in reconventie, subsidiair onder 2, de man te veroordelen om teveel betaalde kosten van de huishouding haar te voldoen, over 2023 (€ 4.196,08) en over 2024 (€ 3.993,11), op de voet van artikel 3 van de samenlevingsovereenkomst. De man voert gemotiveerd verweer.
4.13.
De rechtbank overweegt als volgt. Om te kunnen vaststellen of de vrouw op grond van de samenlevingsovereenkomst over 2023-2024 te veel heeft bijgedragen aan de kosten van de huishouding en in zoverre een vordering op de man heeft, moet zij in ieder geval stellen (en bij voldoende gemotiveerde betwisting bewijzen)
wat (i) de totale kosten van de huishouding over die betreffende periode waren,
(ii) wie in die betreffende periode welke kosten heeft betaald,
(iii) ten laste van welke middelen die kosten zijn voldaan,
(iv) wie in de betreffende periode welk inkomen heeft genoten,
en (v) wie welke (inkomsten uit) vermogen in die betreffende periode heeft gehad.
Aan de hand van de bijdragen die partijen hebben geleverd, en afhankelijk van de vraag ten laste van welke middelen zij die bijdragen hebben voldaan, kan dan worden vastgesteld of een partij nog nader moet bijdragen dan wel te veel heeft bijgedragen aan de kosten van de huishouding.
4.14.
De vrouw heeft haar betoog (in paragrafen 14-16 en 21 van de conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie) niet op de voormelde wijze opgebouwd. Zij heeft slechts gesteld welk inkomen partijen in 2023 hadden maar niet welk inkomen zij in 2024 hadden. Zij is over 2024 zonder nadere toelichting uitgegaan van dezelfde verdeelsleutel als over 2023. Verder heeft ze zich niet uitgelaten over de totale kosten van de huishouding, maar heeft ze zich slechts gericht op de via de gezamenlijke bankrekening voldane kosten van de huishouding, terwijl tussen partijen vaststaat dat zij ook ieder een eigen privérekening hadden en niet ongebruikelijk is dat ook kosten van de huishouding via privérekeningen worden voldaan. Uit de door de man in het geding gebrachte stukken (productie 7 bij conclusie van antwoord in reconventie) is voldoende gebleken dat in ieder geval de man dit heeft gedaan in de periode 2023-2024 door via die rekening betalingen te doen. Tussen partijen is in elk geval als onweersproken komen vast te staan dat de man in de relevante periode via zijn privérekening betalingen ten behoeve van de regionale belastingen heeft gedaan en ten behoeve van de bij hem in gebruik zijnde auto. Deze autokosten van de man hebben als kosten van de huishouding hebben te gelden, ook als juist is dat de vrouw van haar werkgever een leaseauto ter beschikking had en zij de auto van de man niet mocht gebruiken. Verder heeft de man onweersproken gesteld dat hij ook bedragen van zijn privérekening heeft gepind om daarmee vervolgens kosten van de huishouding te betalen. De door de vrouw genoemde bedragen missen verder een deugdelijke toelichting. Onderliggende berekeningen ontbreken. De enkele verwijzing naar als productie 3 overgelegde bankoverzichten 2023 en 2024 (afschriften van de gezamenlijke rekening) is daartoe onvoldoende. Volgens vaste rechtspraal brengen de eisen van een behoorlijke rechtspleging immers mee dat een partij die een beroep wil doen op uit bepaalde producties blijkende feiten en omstandigheden, dit op een zodanige wijze dient te doen dat voor de rechter duidelijk is welke stellingen hem ter beoordeling worden voorgelegd en dat voor de wederpartij duidelijk is waartegen zij zich dient te verweren. Onduidelijk tot slot is hoe en waarom afrekening over ‘de spaargelden’ binnen het bestek van de vordering kosten huishouding over 2023 zou dienen plaats te vinden. Spaargeld kan niet als de kosten van de huishouding worden aangemerkt. Zo de vrouw heeft beoogd om tot een afzonderlijke verdeling van de spaargelden te komen heeft zij daartoe eveneens onvoldoende gesteld. Deze vordering van de vrouw zal dus worden afgewezen.
Kinderbijslag
4.15.
Het door de vrouw (in reconventie subsidiair onder 5) gevorderde bedrag aan kinderbijslag zal ook worden afgewezen. Nu, zoals hiervoor overwogen, niet is komen vast te staan dat partijen algehele overeenstemming hebben bereikt, kan een tussen hen gesloten overeenkomst hiervoor geen grondslag vormen. Voor het overige heeft de vrouw voor toewijzing van deze vordering, zo daarvoor al een grondslag aanwezig is, onvoldoende gesteld.
Slotsom en proceskosten
4.16.
Het door de man in conventie onder I tot en met VI gevorderde zal op de hierna in het dictum vermelde wijze worden toegewezen en voor het overige worden afgewezen. Hetgeen de vrouw in reconventie primair heeft gevoerd wordt afgewezen. Hetgeen zij in reconventie subsidiair onder 1. eerste zinsnede, 2 en 5 heeft gevorderd wordt eveneens afgewezen. Hetgeen zij in reconventie subsidiair onder 1. tweede zinsnede heeft gevorderd wordt op de hierna in het dictum vermelde wijze toegewezen en voor het overige afgewezen.
4.17.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Het hieromtrent over en weer meer of anders gevorderde zal evenzeer worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
in conventie en in reconventie
5.1.
bepaalt dat partijen binnen twee weken na heden aan [makelaarskantoor] , [adres 2] , [postcode] [plaats] , dan wel een andere in onderling overleg overeen te komen makelaar, opdracht dienen te verstrekken om de woning aan de [adres 1] te [plaats] (hierna: de woning) te laten taxeren tegen de waarde in het economisch verkeer per heden;
5.2.
veroordeelt de vrouw om, haar volledige en onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan de voormelde taxatie;
5.3.
stelt de verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap als volgt vast:
5.4.
deelt de woning toe aan de man tegen de door de taxateur (op de wijze zoals overwogen in 4.5) bepaalde waarde in het economisch verkeer per heden, en onder de voorwaarden:
1. dat de vrouw door de bank uit haar verplichtingen ter zake de hypothecaire geldlening wordt ontslagen en
2. dat de man ter gelegenheid van het notarieel transport aan de vrouw voldoet het (na verrekening van de door hem in de woning gedane investeringen) aan haar wegens overwaarde toekomende bedrag, een en ander berekend op de wijze zoals in dit vonnis (4.10 jo. 4.7) overwogen;
5.5.
veroordeelt de vrouw om, als aan de twee in 5.4 genoemde voorwaarden wordt voldaan, haar volledige en onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan de notariële overdracht aan de man;
5.6.
bepaalt dat partijen elk gehouden zijn om de helft van alle kosten, verbonden aan de uitvoering van deze verdeling, te voldoen,
5.7.
bepaalt dat deze uitspraak, voor zover die betrekking heeft op de toedeling van de woning aan de man en de uitvoering daarvan, inclusief de verrekenvordering van de man op de vrouw (5.4, 4.10 jo. 4.7 van dit vonnis), in de plaats treedt van de medewerking van de vrouw aan de notariële akte van levering indien aan de twee in 5.4 genoemde voorwaarden wordt voldaan en tevens aan de volgende voorwaarden is voldaan:
1. de notaris die belast is met de levering heeft de vrouw uitgenodigd de akte van levering op kantoor te ondertekenen, heeft hiertoe een tijdstip vastgesteld en heeft haar tenminste een week voor tijdstip een ontwerp van deze akte en een afrekening toegezonden;
2. de vrouw heeft niet uiterlijk op het door de notaris vastgestelde tijdstip meegewerkt aan de ondertekening van deze akte;
5.8.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.9.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.10.
wijst het meer of anders gevorderde af,
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Alt-van Endt en in het openbaar uitgesproken op 24 september 2025.
1308