In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van een Turkse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag behandeld. De eiser, vertegenwoordigd door mr. I.M. Zuidhoek, had op 25 oktober 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de minister van Asiel en Migratie op 7 februari 2025 als kennelijk ongegrond werd afgewezen. De rechtbank heeft de zaak op 16 oktober 2025 behandeld, waarbij ook een tolk en de gemachtigde van de minister, mr. P.A.L.A. van Ittersum, aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de asielaanvraag ongegrond is. Eiser heeft verklaard dat hij vreest voor bloedwraak van zijn vader vanwege zijn homoseksualiteit en afvalligheid van de Islam. De minister heeft echter geoordeeld dat de verklaringen van eiser inconsistent zijn en dat er geen gegronde vrees voor vervolging is. De rechtbank volgt de minister in zijn oordeel dat de omstandigheden van eiser niet voldoende zijn om aan te nemen dat hij bij terugkeer naar Turkije een reëel risico op ernstige schade loopt. De rechtbank concludeert dat de minister terecht de aanvraag heeft afgewezen en dat het beroep van eiser ongegrond is.
De rechtbank benadrukt dat hoewel de situatie voor lhbti-personen in Turkije problematisch is, dit niet automatisch betekent dat eiser persoonlijk gevaar loopt. De rechtbank stelt vast dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer in Turkije daadwerkelijk vervolging zal ondervinden. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst erop dat eiser geen recht heeft op vergoeding van proceskosten.