ECLI:NL:RBDHA:2025:21404

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 november 2025
Publicatiedatum
13 november 2025
Zaaknummer
NL25.46077
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag onder het Dublin-systeem en interstatelijk vertrouwensbeginsel in bestuursrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 november 2025 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij eiser, een Marokkaanse nationaliteit hebbende persoon, zijn asielaanvraag in Nederland had ingediend op 5 augustus 2025. De minister van Asiel en Migratie heeft echter de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, stellende dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen en onvoldoende rekening houdt met zijn bijzondere omstandigheden, waaronder eerdere mishandeling in Duitsland en gebrek aan toegang tot de asielprocedure daar.

De rechtbank heeft de zaak beoordeeld zonder zitting, op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser procesbelang heeft, ondanks dat verweerder had aangegeven dat eiser met onbekende bestemming was vertrokken. De rechtbank heeft het Eurodac-resultaat in overweging genomen, waaruit blijkt dat eiser eerder in Duitsland om internationale bescherming heeft verzocht. De rechtbank concludeert dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag en dat verweerder mag uitgaan van het vermoeden dat Duitsland zijn internationale verplichtingen zal nakomen.

Eiser heeft niet overtuigend aangetoond dat er sprake is van een structurele tekortkoming in de opvangvoorzieningen in Duitsland of dat hij daar geen bescherming kan verwachten. De rechtbank oordeelt dat het beroep van eiser kennelijk ongegrond is en dat hij geen proceskostenvergoeding ontvangt. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om verzet aan te tekenen tegen deze beslissing binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.46077

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [V-nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M. Erik),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Procesverloop

Bij het besluit van 22 september 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Awb [1] uitspraak zonder zitting.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1988 en de Marokkaanse nationaliteit te hebben. Hij heeft op 5 augustus 2025 een asielaanvraag ingediend in Nederland.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. [2] Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 21 juli 2024 in Duitsland om internationale bescherming heeft verzocht. Verweerder heeft de Duitse autoriteiten verzocht om eiser terug te nemen op grond van de Dublinverordening. [3] De Duitse autoriteiten hebben dit verzoek op 25 augustus 2025 geaccepteerd.
3. Eiser voert het volgende aan. Het bestreden besluit is onzorgvuldig tot stand gekomen en ondeugdelijk gemotiveerd, nu het standaardoverwegingen bevat en de door eiser naar voren gebrachte bijzondere omstandigheden daarbij onvoldoende zijn betrokken. Daarnaast heeft eiser geen binding met Duitsland en heeft hij daar geen asielaanvraag ingediend. Hij is in Duitsland ernstig mishandeld en heeft geen medische behandeling gekregen voor zijn verwondingen. Bij overdracht naar Duitsland vreest eiser opnieuw het slachtoffer te worden van geweld. Verder heeft eiser in Duitsland geen effectieve toegang tot de asielprocedure gehad en zal hij bij terugkeer evenmin in staat zijn een asielaanvraag in te dienen. Ook zal hem geen adequate opvang worden geboden. Eiser heeft geen vertrouwen in de Duitse autoriteiten. Een overdracht aan Duitsland zal in het geval van eiser een schending van artikel 3 van het EVRM [4] , artikel 4 van het Handvest [5] en het beginsel van non-refoulement betekenen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Procesbelang
4. De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of eiser procesbelang heeft bij zijn beroep. Verweerder heeft bij brief van 28 oktober 2025 namelijk kenbaar gemaakt dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken. De gemachtigde van eiser heeft desgevraagd aan de rechtbank meegedeeld dat hij contact heeft met eiser en dat eiser in Nederland verblijft. De rechtbank neemt gelet daarop aan dat eiser belang heeft bij zijn beroep. Het beroep is ontvankelijk.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
5. Voor zover eiser met de stelling dat hij in Duitsland geen asielaanvraag heeft ingediend de verantwoordelijkheid van Duitsland voor de behandeling van eisers asielaanvraag betwist, wordt hij hierin niet gevolgd. De rechtbank stelt vast dat het dossier een Eurodac-resultaat bevat waaruit blijkt dat eiser op 21 juli 2024 een asielaanvraag heeft ingediend in Duitsland. Ook hebben de Duitse autoriteiten met het claimakkoord bevestigd dat eiser eerder in Duitsland een asielaanvraag heeft ingediend. Duitsland is dan ook verantwoordelijk voor eisers asielaanvraag.
6. Het uitgangspunt is dat verweerder mag uitgaan van het vermoeden dat lidstaten bij de behandeling van asielzoekers hun internationale verplichtingen zullen nakomen. Dit betekent dat verweerder er in beginsel op mag vertrouwen dat de behandeling van eiser in Duitsland in overeenstemming is met de bepalingen van het Handvest, het Vluchtelingenverdrag en het EVRM.
7. Eiser is er niet in geslaagd om het vermoeden dat Duitsland zijn internationale verplichtingen tegenover hem zal nakomen te weerleggen. Duitsland heeft door middel van het claimakkoord gegarandeerd dat eiser in de gelegenheid wordt gesteld om een (opvolgende) asielaanvraag in te dienen en dat deze aanvraag zal worden behandeld in overeenstemming met internationale wet- en regelgeving. Met de enkele, niet onderbouwde stelling dat in Duitsland geen sprake is van effectieve opvang, heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een structurele tekortkoming in de opvangvoorzieningen. Verder heeft eiser ook geen onderbouwing geleverd voor zijn stelling dat hij in Duitsland is mishandeld en dat de Duitse autoriteiten aan hem geen bescherming of medische hulp hebben geboden. Duitsland is partij bij het EVRM en de mensenrechten die daarin zijn opgenomen worden nageleefd. Indien eiser meent dat Duitsland zich niet houdt aan dit verdrag is het aan hem om in Duitsland een klacht in te dienen. Als eiser bij terugkeer problemen ervaart met de opvang dan wel te maken krijgt met geweld kan hij zich wenden tot de Duitse autoriteiten. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat dat voor hem onmogelijk of bij voorbaat zinloos is.
8. Nu uitgegaan mag worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Duitsland, komt de rechtbank niet toe aan toetsing van het verbod op refoulement. [6] Als eiser voor refoulement vreest, dient hij die vrees in Duitsland aan te voeren bij de daartoe bevoegde autoriteiten.
Motivering van het bestreden besluit
9. De rechtbank volgt eiser ook niet in zijn stelling dat verweerder het motiveringsbeginsel en zorgvuldigheidsbeginsel heeft geschonden. Verweerder is in het voornemen en in het bestreden besluit aan de hand van de beschikbare informatie van eiser voldoende ingegaan op alle omstandigheden die tot het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag hebben geleid. Dat daarbij volgens eiser mede gebruik is gemaakt van ‘standaardoverwegingen’, maakt nog niet dat die overwegingen niet van toepassing zijn op eiser.
Conclusie
10. Het beroep is kennelijk ongegrond.
11. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 11 november 2025 door mr. W.H. Bel, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
3.Verordening (EU) 604/2013.
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden.
5.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
6.Zie bijvoorbeeld: ECLI:NL:RVS:2024:2359.